Bart Kempenaers is zo’n gelukkige die van vogels kijken zijn beroep kon maken. Pimpelmezen maakten van hem een wereldster. Een gesprek over selectie, vechtende vrouwtjes en het maatschappelijke nut van monogamie.

Het laboratorium vanwaaruit Bart Kempenaers zijn gedragsbiologisch onderzoek leidt, ligt in een fabelachtig rustig en groen landschap, bij een idyllische vijver waarin ooit de ganzen zwommen die de Oostenrijkse etholoog Konrad Lorenz een Nobelprijs opleverden. De ganzen zijn verdwenen, hoewel door de restanten van hun uitwerpselen nog altijd niet in de vijver gezwommen kan worden. Ook Lorenz’ werk is door de tijd ingehaald.

Maar er is nog altijd plaats voor goede gedragsbiologen. Kempenaers is een man die buiten wil zijn, tussen de vogels, of het nu in een Duits bos of in de toendra van Alaska is. ‘Ik hou niet van vogels in kooien’, zegt hij. ‘Ik doe liever geen experimenten met vogels in kooien.’ Van kleins af keek hij naar vogels in de vrije natuur, eerst bij de ouderlijke woonst, later steeds verder weg.

‘In mijn eerste vogelgids was de laatste bladzijde voorbehouden voor de vraag: hoe een professionele vogelkijker worden? Het antwoord was in twee woorden samen te vatten: VERGEET HET. Maar ik had het geluk op het juiste moment de juiste mensen te ontmoeten.’ Kempenaers combineert een talent om vogels in het wild te volgen met een stevige wiskundige basis. Hij heeft een van de meest geprivilegieerde wetenschappelijke posities ter wereld te pakken gekregen: directeur van een afdeling van het Duitse Max Planck-instituut met meer dan honderd mensen die op professionele wijze naar vogels kijken. Een gevolg van enkele publicaties in topvakbladen waarmee hij de wereldpers haalde, al tijdens zijn doctoraal onderzoek. Daarin kaartte hij het verrassende verschijnsel van ontrouw van vrouwelijke vogels aan.

‘Ik had het geluk dat ik mijn waarnemingen kon koppelen aan de techniek van de genetische vingerafdruk die net was uitgevonden’, vertelt hij. ‘Ik was gefascineerd door de variatie in paarsystemen van dieren. Ik volgde pimpelmezen, waarvan men toen nog niet wist dat ze polygaam waren. Er waren al wat observaties gemeld van paringen tussen individuen die geen koppeltje waren. Men ging ervan uit dat het mannetjes betrof die hun succes verhoogden door vreemd te gaan.’

Maar het waren de vrouwen die op een ander gingen?

BART KEMPENAERS: Ik ontdekte dat de mannetjes er relatief weinig over te zeggen hebben, de vrouwtjes nemen het initiatief. Dat had ik absoluut niet verwacht, omdat ze er niet méér jongen door krijgen, wat voor mannetjes die vreemdgaan wel het geval is. Die krijgen extra jongen die vervolgens door een ander mannetje worden grootgebracht.

Vrouwtjes gaan actief op zoek naar andere mannetjes?

KEMPENAERS: Het was aanvankelijk vreemd. Ik zag bijna geen paringen bij mannetjes die territoria van de buren bezochten, maar wel regelmatig paringen als een wijfje op zwerftocht ging. We konden dat mooi bevestigen met genetische analyses: bij vrouwtjes die nooit op pad gingen, waren alle jongen in het nest van hun partner. Bij vrouwtjes die af en toe gingen zwerven, was tot een derde van de jongen van een vreemde vader. Driekwart van de pimpelmeesvrouwtjes heeft jongen van een vreemde vader.

Dat botst met het algemene beeld van vogels als een uitgesproken monogame familie?

KEMPENAERS: Je moet een onderscheid maken tussen het sociale paargedrag en het genetische aspect. Wat sociaal gedrag betreft, is monogamie de regel voor meer dan 95 procent van de vogelsoorten: een mannetje en een vrouwtje zorgen samen voor de jongen. Maar genetisch gesproken, kan het een heel ander verhaal zijn. Dat was vroeger bijna niet na te gaan, maar met de genetische vingerafdruk kunnen we dat mooi meten. Langlevende soorten als zwanen en albatrossen die veel investeren in hun partner en die zich langzaam voortplanten, zijn doorgaans heel monogaam. De mezen en andere kleine, zich snel voortplantende soorten zijn genetisch polygaam.

Wat is de soort met de hoogst bekende promiscuïteit?

KEMPENAERS: Een Australisch elfje, een prachtig blauwgekleurd zangvogeltje. Liefst 85 procent van de vrouwtjes heeft jongen die niet van haar partner zijn, en meer dan de helft van de jongen zijn wat wij buitenechtelijk zouden noemen. Mannetjes plukken dikwijls mooie bloemblaadjes om vrouwtjes te verleiden, maar dat werkt nooit. Het zijn de vrouwtjes die ’s ochtends, nog voor het licht is, naar andere territoria trekken, soms een kilometer ver, om er vlug te gaan paren.

Is dat ook zo bij onze pimpelmezen?

KEMPENAERS: Ja. De vogeltjes zijn dikwijls zo vroeg op pad dat we ze niet kunnen zien. We hebben een leuk experiment gedaan met een draadje voor de opening van de nestkast dat aan een klokje verbonden was. Dat registreerde wanneer het wijfje vertrok, want alleen het wijfje slaapt in de nestkast. In de dagen voor het eerste ei gelegd werd, verlieten vrouwtjes die later jongen van een vreemde vader hadden de nestkast vroeger dan andere vrouwtjes. Dat kon tot anderhalf uur voor zonsopgang zijn.

Hun mannetjes houden hen dus niet in het oog?

KEMPENAERS: Dat weten we niet goed. Ze zitten meestal in een boom in de buurt te slapen, maar ongetwijfeld is het te donker om hun vrouwtjes te zien vertrekken.

Hoe vinden vrouwtjes andere mannetjes?

KEMPENAERS: Ze gaan blijkbaar voor de vroegste zangers. We hebben ontdekt dat de mannetjes die het vroegst zingen de meeste kans hebben om vader te worden van jongen in een ander nest dan het hunne.

Waarom gaan dan niet alle mannetjes vroeg zingen?

KEMPENAERS: Het probleem is dat we niet goed weten waarom er vooral ’s ochtends gezongen wordt. De vele bestaande hypothesen, zoals dat het dan nog te donker is om naar voedsel te zoeken, hebben allemaal nadelen. Wij hebben veel tijd gespendeerd aan de analyse van allerlei aspecten van de mezenzang, maar we hebben bijna niets relevants gevonden, behalve dat oudere mannetjes vroeger zingen dan jongere. Dat zou een factor van belang kunnen zijn.

Oudere mannetjes zijn betere mannetjes?

KEMPENAERS: Dat lijkt logisch. Ze hebben hun leeftijd mee, want zo hebben ze bewezen goede overlevers te zijn. Voor een pimpelmees is dat een niet-geringe prestatie, want de helft van de vogels sterft in het eerste levensjaar. De kans is groot dat ook hun jongen die kwaliteiten meekrijgen. In elk geval hebben ze meer buitenechtelijke jongen dan jongere exemplaren.

Hoe beoordelen vrouwtjes de leeftijd? Aan de hand van de zang?

KEMPENAERS: Ook dat weten we niet goed. Misschien zien ze verschillen in het verenkleed.

De pimpelmees leeft dus in een soort verkapte harem?

KEMPENAERS: Daar lijkt het op. In sommige haremsoorten verwekt één mannetje tot 60 procent van de nakomelingen, en hebben vele mannetjes geen jongen. Er is nu een hypothese dat ook pimpelmeesmannetjes onder meer zingen om indruk te maken op andere vrouwtjes dan hun partner, terwijl vrouwtjes dat bestuderen en eventueel gebruiken. De helft van de pimpelmeesmannetjes heeft jongen bij een vreemd vrouwtje. We hebben een pimpelmeesmannetje gehad met elf jongen in zijn eigen nest en nog vijftien andere in vier andere nesten.

De stud van het bos?

KEMPENAERS: Hij zat in ieder geval altijd heel vroeg te zingen. Aan de rand van zijn territorium stond een lantaarnpaal, zodat er altijd wat licht was. Ook van koolmezen is bekend dat diertjes in de buurt van verlichtingspalen ’s ochtends vroeger dan de andere zingen.

Dat zijn dus de beste territoria?

KEMPENAERS: Dat betwijfel ik. Maar ze laten wel toe dat er ’s ochtends vroeg gezongen wordt.

Heeft een mannetje er iets bij te verliezen als hij een bezoekend vrouwtje bespringt?

KEMPENAERS: Ik denk het niet. Er is een hele discussie over de kostprijs van copuleren en vreemdgaan. Gewoonlijk wordt dat uitsluitend vanuit het standpunt van de vrouwtjes bekeken, omdat die meer in de voortplanting investeren dan mannetjes. Maar we weten bijvoorbeeld niets over het risico op seksueel overdraagbare ziektes bij vogels.

Wat is het voordeel van vreemdgaan voor vrouwtjes?

KEMPENAERS: Vrouwtjes gaan voor een grotere genetische variatie en voor betere genen.

De vreemde partners zijn beter dan hun wettige wederhelft?

KEMPENAERS: Ja. Als we in een nest het succes van de jongen van de echte partner en de buitenechtelijke jongen vergelijken, zien we in vele gevallen dat de laatste in betere conditie zijn en gemakkelijker overleven, hoewel ze allemaal in hetzelfde nest zitten. Het moet dus in de genen van de vader zitten. Ook nadat ze uitgevlogen zijn, doen ze het beter. Mogelijk kunnen vrouwtjes die niet vreemdgaan zich in partner niet verbeteren.

Alles hangt dus af van de partner waarmee je opgescheept zit?

KEMPENAERS: Er wordt soms heel naïef over partnerkeuze gedacht. Bij mensen is dat ook zo. Niet iedereen krijgt de partner die hij graag zou willen.

Hoe kiezen mezen hun officiële partner?

KEMPENAERS: Ook dat weten we niet zo goed. We weten dat de beste mannetjes meestal de beste vrouwtjes krijgen…

Of omgekeerd?

KEMPENAERS: Tja, in trekkende soorten komen mannetjes dikwijls vroeger terug dan vrouwtjes, en de eerste bezetten de beste territoria. Maar bij pimpelmezen zitten mannetje en vrouwtje ook vaak in de winter samen. Als een van beide sterft, duikt er meteen een vervanger op, want er zijn altijd ongepaarde zwervers in de mezenwereld. Die koppelvorming gebeurt zo snel dat je je kunt afvragen of er van een echte keuze wel sprake is.

Komen er ook echtscheidingen voor in de mezenwereld?

KEMPENAERS: Regelmatig. Daarvan maakten we net een analyse, gebaseerd op acht jaar gegevens. Blijkt dat de helft van de pimpelmeespaartjes, waarvan beide partners de winter overleven daarna van samenstelling verandert. De vraag is natuurlijk: wie wordt er beter van?

Als zij het initiatief nemen voor vreemdgaan: de wijfjes?

KEMPENAERS: Dat lijkt logisch. We hebben zelfs aanwijzingen dat een beter wijfje een concurrente uit een territorium kan verjagen. Je ziet veel agressie in een bos met mezen. Agressie tussen mannetjes ligt voor de hand, die verdedigen hun territorium. Toch is het zo dat als je twee vogels fysiek ziet vechten, het negen op de tien keer om wijfjes gaat, zeker bij pimpelmezen. Waarschijnlijk zijn het vrouwtjes die willen vermijden dat een tweede vrouwtje zich in het territorium van hun partner vestigt, zodat die zijn aandacht zal moeten verdelen. Ik kon eens twee vechtende meesjes van de bosbodem oprapen: ze zaten aan elkaar vastgeklemd in een bolletje – ze hadden me zelfs niet zien komen.

Vechtende vrouwen, het is een spektakel!

KEMPENAERS: Met mannetjes heb ik zoiets in elk geval nooit gezien.

Kunnen oudervogels hun jongen herkennen?

KEMPENAERS: Iedereen heeft altijd gezegd dat het onlogisch is dat vogels hun jongen niet kunnen herkennen, omdat het voor mannetjes voordelig zou zijn om te vermijden jongen van een vreemde vader te voeden. Maar dat is klinkklare onzin. Ten eerste, als mannen vreemde jongen zouden herkennen, gaan ze die liquideren, wat heel nadelig is voor hun vrouwtje. Experimenten met boomzwaluwen hebben aangetoond dat een mannetje dat ervan overtuigd is niet de vader te zijn van de jongen – bijvoorbeeld omdat hij pas bij een vrouwtje kwam nadat al haar eieren gelegd waren – de jongen onverbiddelijk uit het nest kiepert. Maar als hij tijdens het leggen van de eitjes met het vrouwtje gepaard heeft, gebeurt er niets.

Ze weten het wel, dat er vreemde jongen zijn, maar ze zien het niet?

KEMPENAERS: Ik moet altijd denken aan de analogie met de vos en de haas. Waarom loopt de haas sneller dan de vos? Omdat de haas voor zijn leven loopt en de vos voor zijn avondmaal. Hier gebeurt iets vergelijkbaars. Mannen zouden er voordeel uit kunnen halen om hun jongen te herkennen, maar de vrouwen en de jongen zelf niet. Integendeel zelfs, ze lopen het risico te worden geliquideerd. Daarom is de selectiedruk om de identiteit van de jongen te verstoppen veel groter. Ik denk dat het evolutiebiologisch gesproken niet mogelijk is dat in deze context herkenning van de eigen jongen kan ontstaan. Een tussensysteem is evenmin denkbaar: met een beperkte herkenning is het risico te groot dat mannen hun eigen jongen elimineren.

Hoe kunnen jongen hun identiteit verbergen?

KEMPENAERS: Als de kleur van sommige veren een indicatie zou zijn, zou het mogelijk zijn die veren pas te laten groeien nadat het jong het nest verlaten heeft. Het wordt ook duidelijk dat geurpatronen belangrijk zijn voor vogels. Je zou individuele patronen kunnen onderdrukken zolang je in een nest zit.

Kunnen vogels elkaar herkennen, broers en zusters bijvoorbeeld?

KEMPENAERS: Dat weten we niet. We weten wel dat pimpelmezen meer de neiging hebben vreemd te gaan als ze een partner hebben waaraan ze verwant zijn, mogelijk om inteelt te vermijden. Maar ik heb niet het gevoel dat ze elkaar echt herkennen.

Hoe vermijden ze dan inteelt?

KEMPENAERS: Mogelijk gebeurt dat na de copulatie. Veel vogelvrouwtjes verzamelen sperma van meerdere mannen in speciale organen. Als er een eitje vrijkomt, wordt er wat sperma vrijgegeven. Misschien schuilt daar een ontwijkingsmechanisme voor inteelt. Bij kippen is aangetoond dat minder verwant sperma een grotere kans heeft om een eitje te bevruchten dan verwant sperma.

Hebben individuele mezen een soort persoonlijkheid?

KEMPENAERS: Genetica was altijd al de zwarte doos van het gedragsonderzoek. Nu, met de moderne genetische technieken, kunnen we ze openen. Er is een gen dat de informatie bevat over de ankerplaats op een cel voor de prikkeloverdrager dopamine in de hersenen. Op een specifieke plaats in dat gen zit een variatie die maakt dat sommige mensen altijd naar nieuwe ervaringen streven. We hebben dezelfde variatie gevonden bij koolmezen, waar ze het onderscheid bepaalt tussen voorzichtige beestjes en durvers.

Als mens én mees ze hebben, moet het over iets fundamenteels gaan?

KEMPENAERS: Dat is niet verbazingwekkend, want dopamine speelt een grote rol in het beïnvloeden van ons gedrag. De vraag is: wat is het mechanisme? Want de verandering die we vinden, heeft geen effect op de structuur van de ankerplaats. Misschien beïnvloedt ze het gemak waarmee het gen in ankerplaatsen kan worden vertaald, zodat sommige individuen er meer hebben en andere minder.

Varieert de verhouding tussen voorzichtige en durvende mezen van jaar tot jaar?

KEMPENAERS: Daarover bestaan nog te weinig gegevens, maar het zou kunnen. Volgens mij is dat trouwens dé toekomst van ons onderzoeksgebied: wat betekent variatie op het niveau van natuurlijke en seksuele selectie?

In een jaar met veel sperwers zouden voorzichtige mezen in het voordeel zijn?

KEMPENAERS: Dat zal over zulke dingen gaan. Als je voedselaanbod in het gedrang komt, heb je er voordeel bij nieuwsgierig te zijn en andere plaatsen te zoeken of te kennen. Zo houdt een populatie al haar opties open.

Als vogelvrouwtjes voordeel halen uit vreemdgaan, wordt promiscuïteit dan niet uitgeselecteerd?

KEMPENAERS: Zoiets kun je bijna uitsluitend in gevangenschap bekijken. Een van mijn collega’s doet proeven met zebravinken, en daaruit blijkt inderdaad dat sommige vrouwtjes meer gemaakt zijn om promiscue te worden dan andere. Er is dus zeker een genetische component.

Vogels zijn dus niet veel trouwer dan zoogdieren?

KEMPENAERS: Het idee van trouw bij vogels was uitsluitend gebaseerd op de zichtbare sociale monogamie, en niet op de genetische polygamie. Bij zoogdieren zijn mannen die in jongen investeren een uitzondering.

Hoe komt het dat wij zo’n ethisch belang hechten aan trouw en ontrouw?

KEMPENAERS: Wij hebben een ethisch concept ontwikkeld waarbij trouw belangrijk is, maar als evolutiebioloog denk je dan: wie heeft dat gedaan?

De mannen?

KEMPENAERS: Natuurlijk is het voor een man belangrijk dat zijn vrouw trouw is. Een ethisch concept is uiteraard een mechanisme dat je construeert om – in dit geval – ontrouw minder waarschijnlijk te maken. En om je partner wat in de gaten te kunnen houden.

Dat is de absolute monogamie die wij geïnstitutionaliseerd hebben?

KEMPENAERS: Alvast in onze westerse maatschappij is polygamie niet toegelaten. Ik denk dat je daardoor het aantal seksuele conflicten beperkt. Dat zie je bij andere dieren heel duidelijk. Zonder sociale monogamie, neemt het aantal seksuele conflicten toe. Zonder sociale monogamie zou je bij mensen veel meer agressie zien.

Maar ook bij ons is er toch al dan niet verdoken ontrouw?

KEMPENAERS: Zelfs genetische monogamie zou je kunnen nastreven als middel om een boel conflicten te vermijden. Als je er via bijvoorbeeld religie in zou slagen om genetische polygamie uit de wereld te halen, zou je het aantal seksuele conflicten tot bijna nul kunnen herleiden. Als je fruitvliegjes over vele generaties verplicht om monogaam te zijn, worden ze heel rustig. In hun natuurlijke promiscue context zitten er in het sperma van mannetjes stoffen die vrouwtjes waarmee ze paren aanzetten tot de productie van meer eieren, waardoor ze vroeger sterven. In een monogame context verdwijnen die stoffen.

Het moslimsysteem is een polygaam systeem, dus gewelddadiger?

KEMPENAERS: Je moet natuurlijk oppassen met dat soort conclusies, maar ik vind dat je er als gedragsbioloog over moet kunnen nadenken. In een polygaam systeem kunnen mannen met veel geld en status meer vrouwen krijgen dan andere mannen. Wat zullen de mannen die geen vrouw vinden doen? Volgens mij creëert dat een hoop problemen. Maar aan dat soort biologische vaststellingen moet je niet noodzakelijk maatschappelijke conclusies koppelen. Het is niet omdat ontrouw evolutionair zinvol is, dat je het moet verantwoorden of goedpraten. Het is niet omdat het biologisch logisch is dat stiefkinderen gemakkelijker slechter behandeld worden dan de eigen kinderen, dat het aanvaardbaar is. Je wijst mensen wel op een mogelijk probleem, zodat er rekening mee kan worden gehouden.

Observeert u doorlopend mensen als u niet naar vogels zit te kijken?

KEMPENAERS: Nee. Dat zou te vermoeiend zijn. Maar ik ben er natuurlijk wel van overtuigd dat ook de mens gewoon een dier is.

DOOR DIRK DRAULANS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content