Koen Meulenaere
Koen Meulenaere Van 1991 tot 2012 de satiricus van Knack

Het Forum: plein in Rome, tussen Capitool en Palatijn, waar burgers samenkwamen om publieke zaken te bespreken en recht te doen.

Mevrouw Cantillon, de rechtbank in Turnhout heeft een gynaecologe veroordeeld omdat ze een zwakbegaafde vrouw zonder toestemming gesteriliseerd heeft.

Bea Cantillon: Als de berichtgeving in de pers juist is, lijkt de handelwijze van die arts, zelfs indien ze goede intenties had, ontoelaatbaar en in strijd met de deontologische code van de geneesheren. Sinds midden jaren tachtig is expliciet gestipuleerd dat voor zo’n ingreep de toestemming van de patiënt vereist is. In geval van wilsonbekwamen is dat die van de voogd, en moet er daarenboven ruggespraak tussen minstens drie artsen zijn. Het verbaast me dan ook dat de Antwerpse Orde van Geneesheren de gynaecologe heeft vrijgesproken. Het vonnis van de rechtbank ligt meer voor de hand.

Heeft iedereen recht op kinderen? Ook als je bijna zeker kan voorspellen dat ze niet in goede omstandigheden zullen kunnen opgroeien?

Cantillon: ‘Recht op’ is niet de juiste term. Het geeft de indruk dat je het leven van een kind instrumentaliseert voor de zelfvervulling van de ouders. Het suggereert een basisbehoefte, alsof je zonder kinderen geen zinvol leven kan hebben. ‘Recht’ impliceert ook afdwingbaarheid, wat in deze ondanks alle moderne technieken nog altijd door fysieke beperkingen kan worden verhinderd.

Mag iedereen kinderen op de wereld zetten? Ja. Ik zie niet in wie de scheiding zou kunnen maken tussen wie dat wel en wie dat niet mag. En wat zijn goede omstandigheden? Is dat materieel of emotioneel, en wat zijn de normen? Een kind kan perfect gelukkig zijn in een armoedige omgeving, en doodongelukkig in luxe en weelde. Als mensen niet bij machte zijn om voor kinderen te zorgen, is het de taak van artsen of vertrouwenspersonen om hen daar vooraf van te overtuigen.

Het lijkt mij een akelig wereldbeeld indien de een of andere instantie kan bepalen wie waar en in welk type gezin geboren mag worden. Of hoeveel kinderen een gezin mag hebben. Die beslissing behoort tot de vrijheid van de mens. Met de vordering van de prenatale onderzoeken moeten we opletten dat men ouders straks niet gaat verbieden om een mongools kind ter wereld te laten komen. Die kinderen kunnen perfect gelukkig worden en hebben hun eigen waarde, ze vragen alleen wat meer zorg van hun familie en van de samenleving. Ik hoop dat het nooit zo ver komt dat mensen de ouders van een gehandicapt kind scheef gaan bekijken, of dat eventuele extra kosten niet meer in de algemene solidariteit worden opgenomen. De advocaat van de in Turnhout veroordeelde gynaecologe heeft het financiële aspect ook als argument gebruikt. Dat is een gevaarlijke denkwijze.

Heeft iedereen het recht om zijn biologische vader en moeder te kennen?

Cantillon: In principe wel. De mens wordt zo door zijn genetische afkomst beïnvloed, dat hij het recht heeft om die na te gaan. Al is dat in de praktijk niet altijd mogelijk, en misschien niet altijd wenselijk. Het erkennen van dat recht heeft wel consequenties. Het zal adopties bemoeilijken, en het aantal spermadonoren zal drastisch dalen. In de Senaat heeft Ingrid Van Kessel (CVP) een wetsvoorstel ingediend om een onderscheid te maken tussen A-donoren die anoniem blijven, en B-donoren van wie de identiteit beschikbaar is. De ouders die een beroep doen op donorsperma kunnen dan kiezen of hun kind later zijn biologische vader kan opsporen. Dat lijkt mij een zinvolle vernieuwing.

Senaatsvoorzitter Armand De Decker (PRL) wil het euthanasiewetsvoorstel eerst aan de Raad van State voorleggen.

Cantillon: Dat lijkt mij de evidentie zelve. Zeker in een zo delicate materie kan de Senaat het zich niet veroorloven een tekst te stemmen die juridisch niet volledig correct zou zijn. En of de voorliggende tekst dat is, durf ik betwijfelen als ik de werkzaamheden van de bevoegde commissie bekijk. Ik heb niet het gevoel dat het euthanasiedebat sereen is gevoerd. Het is vastgelopen in vermeende ideologische tegenstellingen. Wie daarvoor verantwoordelijk is, weet ik niet. Het debat is slecht begonnen, omdat sommigen onmiddellijk een deadline van drie maanden vooropstelden, en dat heeft de sfeer van meet af aan vertroebeld.

Over euthanasie bij terminale patiënten zijn er ten gronde geen grote meningsverschillen, maar in plaats van daar voorlopig tevreden mee te zijn, willen sommige meerderheidsleden tegelijkertijd ook euthanasie bij niet-terminale patiënten doordrukken, en daarover bestaat geen brede consensus. Dat is ook maatschappelijk lang niet doorgepraat.

Mijn overtuiging is dat het toelaten van euthanasie bij niet-terminale patiënten van een kille visie op het mensdom getuigt, waarmee je op een gevaarlijk hellend vlak terechtkomt. Zelfbeschikking moet begrensd zijn door de verantwoordelijkheid ten opzichte van de familiale en sociale omgeving, en ook ten opzichte van latere generaties. We mogen de deur niet openzetten voor een samenleving waarin opzettelijke levensbeëindiging tot het normale patroon gaat behoren. Dat kan bijvoorbeeld het draagvlak ondergraven om dementerende bejaarden te blijven verzorgen. Bovendien zijn lijdende mensen niet alleen fysiek maar ook psychisch zeer kwetsbaar en beïnvloedbaar. Dat een zwaar zieke kan zeggen ‘maak er maar een eind aan’, verhoogt de druk om het daadwerkelijk te zeggen. Op de duur voelen die patiënten zich schuldig omdat ze familie en maatschappij tot last zijn en geld kosten. Vooral sociaal zwakkeren dreigen zo het slachtoffer van dat recht op zelfbeschikking te worden. Ik had graag gezien dat de socialisten, die anders vooroplopen bij de bescherming van de zwakkeren, dat ook in dit debat wat meer zouden doen.

De CVP vraagt een volksraadpleging over euthanasie.

Cantillon: Dat is het verkeerde instrument in een materie waarin uiterste nuance moet worden betracht. Een volksraadpleging veronderstelt rudimentaire ja-of-neevragen. Als sereniteit in het senaatsdebat al zo moeilijk is, wat moet dat dan worden als voor- en tegenstanders de publieke opinie gaan proberen te bespelen?

De regering is volop bezig met de voorbereiding van het EU-voorzitterschap. Zal België het sociale Europa op de agenda zetten?

Cantillon: Vorig jaar is in Lissabon een sociale dynamiek op gang gekomen die in Nice, bijna onopgemerkt door de media, een flinke duw in de rug heeft gekregen. Het Franse voorzitterschap mag dan niet al te succesrijk zijn geweest, inzake het sociale Europa heeft het goed werk verricht. Ook al is op de top van Nice het beslissen bij meerderheid in sociale zaken niet goedgekeurd.

België moet die dynamiek voortzetten. We hebben een historische kans: de economische en demografische factoren zijn gunstig, en er is een consensus tussen links en rechts ontstaan. De voorbije dertig jaar was onder druk van de economische en budgettaire crisis twijfel gerezen over het samengaan van de markt en de sociale bescherming door de overheid. Het ene zou ten koste van het andere gaan. Politiek werd dat in een grote divergentie tussen socialisten en neoliberalen vertaald. Nu groeit de overtuiging dat het niet of of, maar en en is. Dat het sociale en het economische niet contraproductief zijn, maar integendeel elkaar stimuleren. Een herbevestiging van het idee van de welvaartsstaat, dat na de Tweede Wereldoorlog ingang vond. Maar die consensus is broos, en de economische en demografische omstandigheden kunnen snel omslaan. Het is dus nu of nooit, ook omdat de nakende toetreding van Oost-Europese landen de zaken niet vergemakkelijkt.

Een grote troef is dat er een werkmethode voorhanden is, met een jargonwoord ‘de open-coördinatiemethode’ genoemd. Die is na de top van Luxemburg op werkgelegenheid toegepast, en kan ook in sociale zaken worden aangewend. In Lissabon is de aanzet gegeven om te komen tot een sociaal scorebord, met indicatoren die vergelijkbaar zijn voor de verschillende landen. Eens je die hebt, kun je sociale doelstellingen definiëren, en de instrumenten creëren om ze te bereiken. Op bepaalde tijdstippen moeten de verschillende regeringen een verslag van de toestand in hun land indienen, en kunnen de programma’s op elkaar worden afgestemd. En ook al zijn die afspraken niet zo bindend als op het vlak van de Maastrichtnormen, toch gaat er een morele druk van uit. Op het Belgische werkgelegenheidsbeleid was er bijvoorbeeld een zichtbaar effect. Plots waren initiatieven mogelijk die voordien onmogelijk leken.

Wat moet België concreet doen?

Cantillon: Het moet zorgen voor een akkoord over de indicatoren en de werkmethode die ik net heb geschetst. Die indicatoren moeten onder meer minimumnormen vastleggen voor het inkomen, de toegang tot medische zorgverstrekking, de toegang tot onderwijs, de huisvesting, en het recht op arbeid. Met Frank Vandenbroucke (SP) hebben we een minister van Sociale Zaken die de actieve welvaartsstaat als concept propageert, en die voldoende gewicht bezit om op het Europese forum de zaken in beweging te krijgen.

In tegenstelling tot wat een VN-rapport beweert, is er volgens het Planbureau in België geen immigratiegolf nodig om de kosten van de vergrijzing op te vangen.

Cantillon: Voorspellingen als in dat VN-rapport gaan noodzakelijkerwijze uit van wat we nu weten en kennen, maar sommige ontwikkelingen of innovaties laten zich niet voorspellen. Tweehonderd jaar geleden waarschuwde de Britse econoom Robert Malthus ervoor dat de bevolkingsexplosie naar een wereldwijde hongersnood zou leiden. Hij heeft ongelijk gekregen omdat hij geen rekening hield met de verbetering van de productiemethodes.

Er worden in het VN-rapport twee redeneringen gemaakt: er zal een nieuwe immigratie nodig zijn om de kosten van de pensioenen te betalen, en om de beroepsbevolking op peil te houden. Maar om de pensioenen betaalbaar te houden, zijn er heel wat andere mogelijkheden. Onder meer het Zilverfonds, een goed initiatief op voorwaarde dat het een vaste post op de begroting wordt. De financiering ervan mag niet afhangen van toevallige mee- of tegenvallers bij de verkoop van goud of mobilofoonlicenties, en evenmin van één minister die er al dan niet zijn schouders onder zet. Het aanleggen van een reserve is een noodzaak. Ik maak me overigens minder zorgen over de betaalbaarheid van de pensioenen dan van de gezondheidszorg, want die kosten zijn veel minder beheersbaar.

Dat er immigratie nodig is om een dynamische beroepsbevolking op peil te houden, is ook lang niet zeker. Wij kennen een heel lage activiteitsgraad bij mensen van boven de vijftig en van onder de vijfentwintig. Dat fenomeen doet zich in weinig andere landen voor. Wij schrijven vijftigplussers veel te vroeg af, wat een grote groep bruikbare en ervaren krachten uit het arbeidsproces verwijdert en de betrokkenen zelf vaak in leegte en eenzaamheid dompelt. Daarnaast studeren jongeren vaak voltijds tot hun 25ste vooraleer ze op de arbeidsmarkt stappen. Terwijl je ook sneller zou kunnen beginnen werken, en deeltijds langer doorleren. Voeg daar nog het grote potentieel aan laaggeschoolden bij. Als de arbeidsmarkt krapper wordt, zal men nog meer moeten investeren in de opleiding van deze mensen, en in het aanpassen van de beroepsvereisten waardoor ze wel van nut kunnen zijn.

Dat alles maakt dat wij met een grote reserve aan arbeidskrachten zitten, die de nood aan immigranten fel vermindert. We mogen er tenslotte ook niet aan voorbij gaan dat deze kwestie ons voor een ethisch probleem stelt. Want de immigranten die we nodig hebben, zijn niet de sukkelaars die nu asiel komen vragen. Gaan we die blijven weigeren maar intussen wel geschoolde arbeidskrachten binnenlaten, die we bovendien wegtrekken uit hun landen van herkomst waar ze zoveel diensten zouden kunnen bewijzen? De Amerikanen doen het, die laten de economische eisen zonder veel gewetensproblemen op de morele prevaleren. Ik mag hopen dat Europa zich anders opstelt.

Bea Cantillon is directeur van het Centrum voor Sociaal Beleid (Ufsia).

BEA CANTILLON

Koen Meulenaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content