Piet Piryns
Piet Piryns Piet Piryns is redacteur bij Knack.

Voor de protesterende studenten is hij alleen maar de handpop van Suharto. De nieuwe Indonesische president Habibie zal haast moeten maken met de beloofde “reformasi”.

Wie past niet in het rijtje? Anastasio Somoza, Ferdinand Marcos, sjah Reza Pahlevi, Erich Honecker, Mobutu Sese Seko of Suharto? Een gevallen dictator, zo leert de recente geschiedenis, eindigt zijn leven in ballingschap. Maar de voormalige Indonesische president kan op allebei zijn oren slapen. Hij zal niet worden opgehangen of gekruisigd, zoals de bezetters van het Indonesische parlement eisten. Hij hoeft zelfs geen asiel te vragen in de Verenigde Staten. Twee minuten nadat Suharto met gebogen hoofd zijn aftreden had bekendgemaakt en het volk vergiffenis had gevraagd voor zijn “tekortkomingen”, verscheen de chef-staf van de Indonesische strijdkrachten, generaal Wiranto, voor de televisiecamera’s om plechtig te beloven dat het leger “de veiligheid en de eer” van Suharto en zijn familie zal garanderen. Oppositieleider Amien Rais streek over zijn hart: “Ik denk dat hij nu eerst de kans moet krijgen om zijn daden te overpeinzen en om als gewoon staatsburger van het leven te genieten zonder dat constant die enorme last van het leiderschap op zijn schouders rust.” Destijds mocht ook Suharto’s voorganger Sukarno, die in 1966 aan de dijk werd gezet, rustig in zijn eigen bed, onder zijn eigen klamboe, sterven.

De gebeurtenissen in Jakarta deden de voorbije weken voortdurend denken aan het klassieke Indonesische wajang-poppenspel: de spelers bleven onzichtbaar. Het plunderen en brandstichten was merendeels georkestreerd. De protesterende studenten, zo is intussen wel duidelijk geworden, werden gemanipuleerd door rivaliserende facties binnen het leger. Wat zij vroegen was reformasi, geen revolusi – een term die het spookbeeld oproept van de verboden PKI ( Partai Kommunis Indonesia), die in de jaren zestig door Suharto over de kling werd gejaagd. Er vielen toen meer dan een half miljoen doden.

Hervormingen dus, langs lijnen van geleidelijkheid. Daar viel met een aantal generaals best over te praten. Ook al dreigden de hardliners binnen het leger, zoals Suharto’s schoonzoon Prabowo, de voor 20 mei aangekondigde massale demonstraties in bloed te smoren, de gematigde krachten hoopten de president te overtuigen dat hij beter uit eigen beweging kon opstappen. De beslissing van oppositieleider Amien Rais om de demonstraties te elfder ure af te blazen betekende, paradoxaal genoeg, voor Suharto het begin van het einde. Alleen een gigantische slachtpartij – te vergelijken met die op het Tienanmen-plein in Peking – had de gebeurtenissen in Jakarta nog een andere wending kunnen geven. Maar het was te laat voor een vlucht voorwaarts. Suharto was volkomen geïsoleerd geraakt. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Madeleine Albright verklaarde openlijk dat de Indonesische president maar beter een stapje terug kon zetten. Ook binnen Suharto’s eigen Golkar-partij klonk de roep om zijn aftreden steeds luider en parlementsvoorzitter Harmoko stelde zelfs een ultimatum: na 22 mei dreigde een afzettingsprocedure. Maar het was chef-staf Wiranto die het Javaanse koningsdrama voltrok, toen hij bapak (vadertje) Suharto duidelijk maakte dat hij niet langer op de steun van de strijdkrachten hoefde te rekenen.

DR. STRANGELOVE EN SUPER GENIUS

De machtsoverdracht aan vice-president Bacharuddin Jusuf Habibie (61) betekent – for the time being – niet het einde van Suharto’s Nieuwe Orde, maar de voortzetting ervan. Habibie is altijd de protégé van Suharto geweest. Sterker nog: hij is zijn pleegzoon. Suharto betaalde zijn schoolopleiding en stuurde hem naar Duitsland, waar hij in Aken vliegtuigbouwkunde studeerde, een ingenieursdiploma haalde en het op zijn vierendertigste tot directeur van de Messerschmitt-fabrieken bracht. Niet echt een domoor, kortom. Volgens Suharto zelfs “een briljante visionair”. En voor wat hoort wat: Habibie placht zijn beschermheer altijd Super Genius Suharto te noemen.

In 1974 keerde Habibie terug naar Jakarta. Van 1978 tot 1997 was hij minister van Onderzoek en Technologie. Om de Indonesiërs op te stoten in de vaart der volkeren was er volgens Habibie meer nodig dan de productie van gebatikte sarongs en de export van vogelnestjes voor in de soep. Zijn voorliefde voor raketten en atoomenergie leverden hem de bijnaam Dr. Strangelove op. “Habibienomics” werd in Indonesië synoniem van megalomane en geldverslindende projecten, waarbij nog wel eens het een en ander aan de strijkstok bleef hangen. Miljarden overheidssubsidies, bestemd voor herbebossing, werden aangewend om een Indonesisch passagiersvliegtuig te bouwen, dat nooit veel verder kwam dan de tekentafel. Habibie jaagde de militairen tegen zich in het harnas toen hij de wrakke oorlogsbodems van het voormalige Oost-Duitsland opkocht, die nu nog altijd in de haven van Surabaya liggen te roesten. Hij bestelde in Rusland oude straaljagers waar niemand om gevraagd had, maar die in de vliegtuigfabriek IPTN van zijn zoon konden worden opgelapt.

Aan durf en verbeeldingskracht heeft het Habibie nooit ontbroken: zo stelde hij voor een kerncentrale te bouwen naast een vulkaan. Hyperinflatie wilde hij bestrijden met een verlaging van de rente – een trouvaille die de experts van het Internationaal Monetair Fonds zowat van hun stoel deed tuimelen. De financiële wereld heeft weinig fiducie in de managementcapaciteiten van Suharto’s dauphin. Toen Suharto hem in januari voordroeg als vice-president, kelderde de koers van de roepia met 36 procent.

Habibie – afkomstig van het eiland Sulawesi – is de eerste niet-Javaanse president. Dat is niet echt een pre. Maar daar staat weer tegenover dat hij een vrome moslim is. Met toestemming van Suharto richtte hij begin jaren negentig de Associatie van Indonesische Moslim Intellectuelen (ICMI) op, een invloedrijk genootschap waartoe ook Amien Rais behoort.

De inschikkelijkheid van de georganiseerde oppositie ten aanzien van de nieuw beëdigde president is opmerkelijk. Terwijl de protesterende studenten hem “de grootste nepotist na Suharto” noemen, gunt onder meer Rais hem het voordeel van de twijfel – misschien vanuit de redenering dat oude stropers vaak de beste boswachters zijn. De samenstelling van het nieuwe “hervormings- en ontwikkelingskabinet” had dat duidelijk moeten maken. Suharto’s oudste dochter Siti Hardiyanti (“Tutut”) Rukmana en zijn golfpartner, de triplextycoon Mohammad (“Bob”) Hassan, keerden niet terug op hun ministerspost. Dat was op zich onvoldoende om de geur van vriendjespolitiek en corruptie te verdrijven. Maar de aangekondigde vrijlating van politieke gevangenen en de belofte van Habibie dat hij “binnen het jaar” nieuwe verkiezingen zal organiseren, haalt voorlopig de druk van de ketel.

DE MACHT VAN DE MOSKEE

Stel dat die verkiezingen inderdaad worden gehouden – sooner or later. Wie kunnen dan de handschoen tegen Habibie opnemen? De leider van de seculiere nationalisten, Megawati Sukarnoputri (de dochter van de voormalige president Sukarno), heeft zich de voorbije weken opvallend gedeisd gehouden – haar rol lijkt uitgespeeld. Het echte gevaar voor Habibie komt uit de moskee. De voorman van de islamitische organisatie Muhammadiyah (28 miljoen leden), Amien Rais, was de eerste belangrijke politicus die hardop zei dat Suharto moest opkrassen. Hij heeft zijn positie aanzienlijk versterkt. De studenten omarmden hem, en gaven hem erenamen als “de vloek van de tirannen” en “de redder van ons volk”. Maar ook al spreekt Rais gematigde taal, en nam hij de Chinese winkeliers in bescherming tegen plunderaars (“wij stammen allemaal af van Adam – zelfs Tutut!”), zijn tegenstanders verdenken hem van fundamentalistische sympathieën. Ooit maakte hij zijn dissertatie over de Egyptische Moslim Broederschap, en hij bepleit een islamisering van de Indonesische politiek. Zijn rivaal Abdurrahman Wahid van de concurrerende beweging Nahdlatul Uluma (34 miljoen leden) daarentegen vindt dat religie en staat strikt gescheiden moeten blijven.

Ook binnen het leger is die tweespalt terug te vinden. De Nederlandse Indonesië-kenner en politiek antropoloog Nico Schulte Nordholt: “Vanaf begin jaren negentig bestaan er twee vleugels. Enerzijds een groep van generaals die bereid zijn de strijdkrachten, ABRI, te islamiseren omwille van de handhaving van hun politiek-economische machtsposities. Zij worden dan ook de ABRI- hijau (groen, naar de kleur van de islam) genoemd. Daar tegenover mobiliseerde zich de groep van militairen die per se wilde vasthouden aan het dogma dat de ABRI boven alle partijen moet staan. In die opvatting is zij de bewaker van de pancasila, de staatsideologie die geen van de vijf erkende wereldgodsdiensten als belangrijkste erkent. De laatste groep wordt dan ook, onder verwijzing naar de kleuren van de nationale vlag, de ABRI- merah putih (roodwit) genoemd. De gewelddadige conflicten die in de aanloop naar de nationale verkiezingen van mei 1977 plaats vonden, vormden een onderdeel van de politiek-ideologische strijd tussen beide vleugels.”

De machtsstrijd binnen het leger tussen haviken en gematigden lijkt inmiddels beslecht. Luitenant-generaal Prabowo, getrouwd met Suharto’s dochter “Titiek”, en commandant van de elitetroepen in Jakarta die op 12 mei het vuur op de studenten hadden geopend, werd door minister van Defensie en chef-staf van het leger Wiranto van zijn functie ontheven. Kort daarop besloot Wiranto dat de speeltijd over was en de studenten maar weer eens naar de collegebanken moesten. Hij liet het parlement zonder slag of stoot ontruimen.

ALS SIDDEREND BAMBOE

Hoe lang het bondgenootschap tussen Wiranto en Habibie standhoudt, zal vooral afhangen van de economische politiek die de president zal voeren – veeleer dan van democratische hervormingen. Het economische debacle is haast niet te overzien. Experts van de Wereldbank voorspellen dat de Indonesische economie dit jaar met 12,5 procent zal krimpen. De inflatie zal op 100 procent uitkomen, de buitenlandse schuld bedraagt 134 miljard dollar. Veel etnische Chinezen (die slechts 3 procent van de bevolking uitmaken, maar 70 procent van de nationale rijkdom bezitten) zochten de laatste weken een veilig heenkomen in Singapore, Maleisië of Hongkong. Door hun vertrek dreigt de hele distributiesector nog verder ontwricht te raken.

Ook Habibie zal onder het juk van het Internationaal Monetair Fonds door moeten gaan. De strenge voorwaarden die het IMF zijn voorganger Suharto oplegde voor een lening van 43 miljard dollar – ontmanteling van monopolies, hervorming van het bankwezen, stopzetting van overheidssubsidies op brandstof – blijven onverkort gehandhaafd. Toen Suharto bruusk de benzineprijzen met 70 procent verhoogde, was dat de directe aanleiding voor de volkswoede. Die verhoging is inmiddels weer ongedaan gemaakt, maar daarmee is de balans niet in evenwicht. Waar moet Habibie straks de deviezen halen die zijn land nodig heeft? Bij de Suharto Incorporarted, bijvoorbeeld. Volgens het Amerikaanse zakenblad Forbes is de voormalige president – geschat vermogen: 16 miljard dollar – een van de rijkste mannen ter wereld. Maar het zal niet meevallen om zijn fortuin terug te vorderen, al was het maar omdat het niet terug te vinden is op Zwitserse nummerrekeningen, maar grotendeels is geïnvesteerd in de Indonesische industrie. Van Habibie, die zelf een product is van Suharto’s kleptocratie, kan overigens veel worden verwacht – maar niet dat hij een dief van zijn eigen portemonnee zou zijn.

In zijn officiële biografie wordt Habibie beschreven als “de wiegende wind, die het bamboe laat sidderen. Het is onmogelijk om de siddering te stoppen, die over de hele Indonesische natie trekt.”

Maar dat dacht Suharto ook.

Piet Piryns

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content