Het Brussels Philharmonic en dirigent Michel Tabachnik stonden eind februari op een Parijs podium met Franse muziek. Een dubbele comeback in het hol van de leeuw.

Maestro Tabachnik is op zijn hoede, en zo te zien een tikje nerveus. De Zwitserse dirigent blijft op de vlakte tijdens ons interview en moppert aan het eind dat hij de verkeerde sokken aan heeft: bruine in plaats van zwarte. Als hij later die avond op de bok stapt, is dat probleem blijkbaar opgelost.

Dat zijn zenuwen gespannen staan, is niet omdat hij en het Brussels Philharmonic (BPh) hun schitterende programma voor de eerste keer zullen spelen; ze hebben het al uitgeprobeerd in Oostende en Antwerpen. Nee, het gaat om de plaats waar hij staat: de Cité de la Musique in Parijs, het kloppend hart van de Franse klassieke muziek. Michel Tabachnik heeft, onder meer met dank aan de Franse sensatiepers, een lijdensweg achter de rug waardoor hij jarenlang geen groot orkestpodium meer kon beklimmen. Dit moet zijn revanche worden. Eigenlijk heeft hij die al half gekregen, want het BPh is orkest in residentie geworden bij de Cité de la Musique en de fameuze Salle Pleyel in Parijs. Maar vanavond moeten hij en zijn musici het wel nog waarmaken voor het Parijse publiek.

Evident is dat niet, want ook het orkest heeft een zware geschiedenis achter zich. Het is de geschiedenis van het Vlaams Radio Orkest, een ensemble dat onder meer een mislukte fusie achter de rug heeft en zware financiële problemen had. Niemand die nog een cent gaf voor de toekomst van het VRO toen Gunther Broucke er in 2003 interim-intendant werd. Maar vandaag heeft het een nieuwe naam, is het ondergebracht in het Brusselse Flageygebouw en mikt het met de nieuwe dirigent weer op de betere buitenlandse podia. En il n’y a que le provisoire qui dure: Broucke is er nog steeds intendant, intussen vast.

Waagstuk

Terug naar de loge van Tabachnik, die toch een beetje op dreef komt tijdens het gesprek. Toen hij vorig jaar aantrad als dirigent van het BPh, vertelde hij me dat hij het een orkest met een groot potentieel vond. Zijn ze dat volgens hem aan het waarmaken? ‘Absoluut. Waar ik naar streef, is een zo breed mogelijk scala van klankkleuren, om ook een zo breed mogelijk repertoire te kunnen spelen. We zijn het aan het publiek verschuldigd om het echte klassieke repertoire te brengen, en ook voor het orkest is die ervaring belangrijk. Maar we spelen ook moderne en hedendaagse muziek, soms uitsluitend, soms in combinatie met sterk verwante klassieke stukken.’ Desnoods geeft hij er in de zaal uitleg bij, het publiek weet dat meestal erg te appreciëren.

Het programma dat hij vanavond koos, past in het thema van de Cité de la musique: 1913. Alle geselecteerde stukken werden in dat jaar gecomponeerd. ‘Een ontzettend woelig en vernieuwend jaar, ook muzikaal. In Parijs waren op dat ogenblik de allergrootsten aan het werk: Fauré, Ravel, Debussy behaalden hun successen, Stravinski zette alles op z’n kop. Parijs was het centrum van de moderne muziek, en in deze zaal is het publiek tot vandaag helemaal mee.’ Toch moet je het maar doen: Debussy en Stravinski spelen in het hol van de leeuw. Het succes vanavond is allerminst gegarandeerd.

Tennisbal

Acht uur. De zaal zit vol, circa achthonderd bezoekers. Tabachnik treedt zelfverzekerd aan. Het programma is slim opgebouwd. Eerst Opus 10 van Webern, vijf hyperkorte kriebelstukjes, een uitdagende verkenning van de orkestruimte. Daarna de vijf prachtige Altenberg-lieder van Alban Berg, gebaseerd op gedichten die de componist per postkaart van zijn vriend kreeg. Soliste Anna Radziejewska brengt ze ingetogen en heel mooi in balans met het orkest. De Jeux van Debussy gaan over een jongen en twee meisjes op zoek naar een wegstuiterende tennisbal. Tabachnik houdt het speels, maar geeft er toch ook een ongewone stoerheid aan die mij eerder aan basketbal dan aan tennis doet denken. Heel af en toe mochten de violen nog iets gedisciplineerder.

Maar het klapstuk, het stuk dat Michel Tabachnik écht terug op het podium moet zetten, is natuurlijk Stravinski’s Sacre du Printemps. Hij haalt het onderste uit de kan, met stevig slagwerk dat de rest nog net genoeg ruimte laat, en met gedisciplineerde, krachtige strijkers. Het sterkst zijn toch de blazers, die het erg hoge niveau waarop ze de jongste maanden bezig waren moeiteloos bevestigen. Het wordt een uitstekende, opvallend krachtige, massieve Sacre die het publiek terecht mee krijgt. Mission accomplished, zowel voor het orkest als voor zijn aanvoerder.

’s Avonds is Tabachnik uitgelaten. Hij pikt ongezien de onschatbare viool die de concertmeester altijd vlak in de buurt houdt en lacht als die even wit wegtrekt. Later roept hij opgetogen: ‘En, wat vond je ervan? Waren we goed, of waren we goed?’ Ik zal de laatste zijn om hem en het Brussels Philharmonic hun triomf te ontzeggen.

DOOR PETER VANDEWEERDT

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content