Vijf tot tien procent van de schoolkinderen hebben moeilijkheden met lezen. Twee tot zes procent met rekenen. Dat is bekend. Maar wat dat in het dagelijkse leven van een kind en van zijn ouders betekent, is een heel ander verhaal.

Eind oktober krijgen sommige ouders te horen dat hun kind “niet kan volgen” op school. Lezen vlot niet. Rekenen is dramatisch. In het beste geval suggereert de onderwijzer of klassenleraar een onderzoek. In het slechtste geval worden de ouders erop gewezen dat hun kind “lui” is.

Voor ouders is het een schok. De meesten weten wel degelijk dat hun kind anders is dan andere kinderen. Het praat later. Het praat slecht. Het speelt niet met taal. Of het heeft veel moeilijkheden met simpele termen als groot en klein, weinig en veel.

Maar nu wordt een ‘professioneel’ oordeel geveld. En het is hun kind. Daar gaat het om. Dan volgt de zoektocht naar informatie, hulp, behandeling. Want al zijn hele bibliotheken volgeschreven over leerstoornissen, in de praktijk is informatie vergaren niet zo makkelijk.

Ondertussen zit het kind nog steeds op school, waar het elke dag en elk uur aanvoelt dat het niet mee kan. En na de schooluren volgt de martelgang van het huiswerk. Sommige gezinnen gaan eronderdoor. Zeker als het kind – dat best aanvoelt dat het anders is – ook nog gedragsproblemen gaat ontwikkelen. Dan is het in de klas én thuis niet meer te genieten.

Over de opvoeding van kinderen met leer- en gedragsproblemen en over hun invloed op een gezin, schreven professor Walter Hellinckx (KU Leuven), gespecialiseerd in gedragsproblemen, en hoofddocent Pol Ghesquière (KU Leuven), expert in leerproblemen, het boek Als leren pijn doet….

Het is een bijzonder eenvoudig geschreven boek, gelardeerd met getuigenissen van ouders en kinderen. In vier hoofdstukken komen de volgende thema’s aan bod: Wat zijn leerstoornissen? Wat is er mis met mijn kind? De impact op het gezinsleven. Hulp aan kinderen met een leerstoornis.

Walter Hellinckx: Het boek is bedoeld voor iedereen die met leerstoornissen geconfronteerd wordt: leraren, maar ook ouders én hun familie en vrienden. Hulpverleners en artsen. Veel mensen stappen met hun problemen naar de huisarts, maar leerstoornissen zit niet in zijn opleiding. Een arts wijst dan ook gemakkelijk door naar paramedici, maar die kunnen ook niet helpen.

Het boek is gebaseerd op de behandelingen die wij geven. Daarom is het ook een doe-boek, waarin iedereen oplossingen aangereikt krijgt. Vandaar de schoolse opbouw, maar ook de eenvoudige taal. We lieten dit boek nalezen door de ouders die eraan meewerkten, door mensen die geen hoger diploma hebben. Wat zij niet begrepen, ging er uit.

Wat zijn leerstoornissen?

Pol Ghesquière: Leerstoornissen verwijzen naar problemen met leren in de enge zin: moeilijkheden met het leren van schoolse vaardigheden. Dus met lezen, schrijven, rekenen.

We geven in uiterst bevattelijke taal weer wat de huidige wetenschappelijke kennis is in Vlaanderen en Nederland. Daar weten we – ook dankzij de ervaring en de bestaande behandelingen – dat de definities kloppen. Ook al weten we zeker nog niet alles.

Maar wat we weten, is dat het niets met intelligentie te maken heeft. De allerslimsten spartelen met allerlei trucjes zelfs door de lagere school zonder dat de onderwijzers weten dat dit bepaalde kind eigenlijk niet kan lezen of schrijven. We zien de problemen dan opduiken in het secundair onderwijs. Maar we hebben ook universiteitsstudenten die plotseling dyslectisch blijken. Dat zijn ze natuurlijk altijd geweest, maar nu komt het uit.

Na twaalf jaar onderwijs?

Ghesquière: Ons onderwijs is sterk kennis- en vooral reproductiegericht. Dat is ook de kritiek op de school: die zou moeten focussen op het proces van oplossen in plaats van op de oplossing zelf. Gelukkig komt daar verandering in, maar er bestaan nog zuiver kennisgerichte scholen.

Echt intelligente kinderen redden zich wel door gewoon uit het hoofd te leren. Ze verzinnen trucs, ze werken uren om het probleem te verbergen.

Maar vroeg of laat komt het uit. En dat is een ander punt: een leerstoornis kan niet genezen worden.

Vandaar ook de waarschuwing: er zijn heel veel onzinnige behandelingen. Een behandeling moet ingaan op wat er scheelt. Lezen leer je door het te doen. Elke dyslexiebehandeling die niets doet met lezen, is fout. Een alternatieve behandeling die ertoe leidt dat een kind zich goed voelt, is meegenomen. Maar de druk op het kind kan door al die behandelingen enorm hoog worden. En dan is het verlies dubbel: financieel én voor het kind dat immers niet behandeld wordt. En vandaar onze vraag: waarom in godsnaam trekken mensen naar alle mogelijke behandelaars terwijl op de Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB, vroeger PMS) een multidisciplinair team van specialisten zit dat gratis helpt? En dat weet waarover het gaat.

Hellinckx: Mensen weten te weinig hoe zo’n CLB werkt. Dat is niet meer zoals vroeger, een testbatterij en dan het oordeel. Nee, het CLB gaat naar de school toe. In overleg met de school probeert het CLB de leerling te zien zoals die functioneert op school, met zijn vrienden, thuis. Dat speelt allemaal mee in de schoolresultaten. En in het gedrag.

Want gedragsproblemen zijn nog moeilijker te duiden dan leerstoornissen. Voor een deskundige is de definitie dat een kind “gedrag stelt dat meer voorkomt, intenser is of langer duurt dan op basis van zijn leeftijd en verstandelijke ontwikkeling verwacht mag worden”. Dat is dus heel vaag en heel algemeen. We kunnen dat wat duidelijker maken door de twee belangrijkste – aandachtstekort en depressie – aan te duiden.

Aandachtstekort gaat vaak samen met overbeweeglijk gedrag. De wetenschappelijke term – Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) – drukt dat goed uit. Die kinderen kunnen zich blijkbaar niet lang concentreren, zijn erg impulsief, ze bewegen de hele tijd en zijn snel afgeleid. De moeilijkheid is natuurlijk dat een kind dat niet kan volgen op school, kan gaan compenseren door stoer te doen. Het gevaar is dan dat er snel ADHD wordt opgeplakt en dat het kind medicatie krijgt. Die medicatie helpt, àls het kind ADHD heeft.

Een tweede gedragsprobleem is depressie: kinderen zijn somber, verdrietig, kunnen geen beslissingen nemen. Ze hebben weinig interesse in sociale contacten, zijn lusteloos of juist erg druk. Om alles nog ingewikkelder te maken, hebben zowel ADHD-kinderen als depressieve dezelfde lichamelijke klachten: buikpijn, maagpijn, hoofdpijn. Ze zijn vaak moe, maar kunnen moeilijk slapen.

Vandaar dat een goede observatie heel belangrijk is om de juiste diagnose te stellen. Want zelfs als het kind niet gedragsgestoord is, maar het voelt zich slecht, moet het geholpen worden. Dààr gaat het om.

Maakt u het niet moeilijk door zo voorzichtig te formuleren? Want het is alles bij elkaar – de waarschuwing voor kwakzalvers uitgezonderd – een voorzichtig boek.

Hellinckx: Omdat die behandelaars grof geld verdienen op kosten van de wanhoop van de ouders. Een kind is ook een statussymbool, vergeten we dat niet. Vandaar ook dat “niet mee kunnen” zo hard aankomt. Vandaar dat we ook zo hard pleiten voor respect: voor het kind dat wil lezen maar niet kán. Voor ouders die ontgoocheld, boos, agressief zijn als hen het nieuws wordt meegedeeld. Voor leerkrachten die niet goed weten hoe het probleem aan te pakken. Voor de hulpverleners die meestal geroepen worden als het echt niet meer gaat.

We proberen ons in te leven in de situatie van iedereen: van de ouders naar wie geluisterd moet worden. Zij zijn de experts als het om hun kind gaat. Maar ook van de onderwijzer die niet weet hoe hij het kind kan helpen en die bovendien zo’n boze of agressieve ouder over de vloer krijgt. Zoals het boek geschreven is, zo werken we ook. We vragen alle betrokkenen om naar elkaar te luisteren in plaats van een confrontatie aan te gaan.

Ghesquière: Die confrontatie komt er vrijwel altijd. En dan moeten de professionals op zijn minst professionaliteit tonen. Ouders mogen agressief zijn, leerkrachten en hulpverleners niet. Zij moeten die agressie opvangen.

Maar in het pakket van het pedagogisch onderwijs wordt te weinig aandacht besteed aan communicatie met ouders, aan kinderen met leerstoornissen of met gedragsproblemen. Dat geldt nog meer voor de universitaire opleidingen.

Hellinckx: Als het om gedragsproblemen gaat, is de ellende nog groter. Dan komt het uitstotingsproces nog sneller op gang. We weten dat leerlingen hun oordeel over leraren vormen in de eerste minuten dat ze elkaar ontmoeten. Leraren doen dat ook: na enkele minuten zijn de leerlingen gecatalogiseerd en komt het uitstotingsproces op gang. Met een kind met gedragsproblemen wordt dat proces enkel versterkt, want dat kind is onhandelbaar.

We hebben hele mooie woorden over zorgverbreding, maar als het om een moeilijk kind gaat, valt alles weg.

Daarom is een analyse nodig. Zo’n kind kan lastig zijn omdat er thuis problemen zijn, niet omdat het gestoord is. Maar als het om een lastig kind gaat, waar de onderwijzer of leraar moeilijkheden ondervindt om contact te leggen, ligt de reactie voor de hand: het is de schuld van het gezin, van de ouders. Zij moeten het oplossen.

Terwijl de leerkracht eigenlijk zou moeten zeggen: Ik heb een probleem met dat kind. Hier moet hulp komen. Wat kan ik, wat kan de school eraan doen? Veel eigenlijk. Met hele kleine dingen kan zo’n kind zich wel goed voelen. Tenslotte zit elk kind uren op school. Daar kan veel gebeuren. Ook al lost de school de problemen thuis niet op, ze kan wel zorgen dat het kind zich op school goed en veilig voelt. Dan leert het wel. Dat is niet gemakkelijk om in de praktijk om te zetten, maar dat zou toch het doel moeten zijn.

Hier lijkt het boek erg utopisch. In de beste der werelden zullen alle betrokkenen in de eerste plaats begaan zijn met een kind. In de praktijk staan al die mensen met een vergrootglas op dat kind te kijken.

Hellinckx: En zien ze enkel nog wat misgaat. Daarom vragen wij altijd aan ouders én leraren om dat kind goed te observeren. Dan zien ze dat het eigenlijk allemaal niet zo verschrikkelijk is. Dat hun moeilijk kind bijvoorbeeld spontaan helpt. Veel vriendjes heeft. Dat soort positieve dingen is ook belangrijk.

Als lezer denk je eigenlijk ook: waarom maken alle scholen het zo ingewikkeld? Moeten onze kinderen echt zoveel uren huiswerk maken? Kan het onderwijs niet beginnen selecteren in dat heilige leerprogramma?

Hellinckx: Dat is een ander debat. Maar als we naar de andere Europese landen kijken, valt het toch op hoeveel eisen onze scholen stellen, hoeveel uren onze kinderen op school zitten. We moeten daar toch eens over nadenken. Want de school heeft een grote invloed: het ritme van een gezin draait op de school met haar cijferlijsten en examens.

Het is typerend dat dit de eerste keer is dat een specialist in leerstoornissen en een expert in gedragsproblemen samen zo’n boek schrijven. Normaal wordt alles netjes opgesplitst: leren is zaak van de school. Gedrag is zaak van de ouders. Alleen werkt het niet zo. Onze kinderen slepen elke dag hun boeken mee naar huis om nog wat extra huiswerk te maken. Voor ouders van een moeilijk lerend kind is dat erg belastend.

We hebben het vaak over mishandeling, maar de druk die ouders uitoefenen in verband met huiswerk en lessen leren, dat is ook mishandeling. Veel subtieler. En dat wordt vaak erger als het kind niet mee kan. Door die druk kunnen – ik zeg kunnen – gedragsproblemen ontstaan.

Nog zo’n utopie: de samenwerking tussen ouders, school en hulpverleners.

Ghesquière: Bij problemen moeten eerst de klas en de school zich afvragen wat zij kunnen doen. Gedrag is een relatieprobleem. De volwassenen kunnen een situatie creëren waardoor dat storende gedrag minder vaak voorkomt. Dat kan al door goed gedrag te belonen. Maar onze scholen zullen vooral aanduiden wat kinderen niet kunnen. Kinderen leren als ze zich goed voelen tussen de leerlingen in de klas, als ze zich gewaardeerd voelen door hun onderwijzer.

Hellinckx: Dat leesprobleem zal blijven, maar de rest kan veranderen. Niet iedereen moet hetzelfde huiswerk krijgen, niet iedereen moet dezelfde toetsen krijgen. En dat voelt men ook in het gezin, waar de spanning afneemt. Waardoor het kind zich beter voelt en beter presteert. Dat gebeurt te weinig, maar het kan ook aangeleerd worden. Als een leerkracht een probleem ziet, moet hij het kunnen analyseren, hij moet kunnen brainstormen over de mogelijke hulpverlening, hij moet geholpen worden.

Ghesquière: Daar is nog veel werk. Er is een echte kloof tussen hulpverlening en school. De specialisten van leerstoornissen praten niet met scholen, de leerkrachten van het buitengewoon onderwijs praten niet met de mensen van het gewoon onderwijs. Dat is zelfs wetenschappelijk onderzocht.

Zo gauw er leer- of gedragsproblemen zijn, zit iedereen op zijn eilandje: ouders, school, hulpverlening. Die kijken allemaal door hun bril naar dat kind dat anders is en hebben de neiging de schuld bij de ander te leggen. Dit boek roept iedereen die met dat kind is begaan op om samen te werken.

Hellinckx: Een ander probleem is de wederzijdse vrees. Ouders durven niet te gaan klagen uit angst dat hun kind de dupe wordt. Leerkrachten durven het slechte nieuws niet mee te delen.

Ghesquière: Het is te begrijpen dat leerkrachten zo reageren. Die doen hun werk goed of willen het goed doen, maar die leerling stoort. En de ouders komen klagen omdat hun kind niet kan lezen. Dat raakt een leraar in zijn professionele zelfbeeld. Hij schuift gemakkelijk de schuld naar het kind en als de ouders veel vragen, ook naar hen.

Hellinckx: We komen niet verder met wederzijdse beschuldigingen. Als we iets willen veranderen – en we moeten veranderen – zullen we met elkaar moeten praten. Zonder standpunten te kiezen. Zonder met de vinger te wijzen. We zullen het ideaal niet kunnen bereiken, want we zijn met mensen bezig. En mensen zijn per definitie niet ideaal.

Walter Hellinckx en Pol Ghesquière, Als leren pijn doet… Opvoeden van kinderen met een leerstoornis, Acco, Leuven/Amersfoort, 1999, 188 blz.

Meer info: Sprankel vzw, Vlaamse vereniging van ouders van normaalbegaafde kinderen met leermoeilijkheden, tel. 089.65.62.62.

Centrum Zit Stil, Zelfhulpgroep voor ouders van kinderen met aandachtstekorten, tel. 052.21.25.88 of 03.830.30.25

Op de Antwerpse Boekenbeurs debatteren de auteurs op 6 november rond de problematiek, samen met vertegenwoordigers van de vzw Sprankel.

Misjoe Verleyen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content