Vanaf volgende maand waakt een bouwmeester over de kwaliteit van de Vlaamse overheidsarchitectuur. Er is werk aan de winkel.

Op 6 december 1953 pleegde Gaston Eysselinck zelfmoord. Hij was moegestreden tegen de pesterijen van de bureaucratie. Acht jaar eerder had de talentvolle architect, op 38-jarige leeftijd, zijn eerste en laatste grote overheidsopdracht binnengehaald. Voor de overtuigde socialist begon meteen een jarenlang en dagelijks gevecht tegen de georganiseerde administratieve onwil. Enkele maanden voor zijn dood ontzegde de bevoegde minister Eysselinck zelfs de toegang tot zijn postgebouw.

Het onbegrip voor zijn werk en het overlijden van zijn vriendin dreven de architect uiteindelijk tot zelfmoord. Vandaag behoort zijn postgebouw samen met deSingel in Antwerpen (naar een ontwerp van Leon Stijnen) tot de schaarse kwaliteitsvolle overheidsarchitectuur van na de Tweede Wereldoorlog.

Bij de gesubsidieerde werken (ziekenhuizen, scholen, universiteiten) zijn er al even weinig uitschieters. De sociale woningbouw van Renaat Braem in de Antwerpse wijk Het Kiel vormt een gelukkige uitzondering. Voorts was het de voorbije vijftig jaar armoede troef, en dat uitgerekend in een periode waarin Vlaanderen naar een ongeziene welstand groeide en er verschrikkelijk veel werd gebouwd.

De overheid stond erbij en keek ernaar. Ze steunde de versnippering en de intense bebouwing van het platteland en de daarmee samenhangende verloedering van de stad. Met haar eigen constructies gaf ze dus al evenmin het goede voorbeeld. In het beste geval waren de gebouwen sterk en waterdicht. Maar daarmee was alles dan ook gezegd.

“In de jaren vijftig, zestig, zeventig en tachtig was het werkelijk huilen met de pet op”, zegt Hilde Heynen, docent architectuurtheorie (KUL). “Sinds de oorlog zwaaien burgerlijk ingenieurs de plak in de administratie. Zij hebben in de eerste plaats oog voor technische aspecten en zijn minder vatbaar voor stedenbouwkundige of architecturale aspecten. Alles moet meetbaar zijn. Een prijs en de sterkte van een gebouw is berekenbaar. Het interesseert ingenieurs ook niet dat een gebouw onbereikbaar is voor wie met het openbaar vervoer komt.”

In dit land ontsnapten ook de publieke gebouwen niet aan de verzuiling en het dienstbetoon. Zoals ze het liefst een poetsvrouw van de juiste politieke kleur in dienst namen, zo gaven politici de overheidsopdrachten ook bij voorkeur aan oude bekenden. In het slechtste geval werd de appel mooi in twee gedaan en mochten een katholiek en een vrijzinnig architectenbureau samen aan de slag. Het was niet anders bij de opdracht voor het niet zo lang geleden geopende Vlaams parlement.

GEEN TIJD OM NA TE DENKEN

“Het dienstbetoon speelde een belangrijke rol”, bevestigt Hilde Heynen. In, bijvoorbeeld, de sociale woningbouw maakten bijna altijd dezelfde architecten overal ongeveer dezelfde ontwerpen. “Dat was ook de enige manier waarop zij hun enorm laag honorarium konden compenseren en de bouwheren dat schandalige ereloon konden verantwoorden.”

Maar volgens de ingenieur-architecte en filosofe is er meer aan de hand. “De politici hadden in die periode geen enkel besef dat een gebouw ook uitstraling heeft, dat het meer is dan een onderdak voor de diensten. Dat was niet alleen de mening van de politici, maar van de grote meerderheid van de bevolking. Er kwam dus zelden of nooit protest en bijgevolg zag de politiek geen reden om een andere koers te varen.”

Voor de Tweede Wereldoorlog was er meer mogelijk, zegt Heynen. Toen ontwierpen bekende architecten nog schitterende tuinwijken. Ook het vooroorlogse radiogebouw aan het Flageyplein steekt architecturaal met kop en schouders uit boven de Oost-Europese gangendoolhof aan de Reyerslaan, waar de VRT en de RTBF vandaag wonen. Heynen: “Na de Eerste Wereldoorlog stonden we nog op de landkaart, nu niet meer.”

“Dat komt door de technische invulling van het overheidsapparaat. Architectuur behoort niet tot de woordenschat van de administratie, maakt geen onderdeel meer uit van het bureaucratisch denken. Ingenieurs hebben het alleen over efficiëntie en snelheid van uitvoering. Ze maken geen tijd voor reflectie of het streven naar kwaliteit. Een jonge architect een kans geven, staat haaks op hun denkwijze.”

Dat de overheid geen monopolie heeft op slappe architectuur, is een magere troost. De privé-sector doet het niet altijd beter. De hoofdzetel van de Kredietbank aan het Brusselse Noordstation heeft veel van een gesloten burcht die zich bewust van de buurt afkeert. Maar ze is tenminste nog in de stad gelegen. Dat kan niet worden gezegd van het pompeuze paleis van de Boerenbondbank Cera, gebouwd langs de autoweg Brussel-Leuven. Lang voor de fusie tussen KB en Cera deelden beide banken alvast hetzelfde architectenbureau.

“Een bank verlangt van een architectenbureau in de eerste plaats professionalisme”, zegt Heynen. “Er mogen niet te veel problemen met de vergunning zijn, het gebouw moet er binnen de grenzen van tijd en budget staan en het moet enig prestige uitstralen. Dat was ook de visie van BATC bij het nieuwe luchthavengebouw in Zaventem. In die logica is er geen plaats voor vernieuwing of voor jongere architecten met meer gedurfde projecten.”

NIET ALLEEN DE FAÇADE IS VALS

Ook de Vlaamse overheid stapte in die logica. Dat was in de periode dat iedereen en dus ook de politici zich tot managers moesten ontpoppen. De jonge Vlaamse overheid had behoefte aan een nieuwe, moderne huisvesting. Ze koos voor huurkoopcontracten en speelde dus bouwpromotoren tegen elkaar uit in plaats van architecten. Opnieuw viel de klemtoon op snelheid van vergunning, garantie van uitvoering, respect voor het budget. Over architecturale kwaliteit werd niet gerept. Geen tijd.

Het resultaat is te bekijken in het hartje van Brussel. Daar, tussen het Centraal Station en de kathedraal, staat de parel van de Vlaamse autonomie: het Markiesgebouw. Dat de gevel op de rest van het gebouw is geplakt, zou Hilde Heynen er eventueel nog bijnemen. Als het plan tenminste zou deugen. Maar de verdeling van de ruimte is een even grote persiflage als de façade zelf. “Dit gebouw mist elke ruimtelijke ervaring. Het is lelijk, maar het is ook niet aangenaam om te werken of om er mensen te ontvangen.”

Toch heeft het Markiesgebouw grote verdiensten. Het ontlokte namelijk protest bij de culturele sector. Wat andere architecturale draken niet vermochten, kon dit gebouw wel. De overheid ging zowaar nadenken over haar eigen architectuur. De Europese Unie gaf Vlaanderen een zetje: volgens de Europese regelgeving moeten alle grotere overheidsopdrachten het resultaat zijn van een ontwerpwedstrijd.

“Onder meer de beleidsbrief van Wivina Demeester (CVP) waarin ze het had over de herkenbare aanwezigheid ging in de goede richting”, zegt Heynen. “Vlaanderen stapte af van de huurkoopcontracten met de promotoren en ging met wedstrijden op zoek naar de betere architecten. Dat liep niet van een leien dakje omdat de grote kanonnen van de bouwsector vanzelfsprekend het kleinste juridisch argument aangrijpen. Onder meer bij de wedstrijd voor het Vlaams Administratief Centrum in Hasselt rezen er problemen, maar die zijn opgelost.”

Algemeen wordt ook de restauratie van de Beursschouwburg in Brussel als een goed voorbeeld van het nieuwe beleid beschouwd. Voor het eerst was er een open ontwerpwedstrijd voor de renovatie van een artistiek huis. Het groepswerk van twee Antwerpse associaties ( D’Hondt-Heyninck-Parein en Crols-Engelen-Grooten) werd bekroond.

“Met de Beursschouwburg geeft de Vlaamse overheid jonge architecten een kans”, zegt Heynen. “De associaties van hun kant bewezen dat het voor jonge architecten belangrijk is om zich technisch goed te laten omringen. Zo is het verantwoord om risico’s met minder bekende namen te nemen.”

Volgende maand kiest de Vlaamse regering een bouwmeester uit de selectie van een headhunter. In eerste instantie houdt die witte raaf zich alleen bezig met de gebouwen van de Vlaamse administratie zelf. Later gaat hij of zij ook over de met Vlaams geld gesubsidieerde gebouwen.

Heynen noemt de indienstneming van een bouwmeester lovenswaardig. Ze hoopt dat hij ook snel mag tussenkomen inzake de normen en reglementen voor, bijvoorbeeld, de sociale woningbouw. Maar het welslagen van de onderneming staat of valt met de figuur die de regering aanstelt. Het moet iemand met gezag zijn, iemand die zich niet telkens weer moet bewijzen in het gezelschap van ambtenaren die niet op zijn komst zitten te wachten. Bovendien moet de nieuweling oog hebben voor verschillende vormen van architecturale kwaliteit.

“Het is niet zo belangrijk welke architectuur hij zelf heeft gerealiseerd. Wat telt is dat de nieuwe Vlaamse bouwmeester een brede kijk heeft. Hij mag geen rigide opvattingen hebben over kwaliteit en architectuur, mag niet vastkleven aan één stijlidioom dat hij wil doordrukken. Iemand met een uitgesproken voorkeur voor één soort architectuur, zal weinig respect opbrengen voor radicalere en meer experimentele architectuur van, in de eerste plaats, jongeren.”

HET MOET PASSEN IN DE CONTEXT

De taak van de bouwmeester gaat ver, vindt Hilde Heynen. Hij moet de conservatieve reflexen uit de stedenbouwkundige administratie halen. Binnen de administratie ( Arohm) wordt er trouwens ook gewerkt aan een breder draagvlak voor goede architectuur. “Tot nu toe is er bij stedenbouw één absolute regel bij de beoordeling van een bouwaanvraag: het aangevraagde moet in de context passen.”

Volgens Heynen is daar in principe niets tegen. “Maar in de praktijk bevordert dat alleen brave architectuur: met dezelfde steen en met respect voor de hoogte van de kroonlijst van de buurman. Het begrip passen in de context kan ook veel spannender worden ingevuld. Gedurfde architectuur kan ook reageren op die omgeving. Want wat heb je aan harmonie met de omgeving, als niemand zich vragen stelt over de kwaliteit van die omgeving?”

De opdracht is niet eenvoudig. “Het stedenbouwkundig beoordelingsproces is in handen van ambtenaren die niet altijd architecten zijn en als ze dat wel zijn, niet altijd de beste. Zij spelen op veilig. Dat heeft de slechtste architectuur belet, maar het zet ook een rem op de betere. Met zo’n houding is het moeilijk om de middelmaat te overstijgen. Het kleinste experiment is onmogelijk.”

Volgens Heynen is de administratie niet altijd logisch. “Aan de andere kant zie je dat de opknapbeurt van de sociale appartementen Sint-Maartensdal in Leuven zonder probleem wordt vergund. Het uitzicht van de torens van architect Braem – en dus van een deel van de stad – verandert daardoor ingrijpend. Blijkbaar gaat de administratie ervan uit dat de belangen zo groot zijn, dat ze niet moeilijk moet doen. Maar voor een simpele verbouwing krijgt een wat moderner ontwerp dikwijls een weigering. Het zal veel bijscholing vergen om die conservatieve reflex eruit te krijgen.”

De Post heeft niet op de aanstelling van een of andere bouwmeester gewacht. In 1991 werd de staatsinstelling een autonoom overheidsbedrijf. Een jaar later zorgde de toenmalige grote baas van de technische directie, André Bastien, voor een ommekeer in de bouwpolitiek. De huidige topman van De Post reorganiseerde de eigen dienst, al bleef De Post tot 1995 afhankelijk van de Regie der Gebouwen.

Al in 1994 werden de eerste gebouwen nieuwe stijl gezet. Intussen deden al 83 opvallende postkantoren de deuren open. Tegen 2001 zullen dat er, gespreid over heel België, 155 zijn. Aan Vlaamse zijde kregen bekende en minder bekende architecten kansen: Willem-Jan Neutelings (Zichem), Christine Conix (Machelen), Jo Crepain (Lochristi), François en Mot Ponette (Kapellen), Marc Felix en Luc Glorieux (Oostende) zijn prominent aanwezig in het jongste Jaarboek Architectuur Vlaanderen. Nog recenter werkten Stéphane Beel en Lieven Achtergael (Eeklo) en Paul Robbrecht en Hilde Daem (Sint-Amandsberg) voor Tante Post.

In elke gemeente staat een postkantoor en elke burger moet er ooit wel een bezoek brengen. Precies daardoor groeit De Post de jongste jaren uit tot de beste ambassadeur van moderne, kwaliteitsvolle architectuur. De ironie van de geschiedenis wil dat het overheidsbedrijf De Post de erfgenaam is van de RTT – precies, van het postgebouw van Eysselinck in Oostende.

Peter Renard

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content