Op 15 maart worden drie ?Gouden Uilen? uitgereikt. De jury’s die over deze ?beste boeken? moeten oordelen, blinken niet uit door gedurfde keuzen of oog voor literaire vernieuwing. Hoogtevrees ?

Een literaire prijs toekennen veronderstelt, behalve een beoordeling van literaire kwaliteit, al evenzeer tactiek en psychologische oorlogsvoering. Want binnen een jury willen smaken en voorkeuren, inzichten en voorgeschiedenissen nog wel eens verschillen. En verschilt ook de mate van durf die elk jurylid aan de dag wil leggen. In drie jury’s moeten telkens vijf individuen, desnoods na enig armworstelen, een consensus zien te vinden teneinde op zaterdag 15 maart de Gouden Uil toe te kennen. De Gouden Uil is (althans in geld uitgedrukt) de ?zwaarste? literaire prijs in Vlaanderen, voor het beste boek in de categorieën fictie, non-fictie en kinder- en jeugdboeken, goed voor elk 750.000 frank.

Hoewel, wat is ?het beste boek? ? De organisatoren reppen daar niet over ; zij willen dat de jury’s iets zouden ?bekronen?. Zo’n bekroning bestaat bij de gratie van haar openbaarheid : ze is een publiek signaal, er wil iets mee gezegd zijn maar wat ? Dat weten de organisatoren heel precies : de bommereklaam rond de bekroningen moet het publiek dus in de eerste plaats een hogere consumptie van een medium aanpraten, het medium boek. Het is dan ook de op het brede publiek gerichte, niet al te gespecialiseerde Standaard Boekhandel die de hoofdsponsor van de zaak is. Dat ?beste boek? is bijgevolg slechts een middel, geen doel op zichzelf. De bekroning moet, volgens haar opzet, dus niet zozeer gaan naar een boek dat in absolute termen het ?beste? zou zijn, maar naar een boek dat het best het gestelde doel kan dienen. Dat is bijlange niet hetzelfde.

Niettemin meent elke jury dat zij onafhankelijk is en zelf bepaalt wat een ?beste boek? is. De onbepaaldheid van wat er dan precies te bekronen valt, laat nogal wat interpretatieruimte open omtrent de te hanteren criteria. En wat beoogt zo’n jury dan met haar bekroning ? Wil zij een auteur belonen ? Bepaalde boeken aan het publiek aanbevelen ? En zo ja, welk soort boeken ? Wat heeft de jury die bij de eerste editie van de Gouden Uil twee jaar geleden de roman ?Indische duinen? van Adriaan van Dis toén al een bestsellerauteur bekroonde, eigenlijk willen aantonen ? Dat het publiek een schouderklopje verdiende voor zijn goede smaak ?

Want in zijn opperste abstractie bestaat ?het beste boek? natuurlijk niet. Er bestaan geen abstracte normen om zoiets te bepalen. Het gaat altijd om een subjectieve keuze en als er een jury mee gemoeid is, gaat het zelfs om een mix van subjectieve keuzen. Het wordt dan ook interessant om de openlijke, maar vooral de verborgen criteria op te sporen die de keuze hebben bepaald. In het geval van de Gouden Uil, dit jaar aan zijn derde editie toe, wordt dat werk enigszins vergemakkelijkt, aangezien het altijd dezelfde jury’s, in een nagenoeg onveranderde samenstelling, zijn geweest die het verdict hebben geveld.

HET KLASSIEKE VERHAAL BLOEIT

Van alle boeken die in 1996 zijn verschenen de referentieperiode voor de Gouden Uil 1997 hebben de Nederlandse en Vlaamse uitgevers er 563 voor de drie prijzen ingestuurd, 220 in de categorie fictie, 209 voor non-fictie en 134 kinder- en jeugdboeken. Voor elke categorie werden er vijftien à twintig op de zogeheten longlist geplaatst, waarvan er dan vijf op de shortlist terecht kwamen. Uit deze vijf nominaties maakt elke jury dan op 15 maart haar laureaat bekend.

In de fictiejury, voorgezeten door criticus Jos Borré, is het zichtbaar hard tobben geweest. Het summiere en in mineur getoonzette juryverslag over de nominaties alludeert trouwens al op onenigheid binnen het vijftal. Of liever : op zeer uiteenlopende voorkeuren, die alleen een consensus op een laag niveau mogelijk maakten. De bekroning van Van Dis in 1995 wees daar al op : zijn roman ?Indische duinen? was zo’n typisch consensusboek. Geen literair meesterwerk, maar voldoende glad om niemand voor het hoofd te stoten. Het is voor een jury altijd goed om zo’n boek achter de hand te hebben, wanneer zij over meer gewaagde, eventueel interessantere boeken geen overeenstemming kan bereiken.

Dat blijkt dit jaar opnieuw, niet alleen uit de nominaties zelf, maar ook uit de algemene beoordeling van de inzendingen en uit het exposeetje over de normen die de jury heeft gehanteerd. Vakbekwaamheid primeerde, verklaart de jury flink. Ja, dat zal wel, het kon toch niet de bedoeling zijn om klunzen de prijs te geven ? En dan volgt iets eigenaardigs. De jury laat uitschijnen dat ze nogal gecharmeerd is door het klassieke verhaal, maar toch niet blind is voor de risico’s daarvan. Volgens haar valt er in de Nederlandse letteren ?een evolutie naar de traditionele vertelling? op te merken. En dat zou verklaren waarom er steeds meer middelmatige literatuur op de markt komt.

Het is zeer de vraag of dat laatste wel waar is. Er werd namelijk altijd al veel middelmatige literatuur geschreven, in om het even welk genre. Ook de roos van de literatuur bloeit op een mestvaalt. En is het wel waar dat de klassieke verhaal weer oprukt ? Is het dan ooit weg geweest ? Nee toch, want hoe zou de vertelling ?traditioneel? kunnen zijn als ze pas nu aan belang zou winnen ? Wat de jury eigenlijk bedoelt, heeft te maken met receptie-esthetica : dat de waardering voor het traditionele verhaal weer toeneemt en dat dit met name in de Gouden-Uil-jury het geval is. In de jury-consensus is narratieve vaardigheid meer bepaald de hoogste trap van waardering. Wat deze jury in haar verslag dus doet, is het ten onrechte verheffen van haar eigen literaire opties tot een vermeende objectieve waarheid.

Nu is in de literatuur geen enkele voorkeur verboden en elke lectuur legitiem. Het is alleen jammer dat de Gouden-Uil-jury zich amper bewust is van haar eigen preferenties en niet wat subtieler is in de argumentatie van die keuzen. Verder dan een ?waarom niet ?? komt zij eigenlijk niet. In datgene waarover ze eensgezindheid kon bereiken, overstijgt deze jury het eerste leesniveau niet, dat van de inhoud, de beschrijving, de mededeling en de vertelling. Misschien is dat wel de reden waarom zij het reisboek ?Mali blues? van Lieve Joris op haar longlist opnam, in plaats van het door te schuiven naar de non-fictie-categorie, waar het vanzelfsprekend thuishoort.

EEN JURY MET HOOGTEVREES

De jury laadt daarmee de verdenking op zich dat ze vooral houdt van schoonschrijverij, geheten ?vakbekwaamheid?. Ze lijkt een hekel te hebben aan literatuur die méér wil zijn dan een conventionele vertelling, aan schrijvers met ?een heel eigen schriftuur?, die bovenop de inhoud van het verhaal nog een paar extra etages durven timmeren. Want deze jury lijdt aan hoogtevrees. Alles wat in een roman het klassieke verhaal overstijgt, beschouwt zij zelfs letterlijk als een ?hinder?. Dat zijn impliciete, maar daarom niet minder straffe poëticale uitspraken. Zouden wij, die al elke dag in de krant kunnen zien hoe de realiteit wordt opgeschreven, van een roman niet iets méér mogen verwachten ? Waartoe dient de literatuur als zelfstandig medium dan nog ?

De lijstjes die de jury voorlegt, zijn navenant. Eigenzinnige, tot reflectie dwingende boeken als ?De zoon van de panter? van Paul Claes of het weerbarstige ?Paardejam? van Charlotte Mutsaers komen niet verder dan de longlist. De ?wilde?, geheel in taal verzonken vertelling ?Van het nieuwland? van Pjeroo Roobjee is zelfs geheel en al aan de aandacht van de jury ontsnapt. Ronduit onbegrijpelijk is dat dit ook het geval is voor ?De kleurenvanger? van Peter Verhelst, een uitermate inventief en fantasierijk geschreven, gruwelijk sprookje vol referenties op tal van betekenisniveaus, dat veel ?traditionele vertellingen? grauw en kleurloos doet lijken.

Het eindresultaat, de shortlist, is dan ook het conservatisme, de grijsheid en de voorspelbaarheid zelve. Er moest verteld worden, hoe meer hoe liever zelfs. Dus nomineert deze jury de twee volumes van het derde deel van ?De tandeloze tijd? van A.F. Th. van der Heijden plus de eerste twee delen van ?Het bureau? van J.J. Voskuil. De keuze voor Van der Heijden is de enige die een overtuigende verantwoording meekrijgt. De schrijver, zo stelt de jury zeer terecht, transponeert in zijn cyclus de ervaring van een heel tijdvak in literatuur. Het is alleen jammer dat hij daarvoor bij momenten wel érg veel ruimte neemt.

Voskuils honderden en honderden bladzijden proza blijven dan weer met duizenden draadjes aan de realiteit vasthangen (de jury looft dan ook diens ?genadeloze precisie?), die in een zo gedetailleerd mogelijke reconstructie als een absurde wereld wordt voorgesteld. Maar is dat alles al niet eens eerder en zelfs veel scherper gedaan ?

WORDT CLAUS VERKEERD GELEZEN ?

De jury is dus gaan schuilen achter datgene wat zij als de realiteit beschouwt. Dat geldt het meest voor wat ook de sof van deze shortlist is, de roman ?Verborgen gebreken? van Renate Dorrestein. Het is een in Dutch cool geschreven boek over incest : de jury zal zich, met haar hang naar inhoud en realiteitsweerspiegeling, in haar keuze voor deze roman toch niet hebben laten inspireren door ?de recente dramatische gebeurtenissen?, mag men hopen ? Dat zou wel de zwakste aller motivaties zijn, want dat zou betekenen dat de kwaliteit van een boek zou afhangen van de actualiteit, dus van het toeval en van willekeur. En zie, de jury vindt deze roman ?bijzonder authentiek?, weliswaar niet op het vlak van de literaire betekenis (die is inderdaad afwezig), maar op dat van de inhoud : omdat er over incest geen clichés in voorkomen. Dat is een zeer minimalistisch, naar psychobabble neigend argument.

De volgende nominatie betreft dan toch een prachtig boek : ?De geruchten? van Hugo Claus. Maar in haar verslagje schrijft de jury daar zoveel vreemde dingen over, dat de indruk ontstaat dat zij de roman geheel verkeerd heeft begrepen. Eerst wordt de roman een ?portret? en vervolgens een ?karikatuur? genoemd, wat toch een tegenspraak is. De jury verkeek zich op het boek door het, consequent met zichzelf, uitsluitend te lezen vanuit het perspectief van de anekdote, de inhoud. Dus denkt de jury dat Claus een portret van een West-Vlaams dorpje schetste, dat hij vervolgens met een mythologisch sausje overgoot om aan dit verhaaltje een universele betekenis te geven. Maar eigenlijk ging Claus net omgekeerd tewerk. Hij vertrok niet van een anekdote, maar van een thema, gaf daar via de moeder aller vertellingen, de klassieke mythologie, een structuur en dynamiek aan, om het vervolgens te lokaliseren in een concrete tijd en plaats, in een anekdote.

Tot slot kreeg ook de dichtbundel ?De schipbreukeling? van Benno Barnard een plaats bij de nominaties. De Gouden Uil doet de poëzie groot onrecht aan door ze elk jaar samen met het proza in één categorie te proppen. Dat geldt voor elke prijs waarin proza enpoëzie samen voor de oppergaai moeten strijden. Soms gaat het de omgekeerde richting uit ; prozaschrijver Harry Mulisch kreeg in 1995 de Grote Prijs der Nederlandse Letteren, omdat een dichter als Leo Vroman hem (nog) niet kon krijgen, omdat hij anders de zoveelste dichter in de rij was geweest.

Maar met die Grote Prijs gaat het om oeuvres en niet om specifieke publicaties, zoals bij de Gouden Uil. En dus moeten dunne dichtbundeltjes het hier voor een vijfschaar van voornamelijk prozalezers zien op te nemen tegen bakstenen van romans. Als ze worden genomineerd, krijgen ze een aura als excuusvers : de poëzie mag blij zijn dat ze mag meedoen. Kan ze ook de Gouden Uil krijgen ? Natuurlijk wel, maar het is toch al een veeg teken dat de jury in haar algemene beschouwingen niet één woord vuil maakt aan de poëzie. Het is een per definitie ongelijke strijd, waarin alleen maar rechtvaardigheid kan komen als er voor gedichten een aparte prijscategorie wordt gecreëerd.

De keuze voor Barnards bundel is op zichzelf ook al curieus. Het inderdaad erg sterke titelgedicht, dat ongeveer de helft van de bundel beslaat, is immers al in 1995 verschenen in het boek ?Volgens Johannes?, wat de uitgever daarvan, Lannoo, al tot een wat verongelijkte brief aan de organisatoren heeft geïnspireerd. Maar zeker niet alle niet eerder gepubliceerde gedichten uit ?De schipbreukeling? halen het niveau van het titelgedicht. Daardoor maakt de bundel in zijn geheel een wat onevenwichtige indruk.

Nochtans, wanneer er per se poëzie genomineerd moest worden, had de jury aan alternatieven geen gebrek ; 1996 was een uitstekend poëziejaar, zeker in Vlaanderen. Waarom zag de jury bijvoorbeeld de bundel ?En verdwijn met mate? van Leonard Nolens over het hoofd ? Toegegeven, de poëzie van Barnard heeft veel inhoud en de dichter giet die doorgaans in een krachtige en ondubbelzinnige taal. Dat is waar de jury van houdt : van inhoud en ondubbelzinnigheid, van het uitschrijven van autobiografie, cultuurkritiek, gewaarwordingen, epiek, expressie (termen uit het juryverslag). Bij Nolens ontbreekt het zeker ook niet aan betekenis alleen ontstaat ze bij hem niet in de directe zegging, maar in de subtiliteit van het taalgebruik. Als dichter is Nolens niet echt een verteller en daarom maakte hij bij deze jury ook niet de minste kans.

HET SPIJT DE JURY

Voorspelbaarheid is zeker het handelsmerk van de non-fictiejury geworden. Ze is namelijk dol op de biografie en aanverwante genres, en ze vindt dat zo vanzelfsprekend dat ze daar in haar bijzonder zelfingenomen verslagje zelfs niet de minste verantwoording voor geeft. Wél knort ze tevreden dat ze zo goed is geweest om twee vrouwelijke auteurs te nomineren. Wenst ze daar misschien felicitaties voor ? Subtekst : twee op vijf nominaties, daar mogen de vrouwtjes toch al content mee zijn, niet ?

Voorts heet het dat er helaas geen Vlamingen konden worden genomineerd. ?Het spijt ons,? zegt de jury daarover. Eist ze daarmee een medaille voor haar strenge onafhankelijkheid, zonder aanzien des volks ? Vindt ze het dan niét jammer dat er, pakweg, ook geen allochtonen bij zijn ? Voor haar inleidende verslagje had de jury aan zes en een halve regel genoeg. Het zegt in het geheel niets over de Nederlandstalige non-fictieproductie die de jury is voorgelegd (ze heeft daar zo te zien ook weinig inzicht in), het etaleert alleen haar niets ter zake doende bekommernissen over getallen en evenwichten.

Ook deze keurmeesters zitten gevangen in een abstracte ?beste boek?-illusie omdat zij zich, nog veel meer dan hun collega’s uit de fictiejury, niet bewust zijn van hun eigen subjectiviteit. Hun impliciete voorkeuren zijn immers overduidelijk. Deze jury vertoont een voorliefde voor afgeronde historische onderwerpen, en wat ligt er dan meer voor de hand dan de biografie, bij voorkeur van ?grote? historische figuren ? Deze voorkeur steunt op de illusie dat men alles kan weten of daartoe toch een poging moet doen en dus wil de jury lijvige boeken met zoveel mogelijk realia, feitjes en details, aangenaam uitgeschreven in lijvige, op een sokkel van voetnoten rustende boeken. Het moet juist zijn voor deze juryleden. Twijfel kunnen ze missen als de pest, aan controverse wagen ze zich niet.

Ze hebben met de fictiejury gemeen dat ze daarbij graag een afgerond verhaal mogen lezen, een ?traditionele vertelling?. Vandaar alweer de fixatie op de biografie : het onderwerp van het boek wordt geboren (begin), doet een en ander (midden), sterft (slot), en de kous is af. Dit alles verraadt een curieuze, bijna negentiende-eeuwse geschiedenisopvatting, die berust op de illusie dat het vertelde verhaal de hele (voorbije) werkelijkheid op een absolute manier kan omvatten. Deze jury eist dus, zonder dat te argumenteren, de reconstructie en de reproductie van een (historische) realiteit, alsof daarmee de voorwaarden zijn vervuld om een abstracte, van elke twijfel bevrijde ?waarheid? te dienen. Het boek dat deze definitieve waarheid het best benadert, is voor de jury dan ook het beste boek.

ANGST VOOR HET AVONTUUR

En zo nomineert ze dan de levensbeschrijvingen van cultuurhistorische reuzen ( Henriëtte Roland Holst en Herman Heijermans), van een krant ( Het Parool) en van een dorp (het Russische Oesovo). En opdat het niet helemaal een dead poets society zou worden, mocht ook de biografie van Barbara Smit over bierkoning Freddy Heineken erbij. Natuurlijk is de waarheid in dit geval wél enigszins omstreden ; Heineken heeft de biografie niet geautoriseerd en dus niet naar zijn hand kunnen zetten. Delicaat natuurlijk voor deze jury, die, in haar desperate zucht naar absolute waarheid en onomstreden juistheid, niet gesteld is op controverse of twijfel aan het realiteitsgehalte van een boek.

De jury loste dat probleem op de zwakst mogelijke manier op : door te gaan moraliseren. Heineken, zo schrijft ze angstig, wordt door Smit ?met al zijn fouten en verdiensten? geportretteerd. Alsof een non-fictieschrijver, eerder dan te willen begrijpen, goed en kwaad tegen elkaar moet afwegen. Alsof de waarheid ergens tussen pro en contra ligt, alsof mogelijke controverse over het demythologiseren van Heineken (diens ?fouten?) kan worden geneutraliseerd door ook te wijzen op diens ?verdiensten? (hopelijk wordt daarmee niet Heinekens bankrekening bedoeld).

Voor alle duidelijkheid : de vijf genomineerde boeken zijn stuk voor stuk belangrijke, interessante, goed gemaakte en lezenswaardige boeken. Dat er de jongste jaren, bijna uitsluitend in Nederland, tal van indringende biografieën verschijnen, is evenzeer een uitstekende zaak. Daar ligt niet het probleem met deze nominaties, het ligt bij de jury en haar eenzijdigheid in de keuze voor het genre. Hoewel. Het zou interessant zijn om te vernemen waarom de jury, binnen haar eigen logica, de biografieën van Herman de Liagre Böhl over Herman Gorter en van Frits van Oostrom over Jacob van Maerlant dan niét heeft genomineerd, hoewel ze minstens van hetzelfde kaliber zijn als die over Heijermans of Roland Holst. Een gokje : viel Van Oostrom uit de boot omdat hij vorig jaar de AKO-prijs kreeg ?

Het grote probleem met de non-fictiejury is dat ook zij door hoogtevrees is bevangen en in haar eenzijdigheid absoluut geen recht doet aan wat er in de Nederlanden aan non-fictie wordt geschreven. Een jury heeft natuurlijk recht op haar voorkeuren, maar het zou goed zijn als zij die zelf wat beter zou argumenteren, zeker wanneer zij in die voorkeur a priori geen rekening wenst te houden met een belangrijk deel van de non-fictieproductie.

Doordat ze uitsluitend op zoek is naar de niet-omstreden, absolute waarheid, lust deze jury jammer genoeg geen brood van non-fictie die een desnoods gewaagde thesis wil verdedigen, van het meer speculatieve essay, van het geestelijk avontuur kortom. Auteurs van het type Abram de Swaan, Anil Ramdas, Rudy Kousbroek, Rudi Laermans of zelfs, in het historische genre, Jo Tollebeek, mogen het allemaal vergeten. Nooit zullen zij van deze jury een Gouden Uil krijgen, daarvoor is hun werk te riskant, te weinig ?zeker?, te weinig conformistisch. Hun boeken zijn te weinig die monumenten die men rustig achterover leunend kan bewonderen. Nochtans is het de essayistiek van het avontuurlijke genre die dwingt tot mee-denken, die het publieke debat op gang brengt, die aantoont dat het boek wel degelijk een cultureel instrument van de eerste orde kan zijn.

Marc Reynebeau

Co-sponsor TV-2 wijdt uitzendingen aan de Gouden-Uil-nominaties op 9, 11 en 13 maart en maakt op 15 maart de uitslag bekend in het journaal van 19 u30, waarna op TV-2 nog een uitzending over het evenement volgt.

Juryvoorzitter Jos Borré overhandigt de eerste Gouden Uil aan Adriaan van Dis : een publiek gebaar.

Benno Barnard tussen de dichters (rechts : Luuk Gruwez) : excuusvers.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content