Waar ligt de oorzaak van de communautaire kortsluiting in de Wetstraat? Sommigen blameren het (Vlaams-)nationalisme, dat de worm in het Belgische houtwerk zou hebben gebracht. Maar die verklaring is ontoereikend. Als Vlaanderen en Wallonië steeds meer elkaars buitenland worden, hangt dat niet op de laatste plaats samen met rivaliserende maatschappijvisies.

de communautaire kortsluiting in de Wetstraat? Sommigen blameren het (Vlaams-)nationalisme, dat de worm in het Belgische houtwerk zou hebben gebracht. Maar die verklaring is ontoereikend. Als Vlaanderen en Wallonië steeds meer elkaars buitenland worden, hangt dat niet op de laatste plaats samen met rivaliserende maatschappijvisies.

De wijze waarop in Vlaanderen over communautaire kwesties wordt gesproken, is zakelijker geworden. Alle Vlaamse politieke partijen, maar ook overtuigde Vlaams-nationalisten als Bart De Wever, voeren hoofdzakelijk rationele argumenten aan om hun pleidooi voor Vlaams zelfbestuur te staven. De economische verschillen tussen noord en zuid zijn van die omvang – zo ligt de werkloosheid in Wallonië drie keer hoger dan in Vlaanderen – dat het gezond verstand vraagt dat iedereen zijn eigen boontjes dopt, ook financieel.

Dat wijdverbreide streven naar autonomie wordt aan Franstalige kant dikwijls toegeschreven aan een gevaarlijk Vlaams-nationalistisch virus, dat alle Vlaamse partijen zou hebben aangestoken. Een virus dat ook kan ontaarden in ziektes als racisme en fascisme. Rekening houdend met ‘de historische collusie van Vlaams-nationalisme en extreemrechts’ en de sterke positie van het Vlaams Belang in het Vlaamse partijlandschap mag die analyse op zich ook niet verwonderen, zegt historicus Bruno De Wever (Universiteit Gent), broer van Vlaams-nationalistisch kopman Bart De Wever maar ideologisch veeleer links. Over het algemeen blijft de Vlaamse Beweging dan ook een overwegend rechtse club, ook al proberen mensen als Bert Anciaux het Vlaams-nationalisme linkser in te kleuren.

Het zwart maken van Vlaams-nationalistische politici of programmapunten functioneert echter ook vaak als dooddoener om de discussie over een staatshervorming bij voorbaat stil te leggen. Politicoloog Carl Devos (Universiteit Gent) ziet dat Franstalige politici niet zelden moedwillig de vrees voor extreem Vlaams-nationalisme aanwakkeren – ‘een platte politieke truc’ om de bevolking achter hun verzetsfront te krijgen. Maar de angst van de Franstaligen dat achter elke Vlaamse vraag naar meer autonomie een geheime separatistische agenda schuilgaat, is reëel, erkent ook Devos. ‘Je krijgt aan Franstalige kant heel moeilijk verkocht dat je tegelijk voorstander bent van een staatshervorming en geen nationalist.’

De Gentse politicoloog heeft ook wel begrip voor het standpunt van de Franstaligen. De traditionele Vlaamse partijen zijn weliswaar niet uit op het einde van België, maar in de praktijk brengt elke nieuwe bevoegdheidsoverdracht dat onafhankelijke Vlaanderen natuurlijk wel een stapje dichterbij.

Maar Bruno De Wever vindt de Franstalige verdachtmakingen van Vlaams-nationalisme vaak weinig overtuigend. ‘Het is vaak een middel om de politieke tegenstander onscha-delijk te maken en niet te hoeven ingaan op inhoudelijke argumenten. Kijk hoe mijn broer is behandeld in de Franstalige media. Je kunt de defensieve Franstalige reactie tegen nieuwe stappen in de staatshervorming trouwens evengoed beschouwen als een nationalistische reflex, maar dan ter verdediging van de belangen van de Franstalige Belgen. Want ook aan Franstalige kant is er sprake van nationalisme, hoewel complexer, wegens de verschillen tussen Brusselaars en Walen.’

Maar niet elke vraag naar meer beleidsautonomie komt voort uit nationalisme. Het kan ook een aanval van ‘collectief egoïsme’ zijn, aldus econoom en filosoof Philippe Van Parijs (Université Catholique de Louvain en Harvard). ‘Stel dat Beieren uit Duitsland wil stappen, dan heeft dat met nationalisme weinig te maken.’ Nationalisme wordt in Vlaanderen ook vaak als breekijzer gezien om, verlost van het socialistische Wallonië, een meer liberale economische koers te kunnen varen. Maar fundamenteel lijkt de vraag naar meer bevoegdheden toch op de eerste plaats zijn oorsprong te vinden in de ideologische breuklijn die Vlamingen en Franstaligen scheidt.

lichtgeraakt

De taalstrijd is grotendeels achter de rug, dat erkent zelfs de Vlaamse Volksbeweging, in weerwil van een occasionele opflakkering, zoals thans met de carrousel van de niet-benoemde Franstalige burgemeesters. Vlaanderen toont zich in deze dossiers overigens erg lichtgeraakt, wat historisch begrijpelijk is, maar ook tegenstrijdig, vindt politicoloog Carl Devos. ‘Vlaanderen beweert het debat over een staatshervorming zakelijk te willen voeren, maar zodra het over een grensconflict gaat, schiet het in een kramp.’

Volgens Bruno De Wever heeft die prikkelbaarheid te maken met oude, niet verteerde wrok over het Franstalige culturele superioriteitsgevoel jegens de Vlamingen en hun taal. Bij de Vlamingen heeft dit dan weer aanleiding gegeven tot een revanchistisch superioriteitsgevoel op sociaaleconomisch vlak, legt De Wever uit, met het beeld van de luie, potverterende Waal als meest extreme uiting.

Toch hebben die taalstrijddossiers in de grond nog maar weinig om het lijf. Ze ontlenen hun politieke gewicht aan hun grote symbolische waarde, betogen zowel De Wever als Devos, maar het echte debat tussen Vlamingen en Walen betreft fundamenteel andere maatschappijvisies, die zich in de loop van de jaren op hun verschillende talen en culturen hebben geënt.

De sociaaleconomische dimensie van het communautaire geschil is lange tijd onderbelicht gebleven. In zijn vuistdikke Greep naar de markt laat historicus Olivier Boehme zien hoe ook de vooroorlogse Vlaamse Beweging al een sociaaleconomisch programma – Vlaanderen werd gezien als een aparte economische entiteit – aan haar taalstrijd koppelde. Figuren als Gaston Eyskens hebben zich na de Tweede Wereldoorlog ingespannen om die sociaaleconomische agenda uit te voeren. Met succes. Midden de jaren 1960 lag de Vlaamse economische groei voor het eerst hoger dan het Belgische gemiddelde.

Economisch nationalisme bestond tijdens het interbellum en na de Tweede Wereldoorlog zeker ook aan Waalse kant. ‘Wallonië heeft in 1932 de tweetaligheid van België verworpen’ zegt Olivier Boehme, ‘uit angst voor de vernederlandsing van Wallonië, zeker, maar ook omdat de Walen ervan uitgingen dat zij als economisch sterke regio hun plan wel zouden trekken.’

Controverse over financiële transfers leefde tijdens het interbellum ook al, maar de gecontesteerde geldstromen verplaatsten zich toen in omgekeerde richting, van Wallonië naar Vlaanderen. ‘PS-voorzitter Elio Di Rupo heeft weleens verklaard dat de Vlamingen niet moeten zeuren – de Walen hadden in het verleden toch ook voor de Vlamingen betaald’, vertelt Boehme. ‘Dat klopt waarschijnlijk wel. Maar evenzeer hebben de Walen tijdens de opbouw van de sociale zekerheid fel geprotesteerd tegen transfers naar Vlaanderen, met name tegen de uitbreiding van de kinderbijslag naar kroostrijke Vlaamse gezinnen. Het fabeltje van de tolerante Walen die goedschiks hun solidariteit met het andere landsgedeelte betonen, in tegenstelling tot de etnocentrische en egoïstische Vlamingen, is niet houdbaar.’

In de jaren 1950 en 1960 koos Wallonië voor een eigen, op socialistische leest geschoeide economie, in de hoop daarmee Walloniës zware industrie van staal en steenkool van de onderhang te redden. Maar die gok pakte verkeerd uit en het Waalse regionalisme stierf een stille dood.

Maar is de huidige communautaire confrontatie toch de voortzetting van die oude ideologische krachtmeting tussen een door socialisten gedomineerd Wallonië en een katholiek en economisch liberaler Vlaanderen? ‘In de grond is het precies dát wat we vandaag meemaken’, zegt Olivier Boehme. ‘De echte inzet van de discussie over de staatshervorming zijn twee regio’s met een principieel andere sociaaleconomische visie en ontwikkeling.’

Niet dat de economische logica bij Vlaams-nationalisten de voorrang krijgt. Voor radicale flaminganten bleef en blijft economische welvaart te allen tijde ondergeschikt aan de totstandkoming van een eigen staat. Liever arm en Vlaams dan rijk en verfranst – zoiets. ‘Uit mijn onderzoek blijkt dat economisch nationalisme in Vlaanderen inderdaad vaak niets anders is dan nationalisme met economische middelen’, aldus Boehme.

Maar traditionele partijen zoals CD&V, SP.A, en Open VLD vragen eigen sociaaleconomische hefbomen, zonder zichzelf daarom als nationalisten te bestempelen. Sommigen huiveren zelfs voor die term. Liberale kopstukken halen in opiniebijdragen fel uit naar het ‘nationalistische vergif.’ Olivier Boehme, zelf lid van de liberale denktank Liberales, heeft daar toch zijn twijfels over. ‘Ook diegenen in Vlaanderen die zich anno 2008 uitdrukkelijk geen nationalisten willen noemen, zijn véél en véél nationalistischer van inborst dan de flaminganten en Vlaams-nationalisten van 100 jaar geleden.’

De N-VA onderscheidt zich van de andere partijen omdat een zelfstandig Vlaanderen voor haar een waarde op zich is. Maar op concrete programmapunten is het verschil tussen de partijen volgens Boehme echt niet groot. De opmerkelijkste evolutie vindt Boehme dat ook de Vlaamse socialisten, in het verleden bang om zonder de steun van de Franstalige zusterpartij in Vlaanderen in de minderheid te worden geduwd, nu zo ver meegaan in de Vlaams-nationalistische eisen, inclusief de eis tot regionalisering van bepaalde onderdelen van de sociale zekerheid.

Zo lijkt er dus een consensus gegroeid in politiek Vlaanderen om de taalgrens ook als een economische grens te zien. Verschillen tussen Wallonië en Vlaanderen worden daarbij extra in de verf gezet, gelijkenissen over het hoofd gezien. Zo geldt Waals-Brabant als de rijkste provincie van het land, maar in het plaatje wordt daar geen rekening mee gehouden. ‘Dat klopt allemaal wel, maar politiek koop je daar niets voor’, zegt Bruno De Wever. ‘Want de beslissingen worden uiteindelijk toch genomen in de Vlaamse en Franstalige partijhoofdkwartieren.’

ambiorixplein

Een nationalist is iemand die van zijn natie, een volk met bijvoorbeeld een gemeenschappelijke moedertaal of godsdienst, een staat wil maken. Of op zijn minst een deelstaat. Nationalisten rechtvaardigen hun streven naar eigen politieke structuren vaak met verwijzingen naar een grotendeels bijeen gefantaseerde gemeenschappelijke geschiedenis om hun toekomstproject allure te geven, legt Philippe Van Parijs uit. ‘Zo is er het verhaaltje van de Guldensporenslag, dat de indruk moet wekken dat het Vlaamse volk al duizend jaar bestaat.’ België is dan weer een mislukte natiestaat, vervolgt de Brusselse filosoof. ‘Op dat punt heeft Bart De Wever gelijk. België heeft ook geprobeerd van de Belgische staat een natie te maken, met één officiële taal, met knappe koppen als Henri Pirenne die er een verhaal bij verzonnen en met de aanleg van historische pleinen in het centrum van Brussel, zoals het Ambiorixplein, om te suggereren dat de Belgen eigenlijk al sinds de oudheid bestonden.’

Historicus Bruno De Wever heeft met de term (Vlaams-)nationalisme niet zo veel meer op en vindt dat hij tekortschiet als verklaringsgrond voor de communautaire moeilijkheden waarmee België te kampen heeft. ‘De notie nationalisme werkt eerder verduisterend dan verhelderend. Uiteraard is het Vlaams-nationalisme een niet te veronachtzamen politieke kracht, die heel de twintigste eeuw sterk op de Belgische constructie heeft gedrukt, maar dat is volgens mij toch niet de kern van de zaak. Ik spreek de laatste tijd liever over referentiekaders, virtuele ruimtes waarbinnen mensen elkaar en elkaars ideeën kennen. Die referentiekaders verwijderen zich in België steeds verder van elkaar. De regionalisering van de drie grote politieke partijen tussen 1968 en 1978 heeft dat proces aanzienlijk versneld. Zelfs Mieke Vogels, die zich laat voorstaan op haar goede samenwerking met de Franstalige groenen, blijkt de fractieleider van Ecolo in het Waals Parlement niet te kennen.’

Het verdwijnen van Belgische politieke partijen is in de duiding bij het voorbije politieke crisisjaar te weinig benadrukt, vindt Bruno De Wever. ‘Op politiek vlak heb je dan geen gezamenlijk Belgisch kader meer. Eigenlijk is de wedstrijd op dat moment al gelopen. Van dan af wordt de Vlaamse Beweging de facto geflankeerd door álle politieke partijen in Vlaanderen.’

Het Belgische nationalisme van het Belgique de papa kon maar bestaan dankzij de tweetaligheid en de culturele belangstelling van de Vlamingen, zegt Philippe Van Parijs dan weer. ‘Je hoort Franstaligen weleens verzuchten: waar komen die communautaire problemen toch vandaan? We hadden het toch goed samen? Ongetwijfeld, maar alleen omdat de Vlamingen Frans spraken.’

Maar de tijd dat Vlamingen Franstalige kranten lazen is lang voorbij. Een gedeelde Belgische leefwereld bestaat vandaag niet meer. Welke Vlaming kan drie Waalse schrijvers opsommen? De film Loft is een doorslaand succes in Vlaanderen, maar er is lang geaarzeld of de film ook in Wallonië in roulatie zou worden gebracht. Politicoloog Carl Devos benadrukt ook de afwezigheid van federale media, ‘die over België berichten zonder alles vooraf te filteren door een Vlaamse of Waalse lens. Dat werkt natuurlijk het wij-denken in de hand.’ Met de kennis van het Frans gaat het in Vlaanderen ook pijlsnel achteruit. Bruno De Wever: ‘Terwijl dat toch een technische voorwaarde is voor een Belgisch referentiekader.’

Philippe Van Parijs betoogt dat een Belgische staat nodig blijft, wegens Brussel en de onderlinge afhankelijkheid van Vlaanderen, Brussel en Wallonië, en zeker zolang Europa die rol niet kan uitoefenen. En Europa kan de taak van België voorlopig niet overnemen omdat het zelf evenzeer op zoek is naar nieuwe instituties om verschillende talen en culturen te doen samenwerken. Ook de Belgische staat moet volgens Van Parijs betere en aangepaste instellingen krijgen, gestoeld op een politiek georganiseerd Belgisch volk. De invoering van een federale kieskring, waarvan Van Parijs een van de grote pleitbezorgers is, is daartoe een noodzakelijk instrument. Een vast aantal Kamerleden zou dan in het hele land verkozen worden en verplicht zijn in het hele land politieke rekenschap af te leggen.

Ook Carl Devos ziet een federale kieskring als een deel van de oplossing. ‘We hebben geen federale politieke partijen die een matigend effect zouden kunnen uitoefenen op hun regionale afdelingen, zoals in Duitsland het geval is. En dus staat hier geen rem op het opbod. Voeg daarbij een gigantisch democratisch tekort omdat de kiezer maar voor de helft van de federale regering kan stemmen.’ Die federale kieskring, geeft Devos toe, is inderdaad een onuitgegeven en artificiële constructie. ‘Maar dat geldt bij uitbreiding voor heel ons bestel.’

Wil België nog een toekomst hebben, is er een nieuw soort Belgische samenhorigheid nodig die de tegenstellingen tussen Vlamingen en Franstaligen overstijgt, aldus Philippe Van Parijs. De andere z’n taal leren is daarbij belangrijk. Maar ook een gevoel, verwant aan nationalisme maar van een andere orde, door Van Parijs aangeduid als patriottisme, is meer dan welkom.

‘Het verschil tussen patriottisme of vaderlandsliefde en nationalisme is dat nationalisten het eigen land altijd beter vinden dan andere landen’, zegt Van Parijs. ‘Wat we nodig hebben, zijn dus geen nationalisten maar patriotten, op alle niveaus. Op de werkplek, in de gemeente, in de regio, in het land, in Europa. Mensen moeten zich onderdeel voelen van een collectieve identiteit waarvoor ze offers willen brengen. Mensen hebben daar trouwens behoefte aan. Het meest verregaande voorbeeld van patriottisme zijn soldaten die bereid zijn te sterven voor hun land. Maar ook vuilnis op straat oprapen omdat je je buurt schoon wilt houden, valt eronder.’

Anders dan zijn separatistische broer denkt ook Bruno De Wever na over een nieuw soort België. ‘Ik behoor tot degenen die denken dat België een meerwaarde kan hebben, maar dan zou je het vanaf de grond weer moeten kunnen opbouwen, met een beweging van burgers die België opnieuw op de kaart willen zetten. Wie weet kan vanuit Brussel een nieuw Belgisch samenwerkingsmodel ontstaan, een confederaal model met drie gemeenschappen waaronder een meertalige Brusselse gemeenschap.’

Dat houdt ook in dat de mogelijkheid wordt onderzocht om nieuwe Belgische partijen te creëren, erkent Bruno De Wever. ‘Maar ik stel me grote vragen bij de haalbaarheid van zo’n onderneming. Is dit geen utopie? Als ik kijk naar jonge mensen in mijn omgeving zie ik een merkwaardige dubbelzinnigheid. Van een Vlaams-nationalistisch discours willen ze niets weten. Maar als ik dan pols naar hun belangstelling voor een gerevitaliseerde Belgische gemeenschap, waarvan bijvoorbeeld wijdverbreide tweetaligheid een kenmerk zou zijn, dan constateer ik weinig of geen animo. België zal hen worst wezen.’

Philippe Van Parijs is optimistischer over de toekomst van België. ‘België is het enige meertalige restant van het grote Habsburgse rijk. Na het ineenstorten van het Habsburgse rijk voorspelde John Stuart Mill dat de overblijvende meertalige staten maar stand zouden houden zolang despoten er de plak zwaaiden. Voor Vlamingen en Franstaligen maakte hij weliswaar een uitzondering, maar dit geeft aan dat België geen eenvoudig experiment is. Toch geloof ik dat we er uit raken en met iets nieuws voor de dag zullen komen. In die zin zijn wij institutionele pioniers, ook voor Europa.’

DOOR HAN RENARD

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content