De jarige Gentse filmmarathon pakt uit met avant-premières, curiositeiten, cinefiele toppers en ook de nodige omstreden films.

Twaalf dagen lang kan de filmfan weer smullen van het copieus filmmenu van het Filmfestival van Vlaanderen – Gent, nu aan zijn vijfentwintigste editie toe.

Hieronder een selectie uit het aanbod, geplukt uit de diverse secties (Officiële Selectie met competitie “De Impact van Muziek op Film”; Filmspectrum met Panorama van de wereldcinema).

Met de vooropeningsfilm “Antz” gaat de kurk al op maandag 5 oktober met een feestelijke knal van de fles. Deze volledig met de computer gemaakte animatiefilm van Eric Darnell en Tim Johnson over de opstand van een nietige mier in een totalitaire mierenkolonie, is een triomf van betoverende digitale wonderkunst, met het ene verbazende technische bravourenummertje na het andere. De stem van de onvrijwillige held werd geleverd door Woody Allen, die voor een keertje echt grappig uit de hoek komt (hij schreef dan ook niet zelf zijn dialogen). Andere beroemde stemmen zijn afkomstig van Gene Hackman, Sharon Stone, Christopher Walken, Jennifer Lopez, Sylvester Stallone en Anne Bancroft. Hun persoonlijkheid wordt schitterend weerspiegeld in hun virtuele personages. “Antz” is de eerste animatiefilm van de DreamWorks studio. Disney (wiens nieuwste tekenfilm, “Mulan”, twaalf dagen later de marathon mag uitluiden) heeft voor de eerste keer echt reden tot ongerustheid.

De Braziliaanse prent “Central do Brasil” won in Berlijn de Gouden Beer. Dat ligt wellicht meer aan het onderwerp dan aan de filmische kwaliteiten van dit derdewerelddrama, waarin het bestudeerd miserabilisme er duimdik opligt. Nadat zijn moeder verongelukt is, gaat een arm jongetje in de verstikkende grootstad op zoek naar zijn vader. De cynische oudere vrouw, die aanvankelijk munt probeert te slaan uit de situatie, ontfermt zich over zijn lot en komt tot inkeer. Walter Salles, het nieuwe wonderkind van de Braziliaanse cinema, klampt zich vast aan een hoogst irritant procédé: hij stelt zijn camera heel ver op en filmt nagenoeg alles door een extreme telelens.

De beloftevolle jonge Amerikaan Lodge Kerrigan schetst in “Claire Dolan” het portret van een dure Iers-Amerikaanse callgirl (Katrin Cartlidge) in New York. Hij doet dit in een stijl verwant aan het strakke Europese modernisme uit de jaren zestig. Met zijn kille, abstraherende beeldcomposities van kantoren, hotelkamers en straten – en met een vervreemding verwekkende geluidsband -, maakt hij van Manhattan een mentaal landschap. De klinische onpersoonlijke esthetiek van de grote bedrijven sluit de heldin op in een gevangenis van staal en glas waaruit ze maar niet kan ontsnappen.

DE GOUDEN PALM

De 72-jarige veteraan Shohei Imamura zegt met “Dr. Akagi” zijn laatste film te hebben gemaakt. Verwacht echter van deze kennelijk eeuwig jong blijvende iconoclast geen sereen testament. Imamura’s afscheidsfilm is nog even vitaal en verrassend als de beroemdste films van deze Japanse provocateur. “Dr. Akagi” speelt tijdens de zomer van 1945 en vertelt het verhaal van een dokter uit een kuststadje nabij Hiroshima. Hij zoekt een behandeling voor een hepatitis-epidemie en trommelt een groepje excentrieke outcasts op (onder wie een aan morfine verslaafde chirurg, een monnik en een ontsnapte Nederlandse krijgsgevangene) om hem daarbij te helpen. Hun belevenissen in de streng hiërarchische, militaristische Japanse samenleving worden door Imamura gevat in grillige tableaus van slapstick, horror en komedie onder de dreiging van de atoombom.

Met “Eternity and a Day” won de Griekse regisseur Theo Angelopoulos dit jaar in Cannes dan eindelijk zijn zuur verdiende Gouden Palm. Angelopoulos toont de laatste “vrije” dag van een doodzieke schrijver (Bruno Ganz), die zich de volgende dag in het ziekenhuis zal laten opnemen. Hij mijmert over het verleden, ontmoet tijdens zijn wandelingen door Saloniki een Albanees jongetje en helpt de kleine vluchteling de grens over te steken. Angelopoulos brengt in zijn meest toegankelijke film sinds “Landschap in de Mist”, een samenvatting van alle thema’s en obsessies die zijn werk doorkruisen: de ballingschap, het verlies van taal en land, de confrontatie met de eigen sterfelijkheid. “Eternity and a Day” is bovenal een triomf van creatieve mise-en-scène. Het is adembenemend hoe Angelopoulos als een choreograaf met de camera zijn figuren laat bewegen in straten en landschappen, hoe de omgeving herschapen wordt tot filmische ruimte.

Terwijl Lars von Trier in “Idioten” niet ver geraakt met de geboden van zijn Dogma 95, haalt zijn jonge medestichter Thomas Vinterberg in “Festen” het maximum uit dezelfde technische beperkingen. De viering van de zestigste verjaardag van een welgestelde vader-patriarch in een idyllische omgeving, draait uit op een schokkende afrekening. De beschuldigingen van de oudste zoon aan het adres van zijn vader verpesten voorgoed de sfeer van een feest dat desondanks niet wordt afgeblazen. “Festen” lijkt wel een incestdrama bedacht door Bunuel en geënsceneerd door een Renoir uit het videotijdperk. De technische mankementen en slordigheden worden door Vinterberg omgebogen tot kwaliteiten: de adequate visuele stijl – gênant intiem – voor dit sarcastisch familieportret uit Denemarken.

John Boorman tekent in “The General” het onsentimentele portret van een echt bestaande meester-crimineel uit Dublin, Martin Cahill, die zowel de politie als de Ira op de zenuwen werkt en uiteindelijk door deze laatste organisatie wordt geliquideerd. Brendan Gleeson vertolkt deze gangster, bijgenaamd de Generaal, als een charismatische Robin Hood-achtige figuur. Maar als we ons daar het minst aan verwachten, toont Boorman ook tot welk psychotisch sadisme de man in staat was. Jon Voight speelt zijn Javert-achtige nemesis. De energieke zwartwitfotografie en Cinemascope-composities maken er de beste Boorman film van in jaren.

OUDE MEESTERS EN VERHALEN

De officiële openingsfilm van het festival is een luxueuze melomane smartlap over het leed van de getalenteerden en geprivilegieerden. Het is de biografie van de jong gestorven Engelse celliste Jacqueline du Pré, die op het hoogtepunt van haar roem MS-patiënte werd. Zoals de titel “Hilary and Jackie” al aangeeft, gaat de prent vooral over de sterke band tussen Jacqueline (Emily Watson) en haar zuster (zelf een fluitiste) die alles met haar deelde, ook haar echtgenoot. Debutant Anand Tucker kan maar niet genoeg krijgen van de camera die 360 graden rond een muziekinstrument tolt, maar hij mist de waanzin en verbeelding van een Ken Russell om de dubieuze artistieke sensaties ook enige vorm te geven. Als u natuurlijk alleen gekomen bent om het sublieme cello concerto van Elgar te beluisteren, zit u goed.

Ingmar Bergman (79) belooft al jaren de camera aan de wilgen te zullen hangen, maar kan het kennelijk niet laten. Vandaar nu ook de op video gedraaide televisiefilm “In the Presence of a Clown”. In dit onbeschroomd theatraal kamerdrama berijdt de Zweedse meester zowel zijn metafysische, theologische als psychologische stokpaardjes. Al zijn belangrijke thema’s passeren de revue – het theater en het leven, het circus, het koppel, het zwijgen van God, de ziekte en de waanzin – zonder dat deze film iets bijdraagt aan zijn oeuvre of we er enig plezier aan beleven. Alleen voor onvoorwaardelijke Bergman-fans. Zijn die er trouwens nog?

“Les Miserables”, de achttiende filmbewerking van de klassieker van Victor Hugo, is even academisch als overbodig. De acteurs (Liam Neeson als Valjean; Geoffrey Rush als Javert, Uma Thurman als Fantine) doen hun best om het overbekende verhaal nieuw leven in te blazen, maar regisseur Bille August heeft geen enkele visie op het materiaal. Je zoekt tevergeefs naar één scène, zelfs maar een beeld, die je de noodzaak van deze productie doet begrijpen.

In de clevere en kleurrijke Elmore Leonard-verfilming “Out of Sight” speelt George Clooney een bankrover die het niet laten kan. Hij wordt achternagezeten door een warmbloedige Federal Marshal (Jennifer Lopez), met wie hij enige tijd doorbracht in de koffer van een vluchtwagen. Hun onmogelijke romance wordt door Steven Soderbergh even verrassend als onvoorspelbaar in beeld gezet.

Met “Passion”brengt de Hongaarse regisseur György Feher een even originele als mistroostige James M.Cain-verfilming. De hartstochtelijke overspelintrige van “The Postman Always Rings Twice” wordt overgeplant naar het Hongaarse platteland van de jaren dertig. Merkwaardig is dat alle grote scènes (de vrijpartij op de keukentafel, de moord in de auto) en plotwendingen uit de oorspronkelijke roman, goed te herkennen zijn in deze zwaarmoedige, vaak briljante stijloefening in bestudeerd sjofel zwart-wit.

BARBIE EN DE SPEELGOEDSOLDAATJES

Films waarin het raadselachtige leven van volwassenen wordt gezien door de verbaasde ogen van een kind, vormen in de Spaanse cinema bijna een genre apart. Het leverde in ieder geval pareltjes op als “Cria Cuervos” van Carlos Saura (te bewonderen in de retrospectieve van 25 jaar festival) en vooral “El Espiritu de la Colmena” van Victor Erice. Anders dan zijn voorgangers springt Montxo Armendariz in “Secretos del Corazon”zuiniger om met voor de hand liggende symboliek en magisch realisme. Protagonist is de achtjarige Javi, een wakkere knaap die in het ouderlijk huis in de heuvels van Baskenland geleidelijk de ware toedracht ontdekt over de mysterieuze dood van zijn vader en de band tussen zijn moeder en oom. De gekwelde gevoelswereld van een kind voor wie alles wat hij niet begrijpt dreigend en raadselachtig overkomt, wordt door de regisseur prachtig getroffen.

De nieuwste film van Joe Dante, “Small Soldiers”, lijkt wel een remake van zijn grootste succes, “Gremlins”. Dit keer wordt het idyllische droomstadje overrompeld door speelgoedsoldaatjes, die door een uit de hand gelopen militair experiment met chips op oorlogspad zijn. Enkele goede scènes (zoals de hallucinante aanval van Barbie-achtige meisjespoppen) kunnen niet verhinderen dat “Small Soldiers”, zoals elke film die louter uit special effects bestaat, gauw gaat vervelen.

Met “The Truman Show” tekenen regisseur Peter Weir en scenarist Andrew Nichol (die inmiddels ook het schitterende “Gattaca” schreef en regisseerde) een van de origineelste Amerikaanse films van de jongste jaren. Jim Carrey speelt een jonge verzekeringsagent, Truman Burbank, wiens leven één grote illusie is: het Disney-achtig kuststadje waar hij woont, Seahaven, is namelijk één gigantische filmstudio. Zijn hele leven is één lange onafgebroken tv-show, de “longest-running documentary soap opera in history”, vanaf zijn geboorte in miljoenen huiskamers uitgezonden. Het drama van de film schuilt in de langzame bewustwording van Truman en de wijze waarop hij tegen zijn conditie én zijn manipulerende schepper (Ed Harris als een televisionaire demiurg) in opstand komt.

De alfabetische volgorde van deze selectie verhindert dat dit overzicht een happy end krijgt: “La Vita e bella” is niet alleen de ergste film van het festival – waarschijnlijk ook een van de ergste films ooit gemaakt. Acteur-regisseur Roberto Benigni wordt soms de Italiaanse Woody Allen genoemd (kunt u zich iets onaangenamer voorstellen?), maar verkeert hier in de waan dat hij Chaplin is. Deze holocaustfabel vertelt het verhaal van een joodse handelaar die in een nazi-dodenkamp terechtkomt, maar dankzij zijn fantasie en gevoel voor humor zijn gezin weet te redden. Moeilijk te zeggen wat overheerst: de smakeloosheid, de schaamteloosheid of de domheid. Of op welke gronden de film het meest te veroordelen valt: moreel of esthetisch?

Internationaal Filmfestival van Vlaanderen – Gent. Van 6 tot 17 oktober. Info: 070/22.20.20.

Patrick Duynslaegher

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content