Het geweeklaag is in België nooit van de lucht. Voor de meeste Belgen, zoals voor veel landbouwers, zijn er maar twee seizoenen: slecht en zeer slecht. En zondebokken zijn makkelijk te vinden: de regering(en), de vreemdelingen, de bankiers, de vakbonden, de Vlamingen, Walen en Brusselaars om beurt naar gelang van de eigen woonplaats, en ga zo maar door. Tijdens de eerstvolgende verkiezingscampagne, die al begonnen is en dus negen maanden zal duren – een zwangerschapstermijn, waarbij een miskraam niet denkbeeldig is – zullen allerlei zondebokken druk worden bereden.
Uit een studie van een belangrijke financiële instelling bleek onlangs dat de Belgen nog nooit zo rijk zijn geweest, ondanks een vijf jaren durende ernstige financiële en economische crisis. Begin 2013 bedroeg het gezamenlijke financiële vermogen van de landgenoten, zonder vastgoed, 1045 miljard euro, het hoogste bedrag bereikt sinds het ontstaan van de planeet aarde en goed voor ongeveer driemaal de waarde van het bruto binnenlands product. Verminderd met onze schulden blijft er netto nog steeds 830,4 miljard over.
Sinds 2007 werd in België 158 miljard gespaard. De beurscrash van zijn kant betekende een verlies van 20 miljard euro, maar dat werd in grote mate goedgemaakt door het herstel van de beurs tijdens het voorbije jaar, althans voor diegenen die hun aandelen niet paniekerig hebben verkocht. Bovendien hebben de Belgen belegd in veilige activa zoals spaarboekjes en levensverzekeringen, wat de verliezen heeft beperkt. De Belgen hebben nog steeds een baksteen in de maag en zijn graag eigenaar van een woning, zodat in hun totaal vermogen het vastgoed gemiddeld 50-60 procent bereikt. Een gemiddeld gezin heeft nu een vermogen van 446.000 euro, waarvan 213.000 euro financieel (netto), op zich een zeer aanzienlijk bedrag.
Maar er is natuurlijk een grote ongelijkheid in de verdeling van de vermogens en inkomens en die is de laatste jaren nog toegenomen. 65 procent van alle vermogens is in handen van slechts 20 procent van de bevolking. Toch is de vermogensverdeling in veel andere Europese landen veel ongelijker dan bij ons – ook al heeft België geen kapitaalbelasting en geen kapitaal winstbelasting – zoals in Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk… De gemiddelde lonen bedragen in België 3192 euro per maand voor belasting. De oude provincie Brabant scoort het hoogst met 3694 euro in Brussel, 3374 euro in Waals-Brabant en 3358 euro in Vlaams-Brabant. Vreemd genoeg is het gemiddelde loon in West-Vlaanderen – na Luxemburg – het laagst (2860 euro) en lager dan dat in de overige Waalse provincies. Het Gewest Brussel ligt 20 procent hoger dan de rest van het land en dat heeft natuurlijk te maken met het Brussel-Europa-effect. Wat niet belet dat ook in deze stad de armoede zeer aanzienlijk is bij de mensen die geen werk hebben. In al deze statistieken wordt echter geen rekening gehouden met het inkomen van zelfstandigen.
Al deze cijfers mogen niet verdoezelen dat de armoede 15 procent van de inwoners in België treft of 1,6 miljoen mensen, volgens de bepaling van de OESO waarbij iemand arm is die minder dan 50 procent verdient van het mediaan inkomen. De verschillen in armoedegraad tussen Vlaanderen (9,8) en Wallonië (19,2) zijn echter aanzienlijk. Dat in een zeer rijk land als België toch heel wat armoede bestaat, doet vragen rijzen over de efficiëntie van ons sociaal beleid.
Die politici die vandaag voorstellen om de hakbijl te zetten in de sociale zekerheid, beseffen onvoldoende het sociale onheil dat ze dreigen aan te richten. De enige goede oplossing bestaat erin onze economie voldoende te laten groeien opdat de voortreffelijke Belgische sociale zekerheid, onze gezondheidszorg en ook het goedkope onderwijs voor onze jonge mensen kunnen worden gehandhaafd. De belastingen en sociale zekerheidsbijdragen in ons land zijn inderdaad zeer aanzienlijk, maar er staat ook heel wat tegenover. Diegenen die graag verwijzen naar het Duitse model zouden het best noteren dat in Duitsland de armoede zelfs iets hoger ligt dan in België (15,8 % tegen 15,3 %). Minister-president Kris Peeters verdedigt terecht het afsluiten van een concurrentiepact tussen alle regeringen van het land en de sociale partners, in het raam van een echt en een hecht samenwerkingsconfederalisme, teneinde de competitiviteit van de Belgische economie op de buitenlandse markten te verbeteren (waar we gestadig terrein verliezen).
Politici die voorstellen om de hakbijl te zetten in de sociale zekerheid, beseffen onvoldoende het sociale onheil dat ze dreigen aan te richten.