Terwijl het Pakistaanse leger het laat afweten, proberen de Verenigde Staten de om zich heen grijpende islamistische opstanden in de regio de kop in te drukken.

© The Economist Vertaling en bewerking: Herman Jacobs

Op 11 februari dineerde Richard Holbrooke, de speciale Amerikaanse gezant voor Afghanistan en Paki-stan, in Lahore met een groep vooruitstrevende Pakistaanse zakenlui, mensenrechtenactivisten en journalisten. Hij had een vraag voor hen: ‘In welke crisis verkeert Pakistan?’ Begrijpelijk: eerder die dag, toen hij Peshawar bezocht, de hoofdstad van Pakistans Noordwestelijke Grensprovincie (NWGP), was een lid van de regering van de NWGP door een bermbom omgekomen.

Pakistan, met 175 miljoen inwoners de op vijf na volkrijkste staat en het tweede moslimland ter wereld, wordt verscheurd door geweld. In de noordwestelijke grensstreek breidt zich een opstand van de taliban uit. Terroristen van de taliban en hun islamistische bondgenoten, zoals Al-Qaeda, waarvan de leiders een toevlucht hebben gevonden in de semi-autonome stammengebieden aan de Afghaanse grens, roeren zich steeds meer. Zowel in 2007 als in 2008 zijn er in Pakistan zo’n 60 zelfmoordaanslagen gepleegd. Er wordt ook meer en meer gevreesd voor de veiligheid van de havenstad Karachi (13 miljoen inwoners), vanwaaruit een militante groep die dicht bij het leger staat, Lashkar-e-Taiba (‘Leger der Zuiveren’, LET), in november 2008 Mumbai aanviel.

De centrale regering in Islamabad, een coalitie geleid door de Pakistan People’s Party (PPP) van president Asif Zardari, worstelt met die bedreigingen. Ze loopt niet over van de bekwame mensen en wordt van corruptie beschuldigd. Bovendien wordt ze geteisterd door ruzies. Nadat Zardari in augustus 2008 de vroegere legerleider, president Pervez Musharraf, had gedwongen na tien jaar militair bewind terug te treden, kreeg hij het aan de stok met zijn eerdere bondgenoot Nawaz Sharif, de leider van de Pakistan Muslim League (PML).

Zardari, die de PPP erfde van zijn vermoorde vrouw, Benazir Bhutto, is haast even onpopulair als de verfoeide Mu-sharraf. Na twee jaar van politieke beroering en toenemend geweld ligt de economie plat. Pakistan moest in november, toen het dreigde zijn buitenlandse schulden niet meer te kunnen betalen, opnieuw aankloppen bij het Internationaal Monetair Fonds, voor een krediet van 7,6 miljard dollar.

‘Vaderlandslievende Pakistanen’

Een bijzondere reden tot bezorgdheid is de opstand van de taliban. Die is het hevigst in de stammengebieden, waar ze min of meer heer en meester zijn, maar verbreidt zich ook over de aangrenzende NWGP en delen van Punjab. Zo is er de afgelopen weken meermaals slag geleverd met de troepen van Baitullah Mehsud, een talibancommandant die heerst over een groot deel van Zuid-Waziristan (dat tot de stammengebieden behoort) en naar verluidt de moordenaars van Benazir Bhutto heeft geleverd.

Buitenlandse diplomaten in de Pakistaanse hoofdstad Islamabad klinken steeds zwartgalliger. Het is schokkend te zien hoe snel de schaarse verwezenlijkingen van Musharraf weer teniet zijn gedaan. De door Sharif in het slop geraakte economie opkrikken was er een van. Maar nog deprimerender is de teloorgang van Mu-sharrafs grootste prestatie: de detente met India, ingezet in 2004, die beide landen dichter bij elkaar had gebracht dan ooit tevoren in hun moeilijke geschiedenis. Zelfs een regeling voor het verdeelde Kashmir leek mogelijk. Maar in 2007 verpieterde het initiatief, en in november, na de aanslagen in Mumbai waarbij meer dan 170 mensen omkwamen, zette India het in de koelkast.

Op 12 februari erkende de Pakistaanse regering voor het eerst dat het LET achter de gruwelen in Mumbai zat. Ze verklaarde ook plechtig dat ze de leiders van de samenzwering voor het gerecht zou brengen, ook de zes LET-leden die al in de cel zaten. Dat was bemoedigend. Maar daarmee is nog bijlange na geen einde gemaakt aan de militant anti-Indiase animositeit, zoals India eist.

Bij al dat slechte nieuws zou men nog gaan denken dat Pakistan weleens op een complete implosie kon afstevenen – wie weet zelfs een machtsovername door de taliban. Maar de meeste Pakistanen zijn gematigde mensen. Vandaar dat bij de – voor één keer eens niet vervalste – verkiezingen van vorig jaar een coalitie van islamisten, waaronder de JUI-F, het erg slecht deed, en de macht kwijtraakte in de NWGP en de westelijke deelstaat Belutsjistan.

Dat militante islamisme is overigens ten dele een gevolg van de weigering van de Pakistaanse generaals om een nationale-veiligheidsbeleid op te geven waar ze nu al zestig jaar aan vasthouden, met rampzalige gevolgen voor Pakistan en de hele regio. De uitgangspunten ervan waren de overtuiging dat het hindoeïstische India Pakistans doodsvijand is, en het streven om India uit Kashmir te verdrijven. Om zich te verzekeren van een achteruitgeschoven basis tegen de dreiging van een Indiase invasie, heeft het leger altijd greep willen krijgen op Afghanistan. Daarom hielp het er in de jaren negentig mollah Omar aan de macht.

Toen generaal Musharraf Nawaz Sharif in 1999 afzette, was hij de zoveelste Paki-staanse legerleider die de macht greep ‘om de natie te redden’. Maar dat hij de taliban in 2001 de rug toekeerde, beloofde een nieuwe koers. En door India de hand te reiken, leek hij te laten zien dat hij het meende. Hij zwoer – helemaal na twee islamistische moordpogingen op hem in 2003 – het militante islamisme in Pakistan uit te roeien, ook het veertigtal jihadistische groeperingen met banden met de Inter-Services Intelligence (ISI) van het leger. Toch was er ook altijd reden om te betwijfelen of er wel écht met het vroegere beleid was gebroken. Militante groeperingen, waaronder het LET, doken onder nieuwe namen op, en hun leiders bleven op vrije voeten. Na Mumbai is die twijfel helaas alleen maar toegenomen.

Met opmerkelijk enthousiasme haastte het Pakistaanse leger zich toen om de these van dreigende Indiase militaire represailles te omhelzen. Terwijl India daar helemaal niet expliciet mee dreigde. En Zardari aanbood, bij wijze van verzoenend gebaar, het hoofd van de ISI naar Delhi te sturen. Maar de Pakistaanse generaals torpedeerden Zardari’s aanbod en verplaatsten duizenden soldaten van de noordwest- naar de oostgrens. Een hoge ISI-officier zei tegen Pakistaanse journalisten dat de taliban het leger hun steun hadden toegezegd als het tot een oorlog met India zou komen. Hij verwees naar hun leiders als ‘vaderlandslievende Pakistanen’.

De spanningen zijn sindsdien verminderd. Maar een hoge ISI-officier zei in een zeldzaam interview in The Economist van 12 februari nog: ‘Nooit zolang ik leef zullen we vrede kennen met India.’

10 miljard dollar

Het Pakistaanse leger heeft zo’n 10 miljard dollar van de VS gekregen. Maar al heeft het ondertussen meer dan 1500 manschappen verloren, het heeft weinig bereikt. De soldaten hebben bovendien weinig zin om medemoslims te doden in een oorlog waar weinig Pakistanen achter staan. Dat is een ernstig probleem. Men wil ook zo weinig mogelijk burgerslachtoffers maken. Veeleer dan de strijders uit elkaar te slaan, is het leger dan ook geneigd akkoorden met hen te sluiten. Zo mochten Mehsud en zijn collega’s in Noord-Waziristan hun gebieden blijven bestieren, in ruil voor de belofte niet te schieten op de bij hen gelegerde troepen, geen gastvrijheid te verlenen aan Al-Qaeda en niet te vechten in Afghanistan. Daardoor blijft het vermoeden bestaan dat de ISI, of op z’n minst enkele van zijn officieren, nog steeds onder één hoedje speelt met de jihadi’s.

Vorig jaar begonnen de VS dan een groot aantal raketaanvallen op de stammengebieden uit te voeren. Die strategie is naar verluidt doeltreffend geweest. Volgens een (mogelijk te optimistische) schatting zouden Amerikaanse raketten het afgelopen halfjaar in Pakistan elf van Al-Qaeda’s twintig commandanten hebben gedood. Maar ze hebben ook het antiamerikanisme onder de Pakistanen aangewakkerd, met name in het leger.

Dat is vermoedelijk een van de problemen die Richard Holbrooke moet oplossen. Een formidabele opdracht, dat zeker. Tenzij het Pakistaanse leger tot een ‘strategische wedergeboorte’ kan worden gebracht, zoals luitenant-generaal Talat Masood het uitdrukte, zou het weleens niet willen of kunnen beletten dat het noordwestelijk grensgebied wordt gebruikt door de Afghaanse en Pakistaanse taliban. Pressie zal niet werken om het op Amerika’s eisen in te doen gaan. Behalve strenge woorden zal het Pakistaanse leger dus nóg meer Amerikaans geld en materieel nodig hebben. Amerika zal ook de vrees van het leger voor omsingeling door een pro-Indiaas regime in Afghanistan moeten sussen. Ondertussen moeten de VS Pakistans democratische leiders, die aan hun kant staan, steunen. Zardari en Sharif zeggen allebei dat ze vrede met India willen en een eind willen maken aan het verwoestende militantisme. Geen van beiden is een vriend van het leger.

En ten slotte moeten de VS en de NAVO de Pakistanen ervan te overtuigen dat ze echt van plan zijn de klus in Afghanistan af te maken tot de prille staat op eigen benen kan staan. Zonder effectievere steun van Pakistan zou de NAVO die onwaarschijnlijke taak weleens niet aankunnen. Maar zelfs met die steun kan het, zoals de Pakistanen weten, mislukken.

© The Economist Vertaling en bewerking: Herman Jacobs

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content