Slagveld in vogelvlucht

ZILLEBEKE-HILL 60 MEI 1915 Maanlandschap aan de fel bevochten Ieperboog. © In Flanders Fields Museum Ieper

In hun pioniersjaren werden luchtfotografen geroemd als de ‘ogen van de artillerie’. Hun beelden van het gemartelde landschap in de Groote Oorlog bezitten soms een vreemde schoonheid. Het boek De Oorlog vanuit de lucht documenteert het verloop van het frontgebeuren in de Westhoek met detailanalyses van 129 grote luchtfoto’s, en plaatst ze in hun context.

De beelden van de NAVO-bombardementen op ex-Joegoslavië (1999) en de onder Amerikaanse leiding uitgevoerde raids op Irak tijdens de twee Golfoorlogen (1991 en 2003) staan nog vers in het wereldgeheugen gegrift. Ze stammen uit recente oorlogen waarbij de aanvallers hoofdzakelijk vanuit de lucht opereerden. Onvoldoende aangevuld met beeldmateriaal vanop de grond – vanuit het perspectief van degenen die de bommen op hun hoofd kregen of hun have en goed in vlammen zagen opgaan – maakten de massale luchtoperaties weinig betrokkenheid los bij de publieke opinie in het Westen.

In deze herdenkingstijd van de zogenaamde ‘Groote Oorlog’ honderd jaar geleden, wekken de talloze bewaarde getuigenissen, foto’s en gefilmde beelden uit de loopgraven aan het West-Vlaamse front juist wel intense emoties en medeleven op. We zijn zeker gevoeliger voor catastrofes op ons eigen grondgebied, al hebben ze zich afgespeeld in een verleden waarvan geen enkele getuige meer in leven is. Waren er van de Eerste Wereldoorlog alleen beelden vanuit de lucht overgebleven, dan zou onze blik nu wellicht niet helemaal dezelfde zijn.

We slaan er het boek De Oorlog vanuit de lucht/1914-1918 Het front in België (Mercatorfonds) op na en ondergaan, of we willen of niet, gauw genoeg de fascinatie voor de klinische, militaire blik op het oorlogsterrein, van 500 tot pakweg 200 meter hoogte. Op de 129 grote luchtfoto’s is de menselijke aanwezigheid gereduceerd tot bijna niets, tot hier en daar een schaduw of een stip, een factor zonder belang bij de bepaling van de echte doelwitten: geschutsopstellingen, bruggen, spoorwegen, loopgraven.

De meervoudige blik

De afstandelijke blik, niet afgeleid door de angst en ontzetting op de gezichten van soldaten, is nodig voor een koele analyse van het strijdtoneel. Daarom werd de luchtfotografie precies ontwikkeld, ongeveer op tijd om de militaire bevelhebbers aan het westelijke front van dienst te zijn. Van 1915 af, amper 12 jaar na de allereerste geslaagde vliegtuigvlucht van de gebroeders Wright, stuurden zowel de geallieerden als de Duitsers observatoren de lucht in, om in een minimum van tijd betrouwbare informatie over de globale situatie op het slagveld in te winnen (hun voorgangers deden er met luchtballonnen iets langer over) en om de cartografen de fotogegevens te laten vertalen op actuele topografische kaarten. Nog werden niet systematisch bommen vanuit vliegtuigen gegooid, daarvoor was het nog te vroeg. De foto’s en kaarten waren in de eerste plaats bestemd voor de artillerie, die er haar doelwitten op uitkoos.

De geselecteerde foto’s uit de archieven van de Imperial War Museums (Groot-Brittannië), het In Flanders Fields Museum (Ieper), het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis (Brussel) en het Bayerisches Kriegsarchiv (München) hadden gerust kunnen blijven waar ze zaten – bij de specialisten van de krijgsgeschiedenis – ware het niet dat het materiaal samen met de afstandelijke, ‘militaire’ blik ook de archeologische, landschappelijke, historische en esthetische blik blijkt aan te scherpen.

Er ontvouwt zich een meervoudig beeld van een idyllisch landschap – van Nieuwpoort tot Diksmuide vlak als een biljarttafel, heuvelachtig van Ieper tot Armentières – waarin overblijfselen van torens en vestwallen uit de middeleeuwen opduiken naast dorpskernen, weiden en velden, bezet met loopgraven, prikkeldraad en alle militaire voorzieningen. Bij elke inslag van artillerievuur of ontploffende mijn raakte dit landschap een beetje meer verminkt tot het er na vier jaar strijd bij lag als een puinhoop, aan de fel bevochten Ieperboog zelfs als een maanlandschap.

Het zijn de uitstulpingen, korsten en barsten, met brak water gevulde putten en diepe kraters die, met zeldzame scherpte gefotografeerd in moddertinten, een vreemde schoonheid bezitten, en bij momenten de militaire aanblik zelfs in rook doen opgaan.

Enkele beelden uit De Oorlog vanuit de Lucht, toegelicht door Birger Stichelbaut (vakgroep archeologie U Gent) en Piet Chielens (In Flanders Fields Museum), leggen een onvermoede menselijke dimensie bloot, ondanks of juist dankzij de grote hoogte.

Een oblique (schuine) luchtfoto, in 1918 genomen boven Geluwe, laat zien hoe op twee plaatsen, nabij een als Duits veldhospitaal ingerichte windmolen, op de grond het logo van het Rode Kruis is geschilderd, ten teken dat er niet gebombardeerd mag worden. Onmiddellijk daarachter ligt een groot terrein, onderverdeeld in Duitse begraafplaatsen waarvan het oudste met grote zorg is aangelegd en het jongste haastig, met nog veel ruimte voor soldaten die nog moeten sneuvelen.

Een Belgische luchtfoto uit 1916 toont de begraafplaats Langemark-nord, voorloper van een van de vier verzamelkerkhoven waar Duitse soldaten na de oorlog heen werden gebracht – Vladslo, Menen, Hooglede, Langemark. Uiteindelijk bood Langemark plaats aan 44.000 gesneuvelden, onder wie 3000 studenten-vrijwilligers van een reservekorps, die bij een grote aanvalsactie tijdens de Eerste Slag om Ieper in 1914 hun leven en hun collectieve naam achterlieten: Studentenfriedhof Langemark.

Aanvankelijk lagen de studenten samen op het mooie, volgens een kunstig geometrisch patroon aangelegde Friedhof XII Weidendrift in Broenbeek, in 1917 vanuit de lucht vastgelegd door een Belgische observator. Wellicht tot zijn ontzetting ontdekte hij daar vlak naast een Duitse geschutsopstelling, en omcirkelde die op de foto met een dikke potloodstreep. In Elverdinge dan weer, ver verwijderd van de linies, op een plek waar soldaten konden uitrusten en zo nodig worden verpleegd, legden de Britten een begraafplaats vlak achter een voetbalveld aan. Vanuit hun oogpunt was dat niet eens zo respectloos tegenover de doden, wat niet kan worden gezegd van de Duitse artilleristen die bij hun ultieme voorjaarsoffensief in 1918 het grootste deel van de Railway Dugouts Cemetery in Zillebeke aan flarden schoten.

Lange Max

De helderheid waarmee de auteurs van De Oorlog vanuit de Lucht hun militair-historische expertise meedelen, maakt van de lezer tot op zekere hoogte een ingewijde in het precieze verloop en de tactieken van aanval en verdediging in de oorlog aan het westfront, 1914-1918. Stichelbaut en Chielens geven zelfs voldoende aanzetten tot het vormen van een poëtica van het oorlogslandschap, waartoe de luchtfotografie alle ruimte biedt.

Dichters en beeldende kunstenaars hadden al faam verworven op de Vlaamse velden, de ene al meer dan de andere. Onsterfelijk zijn vooral de regels ‘In Flanders fields the poppies grow/ Between the crosses row on row (…)‘ die de Canadese arts John McCrae op papier zette in zijn verpleegpost Essex Farm in Brielen, uitkijkend op een kleine begraafplaats.

Maar de luchtfotografen, die bij elke vlucht boven vijandelijke linies hun hachje riskeerden door achter de piloot met hun camera uit het toestel te hangen, hebben hun soms adembenemende verticale en oblique beelden niet bekroond gezien met een blijvende erkenning. De Oorlog vanuit de Lucht houdt het dan ook noodgedwongen bij summiere vermeldingen van twee onder hen.

Van eerste luitenant Freiherr Dietrich von Kanne wist het In Flanders Fields Museum het persoonlijke oorlogsalbum te verwerven. De Duitse luchtfotopionier volgde de gebeurtenissen vanaf 1915 op de voet, maakte op gevaar van eigen leven scherpe beelden tijdens de Tweede Slag om Ieper en bracht de stellingen van beide oorlogvoerende partijen in kaart. Zo documenteerde hij de terreinwinst die de Duitsers hadden geboekt na hun chloorgasaanval in april 1915: ze hebben het kanaal Ieper-IJzer overgestoken en hebben er op de pas op de Fransen veroverde westelijke oever een bruggenhoofd met loopgraven uitgebouwd. Het terrein ligt bezaaid met honderden bomkraters. Zijn onverschrokken vluchten binnen de gevarenzone kwamen Dietrich von Kanne duur te staan. Al in het voorjaar van 1916 werd hij uit de lucht geschoten.

Bij het Belgische leger wist kapitein Jules Jaumotte zich te onderscheiden. De oprichter van de fotografische dienst van de luchtmacht ontdekte bij een verkenningsvlucht in mei 1917 boven Koekelare de opstelling van een nieuwe Duitse batterij van een ongekende vuurkracht, met als meesterstuk een superkanon genaamd Lange Max. Op de foto van Jaumotte loopt een grote spoorlijn naar de batterij, een dwaalspoor zoals later zou blijken. Eenmaal het glasnegatief ontwikkeld en de foto bestudeerd, deed het geallieerde artillerievuur er alles aan om Lange Max uit te schakelen, tevergeefs: ‘De zware batterij zal tot 16 oktober 1918 dood en vernieling zaaien.’

Jaumotte was ook technisch een kraan. Zijn verbeteringen van de stereo- scopische fotografie (waarmee een landschap in reliëf kon worden weergegeven) zorgden er onder meer voor dat vijandelijke camouflage van geschutstellingen sneller werd ontdekt. In 1919 richtte Jaumotte een dienst luchtvaartmeteorologie op. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1940 organiseerde hij in De Panne een soortgelijke dienst voor het Belgische leger. Nog datzelfde jaar raakte hij gewond bij een Duits bombardement op De Panne en korte tijd later overleed hij.

Verloren Hoek

Van de meeste luchtobservatoren en -fotografen zijn nog hooguit de namen bekend. Naarmate de ooggetuigen van 1914-1918 uitstierven, groeide ook het besef dat deze ‘poor bloody observers’, zoals ze soms werden genoemd, niet minder of niet meer dan ‘de ogen van de herinnering’ hadden geleverd, opgeslagen in vele duizenden foto’s van een gemarteld landschap.

Blijkt het leeuwendeel van het materiaal onmisbaar voor de kennis van de militaire geschiedenis, van een aantal beelden overstijgt de waarde ruimschoots het louter documentaire.

Het landschap bij Hoge ligt erbij als een opgedroogde, korstige huid, met de grillige lijnen van de loopgraven als evenveel wondnaden, en in het midden een krater bij wijze van fatale doorboring.

Gezien van heel hoog boven Verloren Hoek, alweer de aarde als een verbrande, puistige korst in een voor de rest leeg landschap. Tot de blik valt op een door de zon beschenen weg omheen een grote krater, waar de lange schaduwen van een groep soldaten zich aftekenen.

Een kilometer of wat achter de frontlijn in Passendale (‘Passion dale’ voor de Britten). Een groot sneeuwtapijt wordt besmeurd door dikke zwarte vlekken, de smeulende resten van de inslagen van Duits artillerievuur, dat een bunker viseerde. Onzichtbaar onder de sneeuw, een kleine begraafplaats, die later uitgroeit tot het grootste militaire kerkhof van het Britse Gemenebest: Tyne Cot, met 12.000 soldaten. Op het terrein werd een modern memoriaal museum gebouwd waarin hun portretten op een scherm defileren en hun namen één voor één worden uitgesproken, dag na dag.

DOOR JAN BRAET

Bij elke inslag van artillerie- vuur of ontploffende mijn raakte dit landschap een beetje meer verminkt.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content