Spinoy, Lauwereyns, Oosterhoff, Anker, Lampe en De Neef: zes dichters die de VSB-poëzieprijs verdienen.

Poëzie, dames en heren, dat is als het weer: ze is pas interessant als ze zich niet meteen laat parafraseren en als ze een veelheid van stemmen en manieren van observeren laat zien. Daarom gokken we op de volgende zes dichters als kanshebbers om genomineerd te worden voor de VSB-poëzieprijs. De namen worden op de Gedichtendag (30 januari) bekendgemaakt.

Erik Spinoy schreef met Boze wolven (Meulenhoff) de bijtendste gedichten van het voorbije jaar. ‘ Lupus est homo homini’ (de mens is een wolf voor de mens), noteerde Plautus. Het is opvallend hoe sterk de wolf, die in veel gedichten van deze lijvige bundel opduikt, menselijke eigenschappen krijgt. Hij is de constante in dit spreekkoor van stemmen en tegenstemmen, allusies en citaten, volksfiguren en de gerenommeerde Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright. Spinoy doorprikt ironisch de romantische stijl die aan sprookjes doet denken. Hij speelt het natuurlijke en het kunstmatige tegen elkaar uit, met oog voor de manipulatie door propaganda of alleen al door de manier waarop iets geformuleerd wordt. We zien de afgetakelde gebouwen van Wright, die zijn werk graag met de natuur wou laten harmoniëren. Alles takelt af, tot en met de wolf als structurerend principe. Op de achterflap van de bundel lezen we niet toevallig: ‘Een wolf/ is als een huis/ waarin twee gaten gapen (…) In kelders huist/ het ongewervelde/ en draait en draait/ zijn blinde cirkelgang.’ De identiteit van de wolf, als metafoor voor de mens, is een leemte. Alleen het instinct blijft nog over, als een bedreigend element. Boze wolven laat de lezer niet onverschillig, maar dwingt hem tot een existentiële en ideologische stellingname. En dat maak je in poëzie al te zelden mee.

Ook de poëzie van Jan Lauwereyns doet je een standpunt innemen. Enkele jaren geleden promoveerde hij aan de KU Leuven met een proefschrift over doelgerichte visuele waarneming. Ook in zijn gedichten is hij een onderzoeker. Hij wil ‘de formule van de dichterlijke ziel’ ontrafelen en hij stelt vast dat de ziel van de dichter in zijn oogbewegingen zit. De gedichten van Jan Lauwereyns staan kritisch tegenover het medium poëzie – denk maar aan de titels van zijn vorige bundels Nagelaten sonnetten en Blanke verzen. Ze zijn essayistisch, maar zitten toch vol klankkleur en mooie beelden. In Buigzaamheden (Meulenhoff) brengt Lauwereyns weer verslag uit van zijn wetenschappelijke experimenten en doet hij zo de lezer nadenken over de band tussen mens en dier. Merkwaardig is ook zijn gebruik van schuine streepjes, alsof hij soms niet tussen woorden kan kiezen. Naast bijna klinische analyses heb je onder andere daardoor altijd arbitraire, onbesliste en dus buigzame momenten in zijn gedichten.

Buigzaam is in elk geval ook de poëzie van Tonnus Oosterhoff, die met We zagen ons in een kleine groep mensen veranderen (De Bezige Bij) weer bewijst dat hij een van de soepelste dichters uit ons taalgebied is. Gedichten zijn voor hem niet autonoom, maar beweeglijk. Ook de fantasie van de lezer wordt erdoor gemobiliseerd, want zijn gedichten roepen vaak tegenstrijdigheden en ongerijmdheden op in verrassende woordcombinaties, uitweidingen, herhalingen en inversies. En dat heeft een droog-komisch effect. Bijzonder zijn de in handschrift gecorrigeerde gedichten in de bundel, maar vooral de bijgevoegde cd-rom, waarop je versregels in gedichten ziet verschijnen en verdwijnen, doen je dwalen in een uitdijend betekenisveld.

LARA CROFT

Astrid Lampe steekt Oosterhoff als monteur van uitspraken, gedachten en herinneringen naar de kroon. Alleen al de titel van haar bundel doet je likkebaarden: De memen van Lara (Querido). Memen zijn microscopische dragers van onze herinneringen. En die spelen ook een rol in het computerspel met de onwezenlijk mooie Lara Croft als hoofdpersonage. Even prettig, onaanraakbaar en onnavolgbaar zijn de vreemdste associaties in Lampes bundel, die op een verleidelijke manier bewijzen dat de ‘ik’ een niet-bestaand, combattief meisje is.

Robert Anker is een aardse dichter, die in het titelgedicht uit De broekbewapperde mens (Querido) tot het inzicht komt in de wind op de dijk dat hij geen nood heeft aan ‘die bron (….) die reikt tot in de hemel’. Hij redetwist met de Australische dichter Les Murray, omdat die poëzie als een nieuwe vorm van religie beschouwt. Ankers visie krijgt op een intrigerende manier gestalte in levenslustige personages, terwijl de dood toch in de zomen van De broekbewapperde mens zit. Die paradox doet je in deze bundel je mee schrap zetten tegen de wind.

Levensdrift en vergankelijkheid bepalen ook de gedichten in Het boek van de roos en het zout (Poëziecentrum), misschien wel de beste bundel van Roger M.J. de Neef tot nu toe. De Neef verwerkt die twee symbolen niet alleen op een existentieel niveau, maar ook op dat van de taal: de roos is een leeg symbool geworden dat hij opnieuw kleur geeft, net zoals hij met het zout van de taal onze leeslust op smaak brengt in de langere gedichten Syllabus van de roos en Meervoud van het zout. Je kunt alleen maar wensen dat die de papillen van veel lezers raken.

Paul Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content