Piet Piryns
Piet Piryns Piet Piryns is redacteur bij Knack.

HET is, moet hij achteraf toegeven, een beetje uit de hand gelopen. Meer dan achttien jaar geleden begon A.F. Th. (Adri) van der Heijden te schrijven aan zijn Magnum Opus. Het moest het boek worden dat alle andere boeken overbodig zou maken. In 1983 verscheen, tegelijk met de proloog ?De slag om de Blauwbrug?, het eerste deel van de als trilogie aangekondigde romancyclus ?De tandeloze tijd? : ?Vallende ouders?. In 1985 volgde het tweede deel ?De gevarendriehoek? en in 1990 tot ieders verbazing het vierde deel : ?Advocaat van de hanen?. Maar waar bleef dat ontbrekende derde deel ? Sinds vorige week ligt het in de winkel, en het zijn opnieuw twee boeken geworden : ?Het Hof van Barmhartigheid? en ?Onder het plaveisel het moeras?, samen veertienhonderd pagina’s. De laatste zin luidt : ?Er komt geen eind aan.? Deel vijf van de cyclus blijkt dan ook ?in voorbereiding? : ?Da Vinci op de Veluwe?.

GROOTHEIDSWAAN.

?Nog zes maanden en dan is het gepiept,? liet Van der Heijden in 1984 blijmoedig weten in een interview met NRC Handelsblad. ?Ik heb de stille hoop dat ik misschien, net als Simon Vestdijk heeft gedaan met de Anton Wachter-reeks, van dat autobiografische schrijven af zal raken, dat ik hiermee grote schoonmaak houd. Ik trappel al van ongeduld om andere dingen te schrijven.?

Het pakte anders uit. ?Je kunt rustig zeggen dat het boek met de schrijver op de loop is gegaan,? constateert hij nu. ?En zo hoort het ook. Anders zou het allemaal veel te gelikt worden. Het is nooit mijn bedoeling geweest autobiografisch te schrijven. Mijn hoofdpersonage Albert Egberts was oorspronkelijk een man zonder verleden. Ik zou hem, met een schaar in zijn hand, in donker Amsterdam neerzetten en kijken wat er verder zou gebeuren. Maar op een gegeven moment kon ik het toch niet laten om hem een deel van mijn eigen jeugdherinneringen uit te besteden, voor zover die voor zijn karakter bruikbaar waren. In aanzet was dat anderhalve pagina, maar daaruit zijn tenslotte ?Vallende ouders? en ?De gevarendriehoek? voortgekomen. Natuurlijk heb ik ooit gedacht dat ik die cyclus in een paar jaar zou schrijven. Dat was niet alleen optimisme, maar ook een vorm van megalomanie. Zonder grootheidswaan red je het niet als schrijver.?

Hij was zestien toen hij zijn eerste roman schreef. ?Vóór die tijd had ik altijd gedacht : wat heerlijk dat er boeken zijn en dat ik me niet hoef in te spannen om ze zelf te schrijven. Ik was er van overtuigd dat God al die boeken schreef. Toen later tot mij doordrong dat het mensenwerk was, wist ik dat ik schrijver wilde worden. Harry Mulisch heeft, toen hij de P.C. Hooftprijs in ontvangst nam, ooit verteld over de visioenen uit zijn kinderjaren : hij zag zichzelf als een dirigent met een cape om, het doek ging op, de instrumenten werden gestemd en onder klaterend applaus verscheen de maestro op het podium, wierp zijn cape af en begon de prachtigste symfonieën te dirigeren. Zo had ik de voorstelling van mezelf dat ik op mijn twintigste dat ene boek zou schrijven dat alle andere boeken overbodig zou maken. Daarna hoefde ik alleen nog maar in een smetteloos, wit zomerpak in Amsterdam langs de terrassen te flaneren. Mensen zouden mij bewonderend groeten en degenen die de durf hadden zouden mij naroepen : schrijf toch nog eens zo’n boek !?

Eigenlijk, zegt hij, is hij beginnen schrijven uit onkunde en onwetendheid. ?Ik las als kind de verkeerde boeken. En toen het virus van het schrijven al bij mij had post gevat, had ik alleen maar een voorstelling van wat er mogelijk in ?Ulysses? van James Joyce of in ?A la recherche du temps perdu? zou kunnen staan. Toch had ik de krankjorume pretentie dat ik een soort synthetisch meesterwerk in mijn hoofd had dat al die boeken samen zou vatten. Je kunt dus wel zeggen dat ik vanuit een tamelijk onbescheiden idee ben begonnen.?

AFZIEN.

Schrijven, heeft hij intussen geleerd, is afzien. ?De afgelopen vijftien maanden, toen ik aan ?Het Hof van Barmhartigheid? en ?Onder het plaveisel het moeras? werkte, gemiddeld zo’n vijf pagina’s per dag, had ik vaak het gevoel dat ik onder het gewicht van deze krankzinnige onderneming verpletterd zou raken. Je hoopt altijd dat je op den duur een soort vervoering deelachtig zal worden maar dat gebeurde dus niet. Misschien is dat maar goed ook. Je bent immers met techniek bezig, met de achterkant van het tapijt. Je moet de dingen aan elkaar knopen.?

Onhollands, oordeelden de critici over het proza van Van der Heijden. Anders dan de meeste van zijn generatiegenoten kijkt hij niet op een adjectiefje meer of minder. ?Ik ben ruimhartig in mijn bewondering, ik kan best genieten van iemand die heel kaal schrijft. Alleen ik heb er zelf geen behoefte aan. Ik heb mijn eigen kadans gevonden. Dat zijn vaak ronkende zinnen, die alle kanten opspatten. Misschien heeft het te maken met mijn afkomst. Ik kom uit een Brabants arbeidersgezin. Ik neem wraak op de periode dat wij zo arm waren als kerkratten, ik neem wraak op de lege portemonnee van mijn moeder door me zo rijk mogelijk uit te drukken. Want taal is niet aan stand gebonden. De taal kun je niemand ontzeggen. Die is van iedereen.?

Zwelgen daar gaat het om in de ?De tandeloze tijd?. De roes van alcohol, heroïne, cocaïne, seks. Véél is lekker. Moet de stijl zich daaraan aanpassen ?

?Ik ben zelf natuurlijk ook een zwelger. Maar als je boeken schrijft van een dergelijke omvang moet je toch op je tellen passen. Je moet een goed overzicht bewaren en voortdurend in de gaten houden dat het geraamte niet bezwijkt. Ik geloof dat het Ernest Hemingway is, die ooit gezegd heeft : your easy reading is my damned hard writing. Zo is het wél. Je moet als schrijver de indruk maken dat je de zinnen achteloos uit je vingers schudt. Dat is precies wat mij vaak stoort bij al dat kaalslagersproza : je ziet het gezwoeg er zo vanaf. Je ziet het zure, zuinige gezicht van de schrijver voor je. Geef mij maar boeken waar gulheid uit blijkt. Je moet de lezer niet te veel lastig vallen, zoals Céline dat uitdrukte, met hoe het benedendeks toegaat. Je zet de lezer op een cruise, je laat hem alle mooie kustplaatsen van de Middellandse Zee zien, maar je moet hem niet vermoeien met hoe de ketel wordt gestookt en hoe in de kombuis de kip gebraden wordt.?

In ? De tandeloze tijd? volgen de gebeurtenissen elkaar in hoog tempo op. Maar soms denk je als lezer toch : hè, alweer een lotgeval ! Mocht het niet een ietsje minder zijn ?

?Het zijn propvolle boeken, dat geef ik toe. Maar het gekke is dat ik er juist het gevoel bij heb dat ik misschien te veel heb weggestreept. Dat knaagt nog wel eens aan mijn ziel. Ik had me voorgenomen om te experimenteren met een aantal karakters. Die wilde ik ontleden, fileren, door het stof rollen om eens te kijken wat er van ze overbleef en wat ze onder extreme omstandigheden nog aan menselijks opleverden. Maar je hebt in zo’n breed opgezette roman natuurlijk ook rustpunten nodig. Vergelijk het maar met een traditionele opera. De recitatieven, waarin het verhaal wordt verteld, worden vaak afgeraffeld. Muzikaal valt er weinig te beleven, er rammelt een spinet, de solisten zing-zeggen maar wat. Daarna komt de handeling stil te staan dan gaat het de diepte in en wordt een emotie uitgediept in een aria. Die afwisseling zit ook in mijn boeken, al heb ik ze er niet zo bewust in gestopt.?

Vroeger wilde hij nog wel eens muziek draaien tijdens het schrijven : ?Ik wilde achterhalen wat de klassieke muziek voor de structuur van een roman kon betekenen. Als ik exacte hoofdstukken aan het schrijven was, zoals die quasi-meetkunde die aan het begin van ?De gevarendriehoek? wordt bedreven, draaide ik Bach. Als een hoofdstuk heel transparant moest zijn, gezeefd zomerlicht, draaide ik de vroege Mozart. Nouja, het had wel iets pedants.?

RODDELZUCHT.

?De tandeloze tijd? is, behalve een Bildungsroman, ook de roman van een generatie en een kroniek van de jaren zeventig. Van der Heijden gebruikt vaak historische gebeurtenissen als kapstok : de kroning van Beatrix (?Lang zal ze beven !?) in ?De slag om de Blauwbrug?, de affaire- Hans Kok (een Amsterdamse kraker die dood in een politiecel werd aangetroffen) in ?Advocaat van de hanen?. In ?Het Hof van Barmhartigheid? wordt onder meer de ophefmakende rechtszaak tegen Hennie A. gereconstrueerd : gebaseerd op het authentieke verhaal van een vrouw die er in 1974 van beschuldigd werd haar moeder te hebben vermoord. Hennie A. werd veroordeeld, ze moést het wel gedaan hebben want eerder was ze, bij gebrek aan bewijs, vrijgesproken van de moord op haar vader. Van der Heijden was destijds zelf in de rechtszaal aanwezig om aantekeningen te maken.

?Ik huiver altijd voor dat woord kroniekschrijver, maar aan de andere kant vind ik dat je ook wel belangstelling mag hebben voor wat zich buiten je eigen huisdeur afspeelt. Ik ben voortdurend op zoek naar documentatiemateriaal voor mijn schrijverij. Een roman die ik ooit nog hoop te schrijven heeft als werktitel ?De bijlslag? : daarin is het vertrekpunt de ramp met de Israëlische Boeing die we hier in de Bijlmer hebben gehad. De Nederlandse samenleving kreeg toen een bijlslag toegediend, ineens keken we een open poppenhuis binnen en waren stomverbaasd hoeveel allochtonen en illegalen er in dat poppenhuis woonden.

In de zaak van Hennie A. fascineerde mij haar zelfgekozen martelaarschap. Iemand die vrijwel zeker onschuldig is, maar dan toch op het laatste moment de wereld inschreeuwt : ja, ik héb het gedaan. Zodra kwaadsprekerij een openbare kwestie wordt en, zoals in het geval van Hennie A., in de pers wordt uitgespeeld, krijgt het iets van een heksengericht. Maar roddelen is tegelijkertijd de oervorm van literaire kunst. Alles wat we op papier doen de hyperbolen en de overdrijvingen, hoe we mensen beschrijven en hoe we tekeergaan over hun uiterlijk en hun karakter dat zit allemaal al in het geroddel. En dat is zo oud als de mensheid. Roddelen is een soort reinigingsritueel, het is het middel voor de zwakke om voor zichzelf monsters te creëren en die vervolgens te beschimpen en de nek om te draaien. Achterklap is orale literatuur die niet bedreven wordt om de wereld te verbeteren, maar uit zelfbehoud. En dat is natuurlijk de hoogste vorm van betrokkenheid.?

NA DE STORM.

Albert Egberts, het hoofdpersonage uit ?De tandeloze tijd? legt er zich op toe ?in de breedte? te leven : hij wil proberen elk moment zodanig uit te putten dat de tijd stil komt te staan. Is hij daarmee een archetypische vertegenwoordiger van de roerloze jaren zeventig ?

?Toen ik in 1970 in Nijmegen aankwam om te studeren, gonsden de jaren zestig nog na. Het revolutionaire elan was er niet meer, maar een aantal mensen probeerde het nog krampachtig vast te houden. Het was de luwte nà de storm. De titel ?De tandeloze tijd? heeft natuurlijk een groot aantal betekenissen hij zou zelfs kunnen slaan op dat orgaan van de vrouw waar sommige mensen tanden bij denken maar ik heb toch vooral gedacht aan de grote matheid van de jaren zeventig. Jaren die hun tanden niet lieten zien.?

Leven in de breedte : is dat uiteindelijk niet een ordinaire vorm van doodsangst ?

?Albert is extreem bang voor de dood, maar tegelijkertijd zoekt hij de uiterste richel op. Hij is iemand die zoekt naar orde en oneindigheid, maar intussen is hij zo gefascineerd door verwording en verloedering dat hij letterlijk in de goot belandt. Ook daar nog kleedt hij zich in driedelige kostuums, met manchetknopen als hangsloten, uit angst om er als een junkie uit te zien.?

Hij weigert volwassen te worden ?

?Het is een beetje Peter Pan. Altijd als er iets van Albert verwacht wordt, begint een kwijnend stemmetje in hem te jammeren. Het stemmetje van een kind dat zegt : jamaar, ik ben nog maar een kereltje. Kijk mij toch, in al mijn leed ! Ik ben ook maar hier op aarde geflikkerd. Zelfmedelijden dat verpakt wordt als martelaarschap.?

Zo iemand moét wel experimenteren met drugs. Wat is er mooier dan een zielige junk te zijn ?

?Het is natuurlijk ook maar een interpretatie van mezelf, want het boek is altijd slimmer dan de schrijver, maar ik denk dat het Albert daar niet om te doen is. Volgens mij is die verslaving van hem juist een poging om beweging in dat roerloze leven te brengen en dus niét dat kind van twaalf te blijven. Maar het is natuurlijk een totaal verkeerde keuze. Heroïne brengt beweging in je leven, je moet elke dag weer er op uit om te scoren, maar het is de beweging van de tredmolen. Met andere woorden : een beweging waarin je in feite stilstaat.?

Seks lijkt in ?Het Hof van Barmhartigheid? en ?Onder het plaveisel het moeras? niet echt een vreugdevolle bezigheid. Het is meer een eindeloos in elkaar passen van stekkers en stopcontacten. Hoorde dat ook bij de jaren zeventig ?

?Ik geef toe : de gelukkige momenten zijn dun gezaaid. Dat heeft niet alleen te maken met de seksuele revolutie die we toen nog maar net achter de rug hadden, maar ook met het personage van Albert Egberts. Albert heeft een periode van impotentie gekend, die ik beschreven heb in ?Vallende ouders?, en die hij ervaart als zijn verloren paradijs. Toen hij impotent was, kon hij de juiste tederheid voor vrouwen opbrengen, omdat hij zich niet hoefde te vergooien aan de daad. Maar hij is nu op een punt gekomen, waar hij alles neukt wat los en vast zit. Hij streeft naar oververzadiging, hij wil een kunstmatig celibaat creëren om van die hele hel van de seks af te komen. De orgieën die hij aanricht kun je je nog moeilijk voorstellen in de jaren negentig. Wat dat betreft zijn het inderdaad boeken uit het pre-aids-tijdperk.?

KINDERZITJE.

?Onder het plaveisel het moeras? een niet al te bedekte toespeling op de slogan van mei ’68 in Parijs ( ?Sous les pavés la plage?) is niet alleen het verhaal van Albert Egberts, maar ook dat van een stad. Misschien is Amsterdam wel het echte hoofdpersonage.

?Dat zou best kunnen. Ik heb in dat groepje mensen, die steeds hun stemmen verheffen vanuit Amsterdam, de hele stad tot klinken willen brengen. Het kleine koor dat ik heb gecreëerd staat eigenlijk voor de totaliteit van de inwoners van zo’n kleine metropool.?

Is Van der Heijden niet bang dat hij alle clichés over Amsterdam als het Sodom en Gomorra van deze tijd bevestigt ? Het beeld dat hij schetst is het vertrouwde beeld van een vervelende rotstad waar de injectiespuiten onder je voeten kraken, waar je auto wordt opengebroken en waar je niet alleen je fiets maar ook het kinderzitje op je fiets met vuistdikke kettingen moet beveiligen.

?Ik kan het toch ook niet helpen dat het de realiteit van deze stad is ? In de tweede helft van de jaren zeventig, waar ik over schrijf, was al die ellende nog tamelijk recent. Het is ergens in 1972 begonnen toen Chinese triaden besloten dat Amsterdam een uitstekende afzetmarkt zou zijn voor heroïne. Ik zal niet zeggen dat die krakende injectiespuiten mijn liefde voor deze stad uitmaken, maar voor mij is Amsterdam nu eenmaal een open boek waarin ik studeer. De stad is het grootste psychologische experiment van de mens en dan ben ik best bereid al die overlast voor lief te nemen. Amsterdam is een uiterst geschikt laboratorium om de verloedering te bestuderen. Deze stad is zo compact gebouwd, er zitten zoveel mensen in zo weinig ruimte op elkaar geperst, dat ze wel verplicht zijn op elkaars tenen te gaan staan. Buitengewoon interessant. En dat probeer ik dan op mijn geduldige papier vast te leggen.?

Van der Heijden begon destijds zijn literaire carrière onder het pseudoniem Patrizio Canaponi. In ?Het Hof van Barmhartigheid? wordt Canaponi nu voor het eerst als romanpersonage ten tonele gevoerd.

?Het heeft me flink wat slikken gekost om hem toe te laten. Toen ik in 1978 debuteerde, wilde ik geheel verdwijnen achter twéé pseudoniemen. Ik zou tegelijkertijd Albert Egberts zijn, een soort Hollandse Céline die op alles en nog wat kankerde en schold, en Patrizio Canaponi, de krullendraaier, de barokke schrijver die alles in een zuidelijk licht dompelde. Die twee schrijversgestalten wilde ik tegen elkaar uitspelen en zelfs bij twee verschillende uitgeverijen onderbrengen. Maar toen de boeken van Canaponi succes hadden, sloeg de ijdelheid toe en ben ik onder mijn eigen naam beginnen publiceren. Egberts is gepromoveerd tot een romankarakter en dus was het logisch dat dat vroeg of laat ook met Canaponi zou gebeuren. In de romancyclus heb ik hem nu tot de ghostwriter van Albert Egberts gemaakt, hij is het leeghoofd dat Alberts verhalen met bladgoud bekleedt en zich verbeeldt dat hij op de Olympus zit. Terwijl hij als personage natuurlijk niet meer kan zijn dan een mislukte held, een homunculusje wiens naam in het water geschreven staat. Zou dat uiteindelijk ook niet het lot zijn van iedere schrijver ??

Piet Piryns

A.F. Th. van der Heijden, ?Het Hof van Barmhartigheid?, 656 blz., en ?Onder het plaveisel het moeras?, 768 blz. (deel 3 van van de cyclus ?De tandeloze tijd?). Uitgeverij Querido, Amsterdam, per boek 1150 fr. (paperback) of 1450 fr. (gebonden)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content