‘Ik ben dankbaar dat ik hem gekend heb. En hoe vaak heb ik niet gedacht: wat een geluk dat ik geen koning ben!’ Voormalig minister en koninklijk commissaris Paula D’Hondt haalt herinneringen op aan Boudewijn.

‘Ik ben altijd gefascineerd geweest door Boudewijn. We behoorden tot dezelfde generatie: mijn broer is geboren in hetzelfde jaar als Boudewijn, ikzelf ben een jaartje ouder dan Joséphine-Charlotte. Voor mijn vader – oud-strijder van ’14-’18 – was Albert het grote voorbeeld natuurlijk. De koning-ridder! We hebben bij ons thuis altijd heel erg meegeleefd met het koningshuis. De dood van koning Albert in 1934 en van koningin Astrid in 1935 behoren tot mijn prilste jeugdherinneringen. Toen ik later met Boudewijn praatte, zag ik onbewust toch altijd dat jongetje bij de begrafenis van zijn moeder.

Of ik Boudewijn vereerde? Nee. Ik ben daar nogal zakelijk in. Maar als mens boeide hij mij enorm. We hebben vele diepgaande gesprekken gehad. Het beeld van le roi triste klopt volgens mij niet: Boudewijn was een opgewekte man, al had hij ook zijn sombere momenten. Ik vroeg me dan altijd af welke diepe wonden er geslagen waren. Was dat de man die, zoals men later zei, eigenlijk geen koning had willen worden?

De eerste keer dat ik hem ontmoette, was in 1976. Het jaar van de vrouw. Boudewijn ontving alle vrouwelijke parlementsleden in audiëntie. Impulsief als ik ben, begon ik hem onmiddellijk allerlei vragen te stellen. Hoe het met hem ging, en met koningin Fabiola. Al die stijve harkerigheid aan het Hof, dat bestaat wel, maar mij heeft het nooit geïmponeerd. Als je in de wachtkamer van een dokter zit, is het ook een stijf gedoe. Hoe vaker ik naar de dokter ga, hoe meer het mij opvalt dat de mensen niet meer met elkaar praten. Iedereen zit maar zwijgend voor zich uit te kijken. De kloof met de burger, zeggen ze dan. En als ik dan een gesprek wil aangaan, bekijken ze mij alsof ik uit Afrika kom. Bij Boudewijn heb ik mij altijd op mijn gemak gevoeld. Als ik bij hem op bezoek was, kreeg ik een hoge stoel aangeboden. We wisten van elkaar dat we allebei een slechte rug hadden. We praatten soms ook over onze wederzijdse miserie, maar niet alleen daarover natuurlijk. Een gesprek met koning Boudewijn was voor mij telkens weer een enorme verrijking.

Boudewijn bracht een bezoek aan het grondstation in Lessive, waar de eerste glasvezelverbinding tot stand was gebracht. Technologie was een van zijn grote interesses – wat dat betreft, was hij een echte Saksen-Coburg. Ik was net staatssecretaris van PTT geworden, en Boudewijn stelde heel technische vragen waarop ik het antwoord schuldig moest blijven. Maar Herman De Croo, die mijn voogdijminister was, wist natuurlijk alles over alles. De Croo liep altijd een paar meter voor mij uit. Ik ben nu eenmaal niet van de rapste, en ik werkte ook wel graag met mijn ellebogen, maar waarschijnlijk waren die nog niet genoeg geoefend. Enfin, ik kwam aangesukkeld, in mijn zondagse jurk en op hoge hakken. En het was Boudewijn die pas op de plaats maakte en wachtte tot ik het gezelschap weer bijgebeend had. Dat frappeerde mij, omdat hij in die hele mensenmassa zag dat ik een beetje opzijgeduwd werd.

Hoe vaak heb ik hem niet willen vragen: “Sire, wat scheelt er?” Maar als minister doe je dat niet, natuurlijk. Hij wist altijd waar je de vorige keer over gepraat had. Daar had hij die fameuze rode schriftjes voor. Tijdens onze gesprekken heb ik hem daar nooit veel in zien optekenen, maar waarschijnlijk heb ik ook niet zoveel interessants gezegd. Hij gebruikte die schriftjes hoogstens als geheugensteuntje, maar ik verwacht niet dat daar – in tegenstelling tot zijn geestelijke dagboeken uiteraard – veel opzienbarende geheimen zullen in staan, zoals de vroegere hofmaarschalk Herman Liebaers schijnt te denken.

Toen ik Boudewijn leerde kennen, ten tijde van Tindemans en de eerste kabinetten-Martens, viel de regering om de haverklap. En dat bekommerde hem ten zeerste. Ik wil niet dramatiseren, maar het deed hem echt pijn. Ook de opeenvolgende staatshervormingen vielen hem zwaar. Hij heeft zich binnenstebuiten moeten keren om tot de overtuiging te komen dat federalisering goed zou zijn voor het land. Dat vroeg van hem een enorme mentale reconversie. Hij vreesde echt dat het land uit elkaar zou spatten. Het feit dat hij die federalisering ten slotte aanvaard heeft, is misschien wel de mooiste overwinning die hij op zichzelf geboekt heeft. En daarom ook zijn die uitlatingen van Luc Van den Brande in januari 1993 zo hard aangekomen, toen die zich min of meer uitgesproken had voor een confederaal België. Dat was voor Boudewijn meer dan één stap te ver.

Ze zeggen dat hij op een bepaald moment totaal veranderd is. De uitspraak van André Cools: le roi c’est la reine. Ik geloof daar geen snars van. Dat is echt een mythe. Ik heb na de dood van Boudewijn nog genoeg contacten gehad om me daar een oordeel over te kunnen vormen. Natuurlijk, ze hielden zielsveel van elkaar. Wie hadden ze anders? En ze moés-ten elkaar wel vasthouden. Boudewijn was een diepgelovig mens. Waar hij dat gehaald heeft, weet ik niet. Dat is ook voor mij een mysterie: waar haalde een Saksen-Coburg dat vandaan? Ik denk dat ik hem begrijp. Hebben jullie de film Citizen Kane gezien, als ze daar op zoek zijn naar de verklaring van het woord rosebud? Men vertelde mij ooit dat Boudewijns tante Margaretha, de zuster van Astrid, hem vertelde dat papa en mama een wandeling hadden gemaakt, dat ze een zwaar ongeluk hadden gehad en dat papa zijn arm had gebroken, maar morgen of overmorgen zou terugkomen. “Et maman?”, vroeg Boudewijn. “Nee, mama is verder gewandeld.” “Naar de bergen?” “Ja.” “Boven de wolken?” “Ja.” “Naar de hemel? Au paradis?” “Ja”, zei Margaretha. En toen zei Boudewijn: “Donc, si je veux revoir maman, je dois mourir. ” Ik denk nog altijd: dát is de rosebud. Het brandende kindersleetje als symbool van een zorgeloze jeugd. Dat is mijn interpretatie, al weet ik niet of je die aan de zwijnen moet offreren.

Toen de socialistische vakbondsleider Georges Debunne in Laken op bezoek was, schijnt de koning hem ooit gevraagd te hebben: “Meneer Debunne, gelooft gij niet in God?” Waarop Debunne geantwoord zou hebben: “God, wie is dat, Sire?” Maar tegenover mij heeft Boudewijn nooit de missionaris uitgehangen of zelfs maar naar mijn denken gepeild. Ik weet in ieder geval dat zijn diep geloof van hem een beter mens en een betere koning gemaakt heeft. Een koning die meer begaan was met de problemen van zijn landgenoten, van de mensen zoals je tegenwoordig moet zeggen. De week voor hij stierf, vroeg hij in Motril aan een Spaans dienstmeisje of zij hem wilde leren zijn bed op te maken. Ik vind dat van een ontroerende nederigheid – míjn man heeft mij dat nog nooit gevraagd.

Ik vermoed dat hij zich toch altijd vragen heeft gesteld over de taak die hij moest vervullen en dat hij zich voor een stuk de plaatsvervanger van zijn vader voelde. Ik herinner mij nog: na de dood van Leopold III moesten wij, de ministers, het lijk gaan groeten. Maar omdat ik niet zo rap ben, door mijn lichaamsbouw, was ik weer achteropgeraakt. En Boudewijn stond daar, helemaal alleen, op mij te wachten. Ik flapte het eruit: “Sire, als ik eraan denk, wat hebben wij toch gevochten voor die koning!” Ik denk dat ik zelfs vergeten was hem te condoleren. Hij antwoordde heel rustig: “En ik dan, mevrouw!”

Hij kon ook fel zijn. Ik herinner mij die keer dat we een onverwacht bezoek aan Antwerpen brachten, incognito bijna. Ik was toen koninklijk commissaris voor het Migrantenbeleid, en ik wilde eerst langs allerlei officiële instanties, maar hij niet. Ik was veel conservatiever dan hij op sommige momenten. Boudewijn wilde graag praten met migrantenvrouwen die hun kinderen van school kwamen ophalen. Dat liep niet van een leien dakje – niet zozeer omdat hij de koning was, maar omdat hij een man was. Maar het lukte. Tot de journalisten lucht gekregen hadden van zijn aanwezigheid. Enfin, zodra ze een camera zagen, stoven die vrouwen uiteen. Toén heb ik Boudewijn kwaad gezien, gloeiend kwaad. Hij had toch echt wel temperament hoor. Un faux doux, zoals Wilfried Martens placht te zeggen.

Die kersttoespraken? Hij zal zich wel eens hebben laten inspireren door deze of gene, maar ik ben ervan overtuigd dat hij zélf zijn toespraken schreef. Ik weet dat ik mij op glad ijs begeef, en dat ze klaarstaan om mij belachelijk te maken, maar ik vond dat hij als mens groeide. Mag ik dat zeggen? Hij werd ook milder met het klimmen van de jaren. Ieder mens kan in zijn leven twee wegen opgaan: die van de bitterheid of die van de mildheid. Omdat hij zo diep geloofde in zijn taak is Boudewijn nooit cynisch geworden.

Als koninklijk commissaris voor het Migrantenbeleid heb ik destijds honderden toespraken gehouden, door het hele land. Eén keer – ik weet niet meer hoe we erop kwamen – heeft Boudewijn mij gevraagd of ik soms de hulp van de Geest inriep voor ik begon te spreken. Want, zei hij: “Als ik begin te spreken, vraag ik altijd dat mijn boodschap goed zou overkomen. Niet om succes te hebben, maar om goed te doen voor de mensen.” En inderdaad, bij toespraken in het paleis bijvoorbeeld is het mij vaak opgevallen dat hij eerst zweeg, soms wel dertig seconden lang, alsof hij niet goed wist wat te zeggen. Waarschijnlijk was hij dan aan het bidden. En mag dat dan niet? Weet u wat ik doe als ik echt in nood ben? Dan zeg ik: “Moeder, waar je ook bent, met jouw sterke geest, je moét me helpen.” Daar heeft toch niemand affaires mee?

Het is de enige keer dat hij met mij over God of godsdienst heeft gesproken. Ook niet tijdens de abortuskwestie, nee. Nooit, nooit, nooit, nooit heeft hij mij over een ethische kwestie gesproken. Op mijn woord van eer. En waarom moet men nu zo neerbuigend spreken over een koning die zo’n sterk geloof had? Hij liep daar overigens niet mee te koop, hij beleefde zijn geloof in de beslotenheid van Laken. Het schijnt dat hij, als hij op reis was, iedere dag naar de mis ging. So what? Ik stel mij soms de vraag: als hij nu een brahmaan was geweest, of een boeddhist, zoals de Beatles, en naar de maharishi getrokken was, zou men hem dan niet beter aanvaard hebben? In zijn kamer had hij een replica staan van de Madonna. Het woordje “maman” heeft hij altijd verzinnebeeld gezien in de Moedermaagd. Ik weet het, er zijn mensen die hierom zullen lachen. Maar ik ben ervan overtuigd dat het zijn leven heeft beheerst.

Jos Chabert, die erbij was, vertelde mij ooit het verhaal van het bezoek van de koning aan de wereldtentoonstelling in Tokio. Er werd van Boudewijn verwacht dat hij zou poseren naast die met diamanten ingelegde tennisracket van het toernooi in het Antwerpse Sportpaleis. Hij weigerde. Zijn entourage was in alle staten, maar Boudewijn gaf niet toe. Hij vond dat België andere dingen te bieden had dan diamanten en rijkdom.

Politici worden vaak gedreven door angst. Wij zijn kleine konijntjes. Als er tien beginnen te roepen, zeggen we dat het volk gesproken heeft en marcheren we mee. Dat is toch wel duidelijk dezer dagen, nee? Ik denk dat Boudewijn ook in de abortuskwestie die angst heeft willen overwinnen. Die angst die ook in hém zat. Boudewijn was niet laf. Ik ben er diep van overtuigd dat hij nooit zou hebben getekend. Nooit! En hij zal Wilfried Martens wel dankbaar zijn geweest, hij kon goed opschieten met Wilfried, al vermoed ik dat ze niet veel over hun echte zielenroerselen gepraat hebben.

Ik weet ook zeker dat niet koningin Fabiola, maar de koning – en hij alleen – die beslissing heeft genomen. Het moeten verschrikkelijke jaren van eenzaamheid zijn geweest. Ik heb tegen Wilfried later ook gezegd: “Wilfried, gij wist dat hij niet zou tekenen!” Maar Wilfried antwoordde: “Nee, Paula, de ene dag had hij hoop, de andere dag niet.” Maar goed, Wilfried is natuurlijk nog altijd trots dat hij die oplossing gevonden heeft.

Toen ik koninklijk commissaris voor het Migrantenbeleid was, werden bij mij thuis de ruiten ingegooid waaronder mijn kleinkinderen sliepen. Dat waren angstige momenten. Op bezoek bij Boudewijn in Laken, zei ik: “Sire, ik schei ermee uit. Dit is geen leven meer.” Hij ging er niet op in, maar pakte mij bij de pols vast en zei: “Ga maar naar huis, en denk er nog eens goed over na.” En toen ik in mijn auto stapte, begon ik me te realiseren wat ik gezegd had. “Terwijl de koning zo’n vertrouwen in mij heeft.” Het was kerstavond. Ik heb geaarzeld om hem nog te bellen. Maar uiteindelijk heb ik gewoon beslist om verder te doen. Hij was kies genoeg om er later ook niet meer op terug te komen, het was alsof het nooit gezegd was. Zijn relatie met mij bleef toch altijd koninklijk, zoals hij ook koninklijk was toen hij in Antwerpen Payoke ging bezoeken.

Boudewijn was heel erg betrokken bij de strijd tegen racisme. En hij rekende echt op mij. Ooit, ik had weer zo’n stapel concrete voorstellen bij me en ik stond al bij de deur, zei ik tegen hem: “Sire, ik ben geen universitair.” Waarop hij antwoordde: “Goddank!” Toen hij later doctor honoris causa werd – van Oxford of van Cambridge, ik wil er vanaf zijn -, zei Boudewijn tegen mij: “Dit is het eerste diploma dat ik in mijn leven gehaald heb. “

Bij iedere misstap die men hem aanwreef, deed hij aan gewetensonderzoek. Dat denk ik wel, ja. Ook dat lag in de lijn van zijn gedachten. Hij was voortdurend bezig zichzelf te vervolmaken. Dat stond volgens sommigen in schril contrast tot de bonhomie van Albert. De huwelijksperikelen van Albert hebben hem zeker aangegrepen, omdat hij zich zorgen maakte over de toekomst van de dynastie. Maar hij heeft altijd een goede relatie met zijn broer gehouden, soms zelfs ten koste van zijn verstandhouding met Paola. En wat men er ook van zegt, ik geloof dat hij zijn broer vrij goed heeft voorbereid op het koningschap. Tussen die twee bestond er, zeker de laatste maanden van Boudewijns leven, een diepe genegenheid.

Of Boudewijn nu nog zou kunnen functioneren? Dat is een moeilijke vraag. Ik denk dat hij van zichzelf wist dat hij niet stokoud zou worden. Ik vermoed dat deze tijd hem toch wel pijn zou hebben gedaan. Tenzij hij nog gegroeid zou zijn, nog volkser was geworden en zich nog meer met de kwetsbaren in de samenleving was gaan bezighouden.

Hij streefde naar waarheid. Ik had ooit kritiek geuit op de manier waarop advocaten de vreemdelingendienst beïnvloedden. Louis Tobback, die toen minister van Binnenlandse Zaken was, had dat allemaal weerlegd in de Kamer – hij kon moeilijk anders. Ik bond in, maar Boudewijn vroeg mij later: “Mevrouw D’Hondt, wat u toen in de Kamer gezegd hebt, was toch waar?” De waarheid ging bij hem voor alles.

Ik weet niet of hij ooit genoegen zou hebben kunnen nemen met een louter protocollaire functie. Het zou zijn eergevoel zwaar op de proef hebben gesteld, maar ik denk toch dat hij in staat zou zijn geweest zich naar de grondwet te schikken. Ook weer vanuit zijn drang om als vorst de bevolking te dienen – al klinkt dat ook weer zo zwaar.

Ach, alles heeft zijn tijd, of iets van die strekking, zoals het in het boek Prediker staat. Ik denk dat hij een goede koning is geweest voor zijn tijd – ondanks alle drama’s die hij heeft moeten meemaken, of misschien juist daardoor. Ik blijf erbij: wie het geheim van Boudewijn wil doorgronden, komt uit bij zijn hang naar de moederfiguur. Zijn rosebud. Toen de voormalige VEV-voorzitter Vaast Leysen onlangs gevraagd werd wat Boudewijn het meest getekend heeft – de dood van zijn moeder of de politieke moord, voor zover je daar kunt van spreken, op zijn vader -, antwoordde hij: ongetwijfeld het laatste. Ik twijfel daar een beetje aan.’

Piet Piryns

‘Hij heeft zich binnenstebuiten moeten keren om tot de overtuiging te komen dat federalisering goed zou zijn voor het land.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content