Na de capitulatie van de CVP is er nu een Rwanda-onderzoekscommissie. Aan mensen die fouten maakten, is er alvast geen gebrek.

Op 17 januari, omstreeks vijf uur’s ochtends, kondigde senaatsvoorzitter Frank Swaelen (CVP) aan dat de fractieleiders van de hoge vergadering het eens waren geworden over de oprichting van een bijzondere Rwandacommissie. Dat akkoord kwam er niet zonder slag of stoot. Meer dan tien uur werd er tussen meerderheid en oppositie gebakkeleid over de bevoegdheden van de commissie. Vooral de CVP-vertegenwoordigers stonden erop dat ze met minimale bevoegdheden aan de slag ging.

Drie maanden later diende Swaelen zelf een voorstel in om van de Rwandacommissie een heuse onderzoekscommissie te maken, waar onder ede moet worden getuigd. Hield dit een capitulatie van de meerderheid en zeker de CVP in ? Swaelen zag het anders. ?Er zijn nieuwe feiten, onder meer het verbod van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties (VN) Kofi Annan om de VN-verantwoordelijken aan de tand te voelen. Daarmee valt een van de redenen voor ons verzet weg.? De senaatsvoorzitter had nog een argument waarom een echte onderzoekscommissie nu wel kon. ?Door de beperkte bevoegdheden rustte er een hypotheek op de commissie. Die is nu verdwenen.? Volgens Swaelen was het onjuist om van een bocht van hem of zijn partij te spreken. Hooguit was er een kleine inschattingsfout gemaakt, maar dat stoorde een zichtbaar opgeluchte Swaelen niet echt. ?Deze commissie heeft al bijzonder degelijk werk verricht en werd nauwelijks door partijpolitiek gebekvecht verstoord.?

Als de CVP uiteindelijk overstag ging, was dat mede het werk van Ludwig Caluwé, destijds Jongerenvoorzitter en tot verrassing van velen door de partijleiding in de Rwandacommissie gebombardeerd. Caluwé was vlug tot de conclusie gekomen dat het verzet van de CVP tegen een volwaardige onderzoekscommissie de partij vooral schade berokkende. Het versterkte het vermoeden dat er onfrisse praktijken moesten worden toegedekt en gaf zo voedsel aan wat Caluwé een anti-CVP-campagne noemde. Op het partijbureau pleitte hij meer dan eens voor een meer offensieve aanpak en werd daarin door voorzitter Marc Van Peel gesteund. Premier Jean-Luc Dehaene (CVP) liet betijen en toen Swaelen na de paasvakantie op zijn beurt de negatieve balans van de CVP-opstelling maakte, gaf de regeringsleider zich gewonnen.

De idee om in ruil het vertrek van Alain Destexhe (PRL) uit de Rwandacommissie te vragen, werd opgegeven. Destexhe, destijds actief bij Artsen zonder Grenzen, heeft zich met zijn ongezouten bedenkingen over het optreden van Rika De Backer (CVP) in Rwandese zaken in ruime CVP-kring ongeliefd gemaakt. Op 17 april, op een diner in Zellik, waar De Backer als voorzitter van ACT, de NGO waar zich veel prominenten van de christen-democratie laten opmerken, werd uitgewuifd, vormde de houding van Destexhe een gespreksonderwerp. Van Peel, Caluwé en Wilfried Martens (CVP) hoorden de bejaarde politica haar gram over de PRL’er formuleren. Toch werd Destexhe niet gewraakt. ?We hebben er niets bij te winnen om van hem een martelaar te maken,? luidde het.

LEO DELCROIX IS UITGETELD

Dat de CVP nu wel met een volwaardige onderzoekscommissie kan leven, wordt ongetwijfeld ingegeven door de appreciatie dat het rond Rwanda niet tot explosieve onthullingen, dus institutionele ravages zal komen. Het paleis blijft buiten schot daar heeft Swaelen voor gezorgd en ook de eerste-minister zal zonder al te veel kleerscheuren uit het onderzoek tevoorschijn komen. Voormalig minister van Defensie Leo Delcroix (CVP) daarentegen riskeert wel ernstige averij. Maar in hoge partijkringen schaart men zich achter het standpunt dat hem geen hulp meer baat. ?Hij is uitgeteld,? stelde een christen-democratisch kopstuk uit de regering vast. Zo er al een verdedigingsgordel rond Delcroix bestond, werd die nu opgegeven. De vroegere minister is gedegradeerd tot hinderlijke ballast en wordt navenant behandeld. Delcroix faalde voor de Rwandacommissie. De kans om zich als een deskundig en professioneel beleidsman te manifesteren, miste hij compleet. Zijn dossierkennis viel zwak uit en het is evident dat hij op volkomen arbitraire wijze de getalsterkte van het Belgisch contingent voor Kigali bepaalde.

De Minuar-operatie vertegenwoordigde voor Delcroix een zoveelste episode in zijn machtsstrijd met de Generale Staf, in het bijzonder met voormalig stafchef José Charlier. Uit de confrontatie achter gesloten deuren verscheen Delcroix niet als winnaar en nogal wat commissieleden, ook van de meerderheid, verbaasden zich over het extreem zwakke geheugen van de ex-minister. Ook deze keer pakte Charlier uit met een voor Delcroix vernietigende opmerking. ?Ik heb minister van Defensie Jean-Pol Poncelet (PSC) horen uitleggen hoe het aantal manschappen voor Brazzaville werd bepaald. De regering gaf de Generale Staf een opdracht en in het kader daarvan bepaalde zij het noodzakelijk effectief. Voor Rwanda ging het er heel anders aan toe. Men gaf mij een opdracht en zei meteen hoeveel manschappen ik kreeg. Met Poncelet als voogdijminister was ik niet met 450 wel met 600 soldaten naar Kigali vertrokken.?

Ook tijdens zijn tweede verhoor geraakte voormalig minister van Buitenlandse Zaken Willy Claes (SP) nauwelijks in moeilijkheden. Wel werd hij uitvoerig aan de tand gevoeld over waarom hij er niet in geslaagd was om in februari 1994 een sterker mandaat voor de blauwhelmen af te dwingen. Claes had toen een bewogen reis naar Kigali achter de rug en was getuige van schietpartijen en twee politieke moorden. Met één van de doden, minister van Openbare Werken Félicien Gatabazo, had Claes de dag voordien nog gesproken. Claes zag met zijn eigen ogen dat het vredesproces compleet vast zat en dat er een onoverzichtelijke slachtpartij dreigde. Voor Buitenlandse Zaken was dat de aanleiding om bij de VN een versterking van het mandaat te vragen. Claes schreef een brief naar secretaris-generaal Boutros Boutros-Ghali, belde hem vervolgens op, kreeg ook nog de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Warren Christopher aan de lijn, maar niets hielp.

Claes onthulde dat Boutros-Ghali hem op het nutteloze van zijn inspanningen wees. Vaderlijk klonk het : ?Mon cher ami, n’insistez plus.? Vooral de Verenigde Staten kantten zich tegen elke uitbreiding van het engagement. Vera Dua (Agalev) wou weten waarom Claes de VS niet publiek de mantel had uitgeveegd, maar ze kreeg geen antwoord. Bert Anciaux (VU) vroeg of er niet meer had moeten gebeuren dan een ?briefke? naar de VN schrijven ? Claes reageerde geïrriteerd en doceerde : ?Het is niet niets wat ik toen deed. Een brief naar de secretaris-generaal schrijven en naar Christopher bellen, dat zijn contacten op het allerhoogste niveau. Overigens krijg je de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken niet zomaar aan de lijn. Normalerwijze vereist dat een tussenkomst van de ambassade en moeten er eerst geschreven documenten worden uitgewisseld.?

WACHTEN OP MUNITIE

Twee keer verbaasde Claes. Hij herinnerde zich niet wie Jéhanne Rocca was, de vrouw die als adviseur van Buitenlandse Zaken Delcroix in maart 1994 naar Kigali vergezelde en zelfs bij een gesprek tussen de minister en president Juvénal Habyarimana werd toegelaten. Dat het geheugen van Claes het op dat punt liet afweten, is opmerkelijk. De diplomate Rocca fungeerde op dat ogenblik als de woordvoerster van het koninklijk paleis. Haar aanwezigheid in de delegatie van Delcroix is intrigerend.

De wenkbrauwen werden ook gefronst toen Claes verklaarde dat hij, toen de Belgische regering op 19 november 1993 besliste om troepen naar Rwanda te sturen, geen kennis had van het VN-rapport over de mensenrechten van Bacre Waly Ndiaye. Daarmee bevestigde de voormalige minister de stelling van Ndiaye, een Senegalese advocaat, dat de VN de mensenrechtenproblematiek totaal onderschat. ?Ik weet niet eens of de VN-verantwoordelijken mijn rapport hebben gelezen. Niemand heeft gereageerd en het is mij nog altijd onduidelijk of het enig resultaat opleverde. Al die rapporten dienen tot weinig. Het is een druppel op een hete plaat. In de VN zijn de mensenrechten totaal secundair en moeten ze altijd wijken voor de echte politiek.? Ndiaye publiceerde zijn rapport op 11 augustus 1993, maar werd op geen enkel moment bij de discussies over het VN-mandaat van Minuar betrokken. ?Ik werd er zelfs niet over geïnformeerd. Als ik er al iets over vernam, was het omdat ik zelf navraag deed. Wie zich in de VN met de mensenrechten bezighoudt, wordt in feite met apartheid geconfronteerd.?

In tegenstelling tot defensie en de militaire autoriteiten slaagde Buitenlandse Zaken er tot dusver vrij goed in om haar professionele reputatie hoog te houden. Toch maakte de diplomatie een minder goede beurt met de komst van ambassadeur Wim Jaenen, het hoofd van de Afrikadesk van het departement. Desk is in feite een groot woord voor een dienst die slechts uit drie personen bestaat. Gegeven het belang van Centraal-Afrika voor ons land mag die onderbezetting bevreemden. Het hoeft niet te verwonderen dat de dienst nauwelijks synthesenota’s maakte en zich nooit met opgemerkte analyses onderscheidde. ?We waren verplicht om kort op de bal te spelen,? zei Jaenen, die bij elke kritische vraag over het gevoerde beleid de commissieleden voorhield dat er geen alternatief voor Arusha bestond. Betekenisvol was ook dat de Afrikadesk tijdens de Rwandacrisis op geen enkele manier met de Afrikacel van de militaire veiligheid (SGR) samenwerkte.

Uitgerekend aan Jaenen, een diplomaat van SP-signatuur, vroeg Caluwé of hij ooit door Rika De Backer, die als voormalig Euro-parlementslid veel contacten in Rwanda onderhield, was benaderd. Jaenen bevestigde dit, waardoor de stelling dat de CVP-politica parallelle diplomatie bedreef, een deuk kreeg. Toen Guy Verhofstadt (VLD) meteen inpikte en wou weten wat De Backer van Arusha vond, antwoordde Jaenen na enig aarzelen dat ze de Belgische politiek te zeer pro-FPR vond, dus te kritisch tegenover het regime van president Habyarimana.

De polarisatie tussen stafchef Charlier en voormalig defensieminister Delcroix die tot dusver de meeste mediabelangstelling wekte, stelde het falen van de legerleiding zelf enigszins in de schaduw. Bij herhaling bleek echter dat de militaire leiding en vooral de Generale Staf in Evere traag en zelfs slordig reageerde. Zo moest divisie-admiraal Michel Verhulst, de huidige stafchef van de marine die in 1994 de leiding over de Rwanda-operaties bij de Generale Staf had, verschillende keren het antwoord schuldig blijven en bekennen dat het operationeel centrum (C-Ops) tekort was geschoten. Tijdens het proces van kolonel Luc Marchal voor de krijgsraad beweerden para-officieren dat zij op 7 april 1994 de tien bedreigde para’s niet konden ontzetten, omdat de meeste lichte pantserwagens (CVRT’s) niet reden en ze bovendien over geen aangepaste munitie beschikten. De CVRT’s waren in december 1993 in zeer erbarmelijke staat vanuit Somalië naar Rwanda gebracht en moesten daar worden opgekalefaterd. Dat lukte de Belgische militairen met moeite, maar toen rees een nieuw probleem : er waren geen chauffeurs beschikbaar.

Veel van deze problemen, onder meer de vraag om meer munitie, werden door Marchal al begin januari in Evere aangekaart. Op de Rwandacommissie kwam nu een rapport boven water van majoor Jean-Pierre Guérin. Dat was op 31 januari 1994 afgegeven en lichtte de vele vragen van Marchal toe. Toch duurde het ruim drie maanden voor de 30 mm-munitie in Kigali arriveerde.

MARCHAL WERD GEDWARSBOOMD

Divisie-admiraal Verhulst kon daar geen aanvaardbare uitleg voor geven en evenmin wist hij te vertellen waarom er geen CVRT-chauffeurs naar Rwanda waren gestuurd. ?Iemand op de Generale Staf deed zijn job niet goed,? concludeerde Verhofstadt. Pijnlijk werd het toen Verhofstadt Verhulst confronteerde met het feit dat de legerleiding nooit het volledige aantal manschappen naar Kigali stuurde. Er zijn er nooit meer dan 430 geweest, of twintig minder dan de toegelaten hoeveelheid die Charlier absoluut noodzakelijk achtte. ?Waarom heeft men, zoals in het rapport-Guérin stond, dan geen CVRT-chauffeurs naar ginder gezonden ?? Verhulst had er geen antwoord op. Bij sommige commissieleden rijst nu het vermoeden dat kolonel Marchal door de Generale Staf werd gedwarsboomd. Marchal zou er op weinig sympathie hebben kunnen rekenen, omdat hij voordien op het kabinet van Delcroix actief was. Dat Marchal zelf het rapport-Guérin aan de commissie doorspeelde, heeft wel iets te betekenen.

Ook het verhoor van kolonel Joseph Dewez, de commandant van Kibat II die midden februari 1994 in Kigali belandde, deed vragen rijzen over het sérieux van de militaire voorbereiding. Vele manschappen kregen de indruk dat zij met vakantie vertrokken. Dewez noemde dat een misverstand. ?De leiding heeft nooit over de Club Med gesproken, maar de meeste manschappen kwamen uit Somalië en in vergelijking daarmee leek Rwanda een heel normaal land. Daarnaast waren er de eerste enquêtes over de wandaden van de para’s in Somalië. Dat had een malaise tot gevolg. Men vreesde dat elk wapengebruik aanleiding kon geven tot een gerechtelijk onderzoek.?

Of Dewez zelf voldoende voor zijn taak was klaargestoomd, kan eveneens worden betwijfeld. Een paar dagen voor zijn vertrek kreeg hij van de militaire inlichtingendienst een briefing van vijf, maximaal tien minuten.

Paul Goossens

De confrontatie tussen Delcroix en Charlier : de ex-minister verloor nogmaals.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content