WAAROM TERREURJAGERS ROMANS MOETEN LEZEN. Na de aanslag op het Joods Museum in Brussel werd weer druk gespeculeerd over de psyche en de motieven van de dader. Maar: wie terreur wil begrijpen, moet romans lezen, vindt terrorisme-expert Beatrice de Graaf.
Duizenden boeken zijn er de afgelopen jaren bijgekomen over terrorisme. In de Verenigde Staten zijn ‘big data’ bijeengeharkt en in een terrorismedatabase gestopt, waardoor we nu weten dat een terrorist gemiddeld op 2 tot 5 kilometer afstand van zijn woonplaats een aanslag pleegt, meestal een man is, single, gemiddeld tot hoog opgeleid en niet afkomstig uit de armste klassen. Alleen: dezelfde algemene waarheden gelden ook voor voetbalhooligans. Als we in het hoofd van een terrorist willen kijken, hebben we niet veel aan studies vol sociaalwetenschappelijk jargon en tabellen. Wie echt wil weten hoe een terrorist denkt en voelt en waarom hij (en soms zij) doet wat hij doet, kan beter een van de vele uitmuntende terrorismeromans lezen die de voorbije decennia zijn verschenen.
Wat kun je dan uit een roman leren dat de wetenschappelijke berg van terrorismeliteratuur veel moeilijker prijsgeeft? Laten we er twee cruciale aspecten uit halen. Het eerste heeft betrekking op de binnenkant van de terrorist, het tweede op de buitenkant.
Verbeelding
Een goede roman biedt ons allereerst iets waar zelfs de beste sociale psycholoog hoogstens met moeite en in dor proza toe in staat is: een kijkje in het brein van de terrorist. Neem drie romans uit recente jaren, Terrorist (2006) van John Updike, Shalimar the Clown (2005) van Salman Rushdie, en The Last Days of Muhammed Atta (2006) van Martin Amis. Alle drie doen ze iets wat in de jaren na de aanslagen van 11 september 2001 controversieel was: ze oordelen niet, ze presenteren het terroristische ‘nieuws’ niet als een vaststaand feit, maar kruipen in de belevingswereld van een geradicaliseerde jihadist. Rushdie vereenzelvigt zich met terroristen in de verscheurde regio Kashmir in India. Je voelt het hete ijzer van de wapens waarmee in de brandende zon wordt getraind. Amis reproduceert waarheidsgetrouw de woorden van Mohammed Atta, de man die een van de vliegtuigen het World Trade Center in stuurde, en construeert zijn laatste uren. Updike doet iets wat zo mogelijk nog moeilijker is: hij probeert ons te verleiden met het religieuze radicaliseringsproces van een potentiële terrorist. Updike, een kenner van de dubbelzinnige en hypocriete Amerikaanse religieuze moraal, laat een half-Ierse, half-Egyptische Amerikaanse tiener opgroeien in een gebroken gezin in New Jersey. De jongen wordt door een louche imam ingevoerd in de geheimen van de Koran, ontwikkelt een eigen, soefistisch-mystieke vorm van godsdienstbeleving, en sluit zich aan bij een terroristische samenzwering.
In plaats van een politieke analyse van het verschijnsel terrorisme, of een zoektocht naar ‘de feiten’, bieden deze auteurs ons onzekerheid, tegenstrijdige motieven en verscheurdheid. Zo komen de hoofdpersonen ineens heel dichtbij. We zullen hun daden misschien niet begrijpen, maar we voelen wel de noodzaak van de keuzes, de pijn van hun mislukte levens. En dat is al heel wat.
Zulke romaneske pogingen om het kwaad te begrijpen en te ontmantelen zijn niet nieuw. Joseph Conrad schreef in 1907 al een roman over de anarchistische aanslagen rond het einde van de negentiende eeuw, The Secret Agent. Doris Lessing maakte in The Good Terrorist (1985) een portret van de idealistische kraakster Alice, die revolutionair geweld begint te omarmen. De waanzin van Conrads getourmenteerde agent-provocateur en de ongerichte woede van Lessings jonge marxisten komen schokkend dichtbij. In de Duitse letteren ligt het wat moeilijker. Friedrich Christian Delius’ romans over de Rote Armee Fraktion (RAF) blijven nogal afstandelijk en zwaarwichtig, het recentere Das Wochenende (2008) van Bernhard Schlink, over een voormalig RAF-lid, is ook niet erg overtuigend in de verbeelding van emoties en motieven. Rot (2001) van Uwe Timm is daarop een uitzondering.
Het is jammer dat we in de interpretatie van terrorisme en in de analyses van het fenomeen niet veel vaker onze toevlucht nemen tot de wereld van de verbeelding. Dan bedoel ik niet de consumptie van een spannende film, zoals het recente Baader-Meinhof-Komplex. Een film blijft over het algemeen wat vaker in amusement en oppervlakkigheid hangen, en concentreert zich op de handeling. Voor de psychologische onderdompeling in de wereld van echt of vermeend terrorisme hebben we een goede roman nodig. Terrorisme is juist het plegen van of dreigen met geweld met als doel angst aan te jagen. Veel sterker dan bij ‘gewone’ apolitieke misdaden leeft terrorisme – en ook de strijd ertegen – bij de gratie van de verbeelding.
Jaren vóór Snowden
Dat brengt me bij een ander cruciaal aspect van terrorisme dat we het best literair kunnen doorgronden: dat van de buitenkant. Maar misschien kun je beter zeggen: de verwevenheid van de terrorist met onszelf. Er zijn al veel ingewikkelde studies geschreven over het verschijnsel dat contraterrorisme zijn eigen terroristen produceert, dat de angst voor terrorisme óók een culturele constructie is, en dat het soms wel erg makkelijk is om een regering of samenleving op stang te jagen en te provoceren. Maar goed, in een debat met politici of bewindslieden hoef je niet met genuanceerde verhalen over ‘constructie’ en ‘verbeelding’ aan te komen. Je wordt weggehoond. Een roman maakt veel meer kans om die boodschap over te brengen.
Neem het briljante boek The Reluctant Fundamentalist (2007) van de Pakistaanse auteur Moshin Hamid. Die roman is inmiddels op veel universiteiten in Amerika verplichte lectuur voor eerstejaars. Als ik de Nationale Coördinator voor Terrorisme en Veiligheid was, zou ik hem ook als huiswerk meegeven aan alle nieuwe rekruten. De roman speelt op huiveringwekkende wijze met de angsten en onzekerheden van de lezer, en roept een hoofdpersoon op van wie we niet weten of hij dader is of slachtoffer wordt van een (contra)terroristische aanslag. Ook mooi is The Unknown Terrorist (2006) van Richard Flanagan. Als een soort remake van Heinrich Bölls Die verlorene Ehre der Katharina Blum (1974) laat de auteur zien hoe een onschuldige vrouw via een kortstondige ontmoeting met een voortvluchtige terrorismeverdachte door allerlei speculaties van media en veiligheidsdiensten tot staatsvijand nummer één wordt gebombardeerd. The Unknown Terrorist preludeert daarmee op de onthullingen en de ophef rond de surveillancestaat die door Bradley Manning, Julian Assange en Edward Snowden op de agenda zijn gezet.
Die duistere kanten van terrorismebestrijding en -preventie zouden ons niet hoeven te verbazen. Romanciers wisten dat allang. Mijn favoriet is nog altijd het boekje van G.K. Chesterton uit 1908, The Man who Was Thursday. Daarin infiltreert een overijverige inspecteur van Scotland Yard in een wereldwijd terroristisch netwerk van anarchisten, en hij ontdekt dat de kern van dat netwerk altijd al bestond uit agenten van zijn eigen geheime dienst.
Geen paniek
Wie nu vindt dat terrorismebestrijders er wel erg slecht afkomen, en dat terroristen of terrorismeverdachten worden vergoelijkt, moet niet overdrijven. De grote helden zijn al volop in de detectives en thrillers van Len Deighton, Robert Ludlum of Frederick Forsyth beschreven, en werden uitentreuren verfilmd. De vraag is alleen wat die romans ons aan diepere inzichten in het fenomeen bieden. Volgens mij niet veel. Dat geeft ook niet, ze lezen lekker weg, en je leert er vast wel iets uit over nieuw wapentuig of intelligence-technieken. Maar de terrorist wordt er niet in verbeeld, en onze eigen verbeelding wordt ook niet geprikkeld – of doorgeprikt.
Een laatste tip nog voor mensen die niet kiezen voor de sappige terrorismelectuur, maar zich willen laten meenemen in de worsteling van een zelfmoordterrorist en diens nabestaanden: The Attack, van de Algerijnse schrijver Mohammed Moulessehoul (onder het pseudoniem Yasmina Khadra). De auteur verhaalt de wanhopige speurtocht van een Arabisch-Israëlische echtgenoot die wil begrijpen waarom zijn vrouw een zelfmoordaanslag pleegde.
Zulke aangrijpende romans helpen ons woede- en onrechtvaardigheidsgevoelens te onderkennen van (vermeende) terroristen en radicalen. In de vage hoop dat we bij de volgende golf van terroristisch geweld minder snel worden weggespoeld door morele paniek.
© Trouw
Als ik Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding was, gaf ik rekruten ‘De val van een fundamentalist’ als huiswerk op.