Panache hebben is meegenomen voor een auteur, iets te vertellen hebben nog meer. De nog jonge Duitse Juli Zeh heeft beide, bewijst ze andermaal in haar nieuwe roman Vrije val.

Na Juli Zehs geweldige en aller-wegen bejubelde tweede roman, Speeldrift, waarin de speltheorie, het nihilisme, scholieren, seks, chantage en de rechtbank bij elkaar werden gebracht voor een adembenemende morele parabel, is haar nieuwe in de Duitse kwaliteitspers vrijwel unaniem afgewezen. Nu is Speeldrift inderdaad beter – en wie als een komeet omhoog is geschoten, mag erop rekenen hij bij de geringste dalende curve stevig op zijn nummer wordt gezet, zo gaat dat. Dat neemt niet weg dat Vrije val nog altijd een erg interessant boek is. Je mocht wíllen dat al Zehs generatiegenoten in Vlaanderen samen al was het maar één keer per jaar iets van vergelijkbare kwaliteit afleverden.

Het decor van het boek is de voorbeeldig onspectaculaire Zuidwest-Duitse stad Freiburg. De hoofdrolspelers zijn de briljante experimenteel natuurkundige Sebastian en zijn vrouw Maike, hun tienjarige zoontje Liam, en Sebastians geniale studievriend Oskar, met wie hij als student een tijdlang een welhaast symbiotische relatie heeft ontwikkeld.

Oskar is een van ’s werelds beste deeltjesfysici geworden, en is al heel zijn volwassen leven op zoek naar de grote unificerende Theorie van Alles, die de kwantummechanica moet verbinden met de algemene relativiteitstheorie. Tot zijn ergernis is zijn vriend Sebastian van het naar zijn inzicht enige rechte wetenschappelijke pad afgedwaald en heeft hij zich in de heilloze afgrond van de velewereldentheorie gestort. Die houdt in dat ‘de tijd geen doorlopende lijn’ is, ‘maar een reusachtige stapel universums die zich elk ogenblik uitbreidt, een soort tijdschuim van oneindig veel bellen’. En dat dus alle mogelijkheden van de werkelijkheid zich allemáál voltrekken, binnen dat multiversum – er is altijd ten minste één universum waarin we de Lotto wél winnen en onze geliefde níét sterft.

Dit klinkt vervaarlijk als de soort hogereonzinroman waarin alfa’s met half of niet begrepen wetenschappelijke noties aan de slag gaan, maar dat is Vrije val niet. Daarvoor is Zeh veel te slim. Wat de plot op gang brengt, is dat Liam ontvoerd wordt. Onmiddellijk daarop krijgt Sebastian in een telefoontje te horen: ‘Dobbelting moet weg.’ Of dat is in ieder geval wat hij meent op te vangen. Dobbelting is een arts in het universiteitsziekenhuis van de stad, op een afdeling waar recentelijk al vier patiënten op de operatietafel gestorven zijn. Dat zou te maken hebben met het experimentele gebruik van nog niet goedgekeurde bloedstollingsremmers. En Dobbelting is ook een vriend van zijn vrouw Maike, met wie zij geregeld gaat fietsen. Best wel vaak, eigenlijk. Zij zal met die Dobbelting toch niet…

‘Alles wat mogelijk is, gebeurt.’ Dat is wat Sebastian gelooft: tijd bestaat eigenlijk niet. Regelrecht tegen de keiharde causaliteit van zijn vriend Oskar in. Dat heeft ook zijn morele consequenties. Bestaat er dus ook een universum waarin hij geen moordenaar wordt? In de mogelijke werkelijkheid die zich in deze roman ontvouwt, binnen het multiversum van de literatuur, wordt hij dat in ieder geval wél. Onherroepelijk.

Aan het slot heeft hoofdcommissaris Riet, een kantiaan met een dodelijke hersentumor, die over het wezen van de tijd ook zo zijn opvattingen heeft, de zaak sluitend opgelost. Toeval en misverstand hebben in de precieze toedracht een stevig partijtje meegeblazen – juist in een boek als dit, waarin niets toevallig is.

En dat is ook weer zoiets: Vrije val is meer dan onderhoudend, zeker ook intellectueel. En toch is er een kleine maar: Zeh houdt voortdurend een manifeste greep op haar verhaal en heeft alles zeer secuur uitgedacht. Als je één gebrek van het boek zou moeten noemen, dan is het dát.

DOOR herman jacobs

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content