Wie is bang van het theater van Hugo Claus? “De Verlossing” door Het Toneel Speelt.

De Amsterdamse theatergroep Het Toneel Speelt, in 1996 opgericht door Hans Croiset en Ronald Klamer, speelt nieuwe teksten van Nederlandstalige auteurs en haalt het klassieke Nederlandse repertoire onder het stof vandaan. Daarmee volgt het gezelschap een strakke en eigenzinnige koers.

Sinds de jaren tachtig is het namelijk meer en meer de gewoonte dat toneelauteurs erg nauw samenwerken met de groepen die hun teksten brengen. Arne Sierens is daarvan hét voorbeeld in Vlaanderen. Ook acteurs en regisseurs gaan aan het schrijven. Jan Decorte en Josse De Pauw hebben laten zien hoe een klassiek repertoire kan worden vertaald naar een hedendaagse context of hoe het verteltheater een tweede adem kan krijgen. Jan Fabre en Jan Lauwers zijn nog extremer: hun teksten zitten volledig ingesponnen in het weefsel van hun visie op spel, vormgeving, werkelijkheid en verbeelding die ze met hun groepen uitwerken.

Pas sinds enkele jaren duiken er weer toneelauteurs op die hun teksten achter hun werktafel schrijven en die in de eerste plaats auteur zijn: Paul Pourveur en Filip Vanluchene, maar ook Eriek Verpale en Peter Verhelst. De “oudere” generatie auteurs-pur-sang verdwijnt wat naar de achtergrond, vooral in Nederland. Teksten van Willem Jan Otten, Judith Herzberg en Karst Woudstra worden wel gespeeld, maar krijgen niet de aandacht die ze verdienen. En aan die situatie probeert Het Toneel Speelt, dat geen overheidssubsidies krijgt en zich dus kan beperken tot een louter Nederlandstalig repertoire, iets te doen.

In Vlaanderen liggen de kaarten nog anders, want tot het begin van de jaren tachtig had het behalve Hugo Claus nauwelijks een belangrijk toneelauteur. Sinds het begin van de jaren negentig worden Claus’ teksten nog maar sporadisch gespeeld, afgezien van interessante uitzonderingen zoals “Thuis” door Theater Zuidpool – dat vijf jaar geleden zijn hele seizoen aan Claus wijdde – en “Een bruid in de morgen” door Het Gevolg.

Als je het aantal opvoeringen van de meer dan veertig stukken van Claus in een ruimer tijdsbestek optelt, kom je natuurlijk tot de vaststelling dat Claus niet mag klagen over de aandacht voor zijn werk. Theaterpedagoge Yvonne Peiren heeft het in het kersverse NTG-Magazine nageteld: “In het NTG alleen al stonden tussen 1973 en 1995 twaalf producties van zijn hand, ongeveer één om de 22 maand, net zoals bij een monumentaal zwangere olifant.” Maar als je kijkt naar de laatste jaren, moet je de verzuchting van Claus in een recent Humo-interview beamen: “Nederlandse gezelschappen zijn me om stukken blijven vragen, terwijl de drie koninklijke schouwburgen van Vlaanderen in geen tien jaar belangstelling voor nieuw werk hebben getoond.”

EEN GROTE KLOOF

Tussen Claus en het hedendaagse theaterbestel lijkt de laatste jaren een grote kloof gegroeid te zijn. Dat heeft in de eerste plaats te maken met de geschetste evolutie: als de teksten voor de enscenering al belangrijk zijn, worden ze meestal geschreven door iemand die nauw met de theatergroep verbonden is. Bovendien toont Claus een grote literaire inzet in zijn theaterstukken. Niet elke regisseur wil een stuk op de scène brengen waarin de dialogen en de omgang met de taal zo’n belangrijke rol spelen. Dan moet hij al iemand zijn die het vertellen op de scène wil onderzoeken, of de graad van realisme die mogelijk is zonder in platte uitbeelding te vervallen. Precies met die dingen is Claus in zijn stukken bezig.

In zijn originele stukken, de theaterteksten die geen bewerkingen zijn van Griekse, Romeinse, Elisabethaanse en Duitse klassieken, streeft Claus herkenbaarheid na, omdat hij het over het concrete menselijke bestaan wil hebben. Vroeger verweet hij het katholicisme een hinderpaal te zijn voor de vrijheid van de mens, omdat het de begeerte probeert te onderdrukken. Dat gaf hij vorm in zijn meesterlijke teksten “Vrijdag” (1969) en “Interieur” (1971). Mettertijd is hij zich ervan bewust geworden dat de samenleving en uiteindelijk de mens zelf verantwoordelijk zijn voor de spanningen die hem hinderen.

Vandaar wellicht dat hij vaak zijn toevlucht neemt tot een min of meer triviale setting die doet denken aan soaps, terwijl hij toch vervreemdende, groteske effecten inbouwt. Je kunt zijn stukken dan ook niet – zoals nogal wat regisseurs tegenwoordig doen – als psychologiserend realisme afdoen. Terwijl Claus, zeker na zijn dispuut met Sam Bogaerts na diens enscenering van “Onder de torens” (1993) in het NTG, vindt dat regisseurs zich te veel permitteren en zich te weinig ten dienste stellen van een tekst. Hij zwoer dan ook dat hij nog wel stukken zou schrijven – in 1996 “De eieren van de kaaiman”, “Valavond”, “Visite” en “Winteravond” en een goed jaar later kwam daar nog “De verlossing” bij -, maar dat ze niet meer zouden mogen worden opgevoerd.

Hans Croiset, die pas negentien was toen hij meespeelde in de legendarische eerste opvoering van “Een bruid in de morgen” (1955) door Ton Lutz, kon Claus er wel van overtuigen om Het Toneel Speelt deze recente tekst te laten brengen. Meteen zegden theatersterren als Annet Nieuwenhuyzen, Anne-Wil Blankers en Will van Kralingen toe om te acteren. Albert Lubbers voert de regie.

LIEFDE VOOR KIPPEN

“De verlossing” is een stuk over een kleinburgerlijk milieu ergens in Vlaanderen. Vader Oscar heeft meer liefde voor zijn kippen en zorgt beter voor zijn verzameling tweedehandse spullen in de tuin dan voor zijn zieke, bedlegerige vrouw Magda. Die ligt voortdurend in de clinch met zoon Karel, omdat hij te sterk op zijn vader lijkt. En dan is er nog dochter Julia, die zich uit het gezin heeft weten los te weken en die getrouwd is met een ondermaatse voetballer. Wanneer ze op bezoek komt, stijgt de onrust nog.

Allemaal elementen die min of meer herkenbaar zijn, maar Claus zou Claus niet zijn als er niet nog veel meer aan de hand was: Magda wordt gekweld door visioenen van haar dode zuster Marleen, die steeds sterkere overeenkomsten met haar vertoont. Bovendien bouwt Claus hier weer een eigen taalkunstwerk, met metaforen die grappig en dubbelzinnig zijn, maar die toch mikken op herkenbaarheid. Onderhuidse verlangens die niet gerealiseerd kunnen worden, oedipale elementen en de preoccupatie met het sterven en opbloeien van de natuur (de kippen van Oscar): het zit allemaal in “De Verlossing”.

Een moeilijke klus? Hans Croiset: “Claus is al twee keer naar de repetities komen kijken en is zo tevreden dat hij al de opdracht voor een nieuw stuk heeft aanvaard. We spelen de tekst vooral zoals hij is, met zoveel mogelijk respect voor zijn bedoelingen. De Verlossing heeftrealistische trekken, het is een harde tekening van een milieu en we gaan dat niet verdoezelen. Maar het is ook bizar en grotesk, Ensoriaans bijna. En ook dat zal in de voorstelling zitten. Ik denk dat ze er in Vlaanderen spijt van zullen krijgen dat de voorstelling alleen in het NTG komt.”

Een besloten gezin waarin iedereen ernaar verlangt uit te breken: dat doet denken aan “Een bruid in de morgen”. Voelt Hans Croiset dat ook zo aan? “Zeker, er zijn duidelijk thematische overeenkomsten. Soms hoor ik zelfs echo’s van zinnen, typisch voor Claus natuurlijk. Een zinnetje als “Waar gaan al die auto’s toch naartoe?” doet denken aan het zinnetje “Het is een treurig liedje, maar ik houd er wel van”. Bij de lectuur van De Verlossing was ik dan ook vooral getroffen door het feit dat Claus hier weer op zo’n onweerstaanbare manier platgeslagen levens neerzet waar iedereen uit wil. Misschien is het die fascinatie die ervoor zorgt dat ik Claus sinds mijn negentiende altijd weer op mijn weg vind.

De Verlossing van Hugo Claus door Het Toneel Speelt is te zien in het NTG van dinsdag 8 tot en met zaterdag 12 juni.

Paul Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content