Jan Delvaux
Jan Delvaux Belpopkenner

Zonder hulp van buitenaf komt hij niet meer aan platen toe. Het swingend vermogen van Dr John lijkt er nauwelijks onder te lijden.

Bijna zestig is Malcolm Rebennack en nog altijd kan hij niet leven van zijn muziek. Afvoeren maar, denk je dan. Schrap Dr John echter uit het grote muziekboek en een kaartenhuis stort in elkaar. In de geschiedenis van de Amerikaanse rock-‘n-roll is er geen langere en meer tumultueuze carrière te vinden. Ze voerde langs zoveel belangrijke mensen en plaatsen dat bijna iedereen tot in de tweede graad verwant is met de man uit New Orleans. En daar zit evenveel jong als oud tussen.

Zonder Dr John had de muziekprent “The last waltz” een hoogtepunt gemist. Zonder Dr John had Paul Weller nooit een nieuwe wending aan zijn carrière kunnen geven. Zonder Dr John had de Amerikaanse hiphop een belangrijke samplebron moeten ontberen. Zonder zijn pianospel zou een groot aantal interessante platen nooit zijn gemaakt.

Maar helaas ook: zonder hulp van buitenaf kan hij geen platen meer maken. Zijn terugkeer “Anutha zone” dankt hij aan een fan die toevallig ook platenbaas is en hem een hippe producer en een doos jong Engels talent (leden van Portishead, Primal Scream, Supergrass en Spiritualized) cadeau gaf.

De auteur van “Such a night”, “Iko iko” en “Walk on gilded splinters” grijpt die kans met beide handen. Hij schuift zijn vaste begeleidingsgroep bij en gaat tekeer alsof “Anutha zone” een vaarwel is. Dr John maakt een balans op en doorloopt nog eens alle thema’s die hem hebben gekenmerkt sinds zijn klassieke openingszet “Gris gris” (1968). Die kon hij trouwens ook alleen maar maken omdat Sonny & Cher nog wat studiotijd over hadden.

Op dat debuut maakte hij de populaire muziek zwanger van het gevoel van New Orleans. Aan de monding van de Mississippi raakten blues, jazz en rock-‘n-roll in de greep van moeraskoorts en voodoogekte. Dr John was de man die de mythe naar buiten bracht en begrippen als beat en groove een nieuwe dimensie gaf.

Misschien is “Anutha zone” iets te poppy en te gepolijst voor de puristen, om dat swingend vermogen ten volle te onderstrepen. De slijtage is echter beperkt gebleven en heeft alleszins een heilzame werking gehad op ’s mans diepe gromstem. Ze heeft tegenwoordig een korrel waarmee je huizen kan zandstralen. Griezelen met Dr John!

In uw jonge jaren was rock-‘n-roll iets voor pioniers. Vandaag heeft het een immense stamboom. Voelt u iets van het spel tussen de generaties?

DR JOHN: Niet echt. Het zijn eigenlijk alleen mijn kinderen die mij daaraan herinneren. “Luister jij nog naar zulke oude muziek?”, gooien ze me altijd voor de voeten.

De kans is dus klein dat ze van uw muziek houden.

DR JOHN: Dat valt nogal mee. Hoe ouder ze worden, hoe meer we elkaar beginnen te vinden. Mijn dochters vonden het prachtig dat ik in de studio ging met Spiritualized en Supergrass. Wist ik veel dat zij naar die groepen luisterden. Normaal lachen ze mij uit wanneer ik nog eens een plaat ga maken. Deze keer was het verbazing alom. Ik sta er op mijn beurt dan weer van te kijken dat mijn kinderen eindelijk waarderen wat ik doe.

Heeft u het gevoel dat u een muzikale erfenis naar een volgende generatie moet brengen?

DR JOHN: Ik heb wel het gevoel dat ik dingen doorgeef. Maar zeker niet op een directe manier. Het gebeurt gewoon door wat ik doe. En als dat goed is, zal iemand het ooit wel oppikken. “De muziek die vandaag niet op de radio wordt gedraaid en weinig verkoopt, is misschien net de muziek die in het volgend millennium zwaar geapprecieerd zal worden.”, zei iemand me onlangs. Dat plaatste de dingen in een goed perspectief voor mij.

Ik praat alleszins veel met jonge muzikanten omdat ik me de reddingsboei voel die bepaalde muziekvormen in leven houdt. Het is belangrijk dat iemand dat doet. Ik heb vroeger ook geput uit wat voorhanden was. Door daar dingen aan toe te voegen, is dat over een lange periode uitgegroeid tot wie ik nu ben. Daarom moet ik beschikbaar blijven. En tegelijk ook blijven openstaan voor nieuwe dingen.

Zet dat er u ook toe aan om uw laden op te ruimen?

DR JOHN: Ik doe mijn best. Maar het grote probleem is dat ik alles aan een ongelooflijk tempo begin te vergeten. Gisteren sprak iemand mij aan over mijn vorige concert in Brussel. Ik kon mij onmogelijk herinneren hier ooit geweest te zijn. Ik moet tegenwoordig een dikke kaft meesleuren op het podium omdat ik mijn teksten voortdurend vergeet. En nu begin ik zelfs die map te vergeten. Ik ben dus weinig geschikt voor archiefwerk. Bovendien is er almaar meer wat tegenzit. Zo zijn nogal wat mensen uit mijn begindagen ondertussen overleden. Of raakten de nummers doorheen de jaren zoek. Zo zit ik nu te kauwen op de ruwe versie van een nummer dat ik ooit voor B.B. King geschreven heb met Doc Pomus (een vakman die onder meer teksten schreef voor The Drifters, Elvis Presley en Mink Deville). Zijn dochter, die zijn materiaal beheert, kan echter niets meer traceren in de nalatenschap.

Ondertussen lijkt uw archiefkast volop in de aanbieding te staan. Vooral in hiphopkringen wordt uw oeuvre druk gesampeld.

DR JOHN: Naar verluidt, want meestal hoor ik niet eens wat men van mij geleend heeft. Mijn oudste zoon liet me een nummer van Beck horen waarin een stukje uit “Walk on gilded splinters” zou zitten. Ik herkende hoegenaamd niets. Ik zeg echter principieel ja wanneer men mij om toestemming vraagt, omdat ik toch maar de helft begrijp van wat er tegenwoordig aan de hand is. Er bestaan vandaag machines waarmee je thuis nummers van George Clinton kan remixen. Waar mag dat wel goed voor zijn? Maar als zij daar wild van worden, zal ik er mijn slaap niet voor laten. En wat LL Cool J onlangs met een stukje uit “Desitively bonaroo” heeft gedaan, vond ik zelfs best te pruimen.

U bent een fervent aanhanger van het toeval. Is dat huismerk op “Anuthazone” voldoende uit de verf gekomen?

DR JOHN: Deze plaat was natuurlijk een soort van opgezet spel. Het idee komt van Tony Wadsworth, de baas van het Britse platenlabel Parlophone dat wereldberoemd gemaakt is door The Beatles. Hij stelde voor om mij naar Londen te halen en aan jong Brits talent te koppelen. We zouden wel zien wat er ging gebeuren. Met Spiritualized en Jools Holland had ik al eerder gewerkt en ik kende ook de cover die Paul Weller van “Walk on gilded splinters” heeft gemaakt. Dus dat zat wel goed. Maar het werd nog beter. Het verbaasde me dat iedereen zo snel op mijn golflengte zat. Achteraf bedacht ik dat dat kwam omdat we allemaal dezelfde muzikale basis hebben. Bij elk van hen vond ik een stuk van mijn muzikale wortels terug.

Paul Weller is erg gefascineerd door rhythm and blues, Spiritualized zit dicht tegen de psychedelische groepen van weleer aan en Supergrass is duidelijk geïnspireerd door groepen als The Spencer Davis Group en The Small Faces. Allemaal dingen uit mijn jonge jaren dus. Daar kwam nog bij dat ze allemaal hun huiswerk hadden gemaakt. Zo bracht Paul Weller – naast zijn vriendin en soulzangeres Carleen Anderson – een nummer van John Martyn mee dat perfect bij mijn stem paste. De voor mij totaal onbekende Beta Band kwam binnen met een amalgaam van potten en pannen. “Dit ken ik”, dacht ik meteen, “Dit is wat ze in New Orleans met asbakken en badkuipen doen.” Daardoor had ik iets wat ik kende en dat door de totaal verschillende context een erg verrassend resultaat opleverde.

Wist u vooraf hoe dit album moest klinken?

DR JOHN: Dat kan je nooit bepalen. Het is de muziek die de beelden maakt. Muzikanten zijn het palet dat de verf levert. Het beeld wordt geschilderd door de geest die door muziek waart. En dan ga je dat beeld ontwikkelen door er dingen aan toe te voegen of weg te laten. Dat is het moment waarop je weer controle krijgt over de muziek. De opbouw van het beeld is echter iets wat zonder jouw hulp of ingreep gebeurt. Dat gaat op automatische piloot.

Welke rol had u dan in het geheel? De man die de grote lijnen uitzette?

DR JOHN: Ik voelde al snel aan dat ik iedereen gewoon zijn ding moest laten doen. Ik heb wel een gitaarpartituur aan Gaz Coombes van Supergrass gegeven, maar dat werkte in het geheel niet. Ondanks de gemeenschappelijke gronden woont hij op een totaal andere plek in het muzikale heelal. Ik wist eigenlijk vooraf wat ik mocht verwachten. Ik doe regelmatig studiowerk voor hiphopartiesten. Die pikken achteraf een paar maten uit mijn orgelwerk en doen daar verder hun ding mee. Als sessiemuzikant leer je dat je de dingen moet aanvaarden zoals ze komen. En dat je veel geduld moet hebben.

U opereert zowel in de achtergrond als voor het voetlicht. Welke voordelen heeft die dubbelrol?

DR JOHN: En de vele andere rollen die ik heb gespeeld. Er zijn maar weinig beroepen in de muziek die ik niet door en door ken. Daardoor kan ik mij veel gemakkelijker inleven in alle kanten van de medaille. Als producer en studiomuzikant krijg je een goede kijk op de zakelijke en artistieke kant van de zaak. Als songschrijver en A&R-man – de man die talent opspoort en naar geschikte nummers zoekt – leer je op totaal verschillende manieren naar een nummer te kijken. En als artiest en bandleider weet je waar de mijnenvelden liggen. Ik ben dus de perfecte kameleon. Dat helpt mij vooral om nooit gefrustreerd te geraken over een bepaalde situatie. Omdat ik het geheel beter kan zien. Tijdens de opnames in New York stond arrangeur Ronnie Cuber op een bepaald moment trompettist Alan Rubin uit te schelden. Waarop Alan “Whistle a happy song” begon te fluiten. Wat ik een coole reactie vond. Dat kleine incident liet mij alles veel sterker waarderen. Omdat ik zelf zo vaak in de schoenen van beide partijen heb gestaan.

Bent u daardoor ook een betere bandleider geworden?

DR JOHN: Nu ben ik wel een bandleider, maar ik heb na al die jaren nog altijd het gevoel dat ik toevallig in die rol ben gesukkeld. Ik was voorbestemd om een studiomens te worden. Dus heb ik de rest maar on the job geleerd. Daardoor voelt het ondertussen wel natuurlijk aan, maar ik probeer er vooral niet te veel aan te denken. Tijdens mijn jonge jaren in New Orleans was het namelijk de gewoonste zaak van de wereld dat de groep de bandleider de laan uitstuurde. Hij was gewoon iemand wiens naam gebruikt werd om optredens los te peuteren. Was men de man beu, dan verhuisde de groep gewoon naar iemand anders. Dat heeft mij geleerd om mij niet te bazig op te stellen en veel te blijven praten.

Op “Anutha zone” komen bijna alle onderwerpen uit uw loopbaan opnieuw aan de orde. Zo verwijst het nummer “John Gris” naar uw debuut “Gris gris” uit 1968. Is het een doorloop of wou u bepaalde thema’s nog eens opfrissen?

DR JOHN: Dat element van herintroductie zit er zeker in. Buitenstaanders kijken nog altijd vreemd op van wat er in New Orleans gebeurt. Voor ons zijn die voodoopraktijken echter de allergewoonste zaak. Het zijn dingen die al eeuwen in de gemeenschap leven en gebruikt worden om het vee te beschermen of mensen te genezen. En als het helpt, wat maakt het dan uit waar het vandaan komt? In New Orleans is er ook nooit enig kleurbesef geweest. Niets is zwart of wit. Blanken zijn niet blank maar roze. En zwarten zijn niet zwart maar eerder bruin. Niets is extreem. Alles heeft een grijze tint. Alles is gris gris. Het echte leven speelt zich af tussen twee uitersten.

Hoe staat het met de muzikale vitaliteit van de stad? Ze wordt nog wel vaak als inspiratiebron gebruikt, maar sinds The Neville Brothers en de Dirty Dozen Brass Band lijkt het leven er stilgevallen.

DR JOHN: Dat komt omdat er maar weinig plaatsen meer overblijven waar jonge groepen in goede omstandigheden kunnen spelen. Aan talent is er zeker geen gebrek. Ik hoor nieuwe en frisse dingen bij jonge brass bands als The Rebirth Band en The Nightcrawlers. Maar die kunnen eigenlijk alleen in restaurants of op straat terecht. De meeste clubs in New Orleans zijn gesloten in het begin van de jaren zestig. Op dat moment ben ik ook weggegaan en naar New York getrokken. Iedereen dacht dat de situatie wel zou opklaren maar het is nooit meer goed gekomen.

Blijft de overlevering bijgevolg beperkt tot het redden van de meubels? Of zit er toch nog progressie in het geluid van New Orleans?

DR JOHN: Er zal altijd een volgende stap zijn. Ik heb leren spelen door naar anderen te luisteren. Vandaag zijn er artiesten die zich op mij baseren. Zo leeft en overleeft muziek. Op het feestje dat de platenfirma onlangs in New Orleans had opgezet voor “Anutha zone” was er een optreden van de jonge trombonist Trombone Shorty. Hij ziet er hooguit vijf jaar uit en is er waarschijnlijk twaalf. Hij bracht “What a wonderful world” op een aangrijpende manier waarin je de wortels van New Orleans en de neerslag van een jarenlange familietraditie voelde. Ik keek naar oud-strijder Allen Toussaint en merkte meteen dat hij hetzelfde zag als ik. Dit was de koppeling naar de toekomst. Dit was de jonge gast die de oude reuzen naar huis kwam spelen.

Leeft dat familiegevoel ook nog bij de Rebennacks?

DR JOHN: Zeker en vast. Toen we onlangs in Baton Rouge – in de buurt van New Orleans – speelden, waren er 43 familieleden op het appel. Mijn tante die me de eerste knepen van het vak leerde, kroop achter de piano. Ze is er ondertussen 88. En mijn moeder stond op het podium te dansen met oom Joe die al een heel eind in de negentig is.

Dr John, “Anutha zone”, (7243 495490 2 9/Parlophone). Zopas zijn ook de platen heruitgebracht die Dr John voor het Amerikaanse label Atlantic heeft gemaakt.

Jan Delvaux

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content