De soms nauwelijks verhulde kritiek van de procureurs-generaal bij de aanvang van het nieuwe gerechtelijke jaar verbleekt bij de analyses in het jongste boek van professor Sonja Snacken (VUB).

Als er bij de nog steeds pompeuze opening van het gerechtelijke jaar, afgelopen maandag, kritiek is geventileerd op het justitiebeleid van de regering, dan raakt die zelden de betrokken politici. Daarbij vergeleken zijn de analyses in het boek Strafrechtelijk Beleid in Beweging van een pijnlijke trefzekerheid. De zes juristen en criminologen die professor Sonja Snacken (VUB) rond zich heeft geschaard, bewijzen hoe verschillende justitiële hervormingen ‘een volledig gebrek aan samenhang’ vertonen.

Op 1 september 1993 al waarschuwden Sonja Snacken en Kristel Beyens, wetenschappelijk medewerkster van de vakgroep Criminologie (VUB), in Knack voor ‘het gebrek aan coördinatie tussen sociale en criminele politiek’. De Franstalige christen-democraat Melchior Wathelet was toen minister van Justitie en had hun beider verslag over de Capaciteitsproblemen in de gevangenissen al bij het begin van zijn ambtstermijn ontvangen. Het vervolg daarop was het boek Barstende Muren (Kluwer, 1993). Want, schreef Knack, ‘de overbevolking in de gevangenissen blijft nu eenmaal het politiek Leitmotiv in afwachting dat moed en middelen toelaten een bredere visie op de bestraffing te concretiseren’.

Vandaag ‘wordt aan verschillende kranen tegelijk gedraaid, hier een beetje (meer) open en daar dan weer een beetje (meer) dicht. Men probeert gedetineerden zo snel mogelijk weer uit de gevangenis te krijgen, maar de opeenvolgende maatregelen vissen in dezelfde vijver, die steeds minder vis bevat. Het aantrekkelijke van de (…) maatregelen is dat men hoopt een snel effect te sorteren. Op lange termijn blijken ze dus niet adequaat en blijft men dweilen met de kraan open’. Dit schrijven Kristel Beyens en collega-docent Hilde Tubex in Snackens boek. Het detentiebeleid blijft dus een waardemeter voor ’s lands justitiebeleid. Of niet?

Sonja Snacken: Het gevangenisbeleid is zeker een van de parameters van het justitiebeleid. Als je bedenkt dat de gevangenispopulatie in de Verenigde Staten in de voorbije 25 jaar verviervoudigd is en opliep tot ongeveer 2 miljoen gedetineerden, of gemiddeld 700 gedetineerden per 100.000 inwoners (wat relatief meer is dan in Rusland), dan is het duidelijk dat de VS een reeks maatschappelijke problemen denkt op te lossen met louter repressie.

België telt nu bijna 9000 gevangenen. Twintig jaar geleden waren er dat 6500. Wij zijn dus nog veraf van het reductionisme, waarbij uitsluitend diegenen in de cel belanden voor wie geen andere sancties denkbaar zijn. De stijging van de gevangenispopulatie in België is vooral te wijten aan een toenemend aantal gedetineerden met een middellange en zeer lange straf, de gedetineerden van vreemde nationaliteit en zij die in voorhechtenis zitten.

Daarbij komt dat het aantal veroordeelden voor drugsgerelateerde misdrijven en het aantal seksueel delinquenten de jongste jaren aanzienlijk is gestegen. Begin maart 2000 bevonden zich 1267 seksuele delinquenten onder de gedetineerden. Dat is 15 procent van de gevangenispopulatie. In de jaren tachtig was dat amper 5 à 6 procent. Nederland en Duitsland werken voor dit soort delinquenten steeds vaker alternatieven uit voor de celstraf, mét aangepaste behandeling, zowel bij de straftoemeting als bij de invrijheidstelling. De affaire-Dutroux heeft zowat een heksenjacht op gang gebracht, die zeker voor een deel van de seksuele delinquenten tot overtrokken reacties leidt. Niet elke seksueel delinquent is immers een potentiële kindermoordenaar en sommigen die anders vrijwillig hulp zouden zoeken, durven dat nu niet meer.

Zijn politiek en gerecht bezweken voor de druk van de straat?

Snacken: Uit onze bevraging van onderzoeksrechters over het gebruik van de voorlopige hechtenis blijkt dat zij de vrijlating onder voorwaarden van een seksueel delinquent, in afwachting van zijn of haar proces, uitzonderlijk goed moeten motiveren.

Toch schrijven Beyens en Tubex dat ‘het Belgische penale beleid van de laatste jaren nog het best te omschrijven is als een vorm van stilstandbeleid’.

Snacken: Er worden tegenstrijdige signalen gegeven. Als wij de initiatieven van de laatste twee decennia overlopen, dan wordt wel toegegeven dat de gevangenis zoveel nadelen en zo weinig oplossingen biedt, dat er naar alternatieven wordt uitgekeken. Zoals dienstverlening als autonome straf, of naar de nieuwe straffen die de commissie – onder het voorzitterschap van de vroegere afdelingsvoorzitter in het Hof van Cassatie Denis Holsters – uitwerkt. Maar tegelijk worden andere strafwetten steeds strenger. Alsof het recht, de rechtvaardigheid en de gemeenschap daarmee geholpen zijn.

Daarvoor waarschuwt uw vakgroep al lang. Hoe komt het dat de opeenvolgende ministers van Justitie daar geen rekening mee houden?

Snacken: In de juridische en politieke wereld is het strafrechtelijke beleid geen prioriteit en in het strafrechtelijke beleid is het penitentiaire beleid dat evenmin. Delinquenten vormen een groep waar lang niet alle regeringsleden en parlementairen aandacht en middelen aan willen besteden. Kijk maar naar wat er met de ‘Oriëntatienota’ van juni 1996 van toenmalig justitieminister Stefaan De Clercq (CD&V) is gebeurd. Nochtans stelde hij voor het eerst in 150 jaar een aantal strafrechtelijke en penitentiaire problemen centraal. Door de affaire-Dutroux werd de samenhang van de ‘Oriëntatienota’, die naar reductionisme neigde, aan flarden gereten. Restte alleen nog de aandacht voor de slachtoffers van delicten, voor de aanpak van seksuele delinquenten en voor de hervorming van de wet op de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Daarmee dacht de politieke wereld aan een legitimiteitscrisis te ontsnappen. Die is echter nog lang niet weggewerkt. Want wie inspeelt op een denkbeeldige publieke opinie neemt initiatieven om het publiek te behagen, maar dat publiek bestaat niet. Daar zijn alle sociologen én commerciële bedrijven het over eens. De forse toename van het aantal gevangenen in de VS belet niet dat nog evenveel Amerikanen menen dat er onvoldoende repressief wordt opgetreden. Maar zij weten niet hoe hard er wel wordt gestraft. Er moet over die aangelegenheden beter worden gecommuniceerd. Zo niet worden alle stereotiepen over criminaliteit en strafrecht alleen maar versterkt.

Kristel Beyens kon voor haar doctoraat een vraag in De Veiligheidsmonitor (van Binnenlandse Zaken) van 1997 inlassen. Daaruit bleek dat de helft van de mensen een recidivist-inbreker liever dienstverlening dan een gevangenisstraf oplegde. De op één na grootste categorie (21 %) koos voor strafbemiddeling en slechts de op twee na grootste groep (20 %) wou hem een gevangenisstraf opleggen, maar dan wel een zeer strenge. Voor een deel van de ondervraagden (9 %) volstond een geldboete.

Zo verkiest 80 procent van de respondenten toch een alternatieve straf, terwijl de ondervraagde magistraten veeleer opteerden voor de vrijheidsberoving. Er is dus een klein deel van de bevolking dat repressiever is dan de magistraten, maar dat zeker luider schreeuwt dan alle anderen. Nochtans worden door beleidsmensen allerlei veronderstellingen gemaakt inzake het gebrek aan vertrouwen van het publiek in alternatieven.

En zo wordt almaar strenger gestraft en wint, volgens u, zelfs de veronderstelde ‘gevaarlijkheid’ opnieuw veld.

Snacken: Seksuele delicten, drugs- en geweldsmisdrijven en bepaalde vormen van recidive worden zeker strenger bestraft. Bovendien wordt de vrees voor de gevaarlijke delinquent opnieuw groter. In de 19e eeuw werd het begrip gevaarlijkheid vooral ingeroepen voor dieven, landlopers, alcoholisten, geesteszieken en al wie niet in het maatschappijbeeld van toen paste. Van seksuele misdrijven en geweldsdelicten was geen sprake. Gevaarlijkheid is een rekbaar en dus gevaarlijk begrip. Dit bewijst trouwens ook de zich wijzigende maar nog steeds dubbelzinnige benadering van de drugsgebruiker.

Kunnen de voorgestelde hervormingen het vertrouwen in de justitie bevorderen?

Snacken: De bevolking wordt vaker geconfronteerd met de politie dan met het gerecht en de gevangenis. Uit een van onze enquêtes blijkt dat justitie voor het merendeel van de mensen een grote onbekende blijft. Hun aandacht gaat naar een liefst zo snel en efficiënt mogelijke politie. Bovendien associeert de burger politie met justitie en ervaart hij de politie nog altijd als de eerste rechter.

De idee dat justitie de onveiligheid of onveiligheidsgevoelens kan wegwerken, is overigens een grote misvatting. Wie dat beweert, creëert – zoals nu – valse hoop en een massa misnoegde burgers. Alle departementen die met maatschappelijke aspecten van veiligheid en onveiligheid te maken hebben, moeten dit dringend inzien en vooral de hen wettelijk opgedragen taken uitvoeren.

Is het Veiligheids- en Detentieplan van de regering, gecoördineerd door de minister van Justitie, dan mislukt?

Snacken: Een geïntegreerde aanpak van de veiligheid is op zich verdedigbaar, omdat die illustreert hoe justitie de hele veiligheidsproblematiek niet op zijn eentje kan oplossen. Andere departementen en organisaties moeten meewerken. De Vlaamse regering is nu pas, na jaren aandringen en dan nog uitsluitend in Antwerpen, gestart met een pilootproject aangaande onderwijs en vrijetijdsbesteding in de gevangenis. De regering inspireerde zich daarbij op het wetsontwerp van de Commissie onder leiding van professor Lieven Dupont (KULeuven) over de interne rechtspositie van de gedetineerde.

Dat ontwerp dateert van februari 2001 en wordt op dit ogenblik zelfs niet meer besproken in het federale parlement. Wij hebben daar nochtans vier jaar aan gewerkt en schrijven nu al twee jaar, onder leiding van Denis Holsters, aan het vervolg daarop, om ook de externe rechtspositie van de gedetineerde – alle vormen van verlof, invrijheidstelling en dergelijke meer – te verbeteren. Eind dit jaar zijn die teksten klaar, maar zullen regering en parlement deze thematiek nog vóór de verkiezingen willen behandelen?

Politici denken dat nota’s, wetten en rondzendbrieven volstaan om iedereen te doen geloven dat er iets verandert?

Snacken: Dat is het nadeel van hun instrumentele visie op beleid. Lang geleden waarschuwde Lieven Dupont al voor het naïeve geloof in de zelfregulerende werking van de wet. Er zijn meer dan genoeg wetten, maar er wordt te weinig toegezien op hun uitvoering. Dan zou men bijvoorbeeld vaststellen dat vele wetten elkaar tegenspreken of contraproductief zijn. Onze analyse van het snelrecht leert dat het in vele arrondissementen compleet overbodig is en elders niet prioritair is, in vergelijking met andere tekorten waarvan het wegwerken de rechtsgang nochtans wél zou versnellen. Het snelrecht blijkt ook nadelig te zijn voor zowel daders als slachtoffers van kleine criminaliteit. Zorg voor een beter en sneller gerecht in plaats van het snelrecht voor bepaalde zaken aan te wenden en de rest even traag te laten verlopen.

Maar met zijn beperkte mogelijkheden wordt justitie dan nog gekortwiekt door tegenstrijdige initiatieven. Ik verwijs naar collega Alain De Nauw, die uiteenzet hoe de wet op het college van procureurs-generaal, de wet-Franchimont (die al wie bij een rechtszaak betrokken is meer rechten geeft) én de wet op de verticale integratie van het Openbaar Ministerie ‘zeker niet getuigen van een visie op het functioneren van deze instelling, die de spil is van de strafrechtsbedeling. Integendeel. Zij vertonen een volledig gebrek aan samenhang (…) en zijn tot stand gekomen zonder betrokkenheid van de magistraten bij het hertekenen van hun instelling’.

Hoe wil je dan nog voldoende juristen aantrekken om het verontrustend aantal vacante plaatsen in het Openbaar Ministerie in te vullen? Hoeveel onderzoeksrechters zijn er niet te weinig om zelfs de meest complexe onderzoeken binnen redelijke termijnen af te werken? Als de duur van de voorlopige hechtenis, in weerwil van de wetgever, blijft toenemen, dan heeft dat ook te maken met de complexiteit van bepaalde onderzoeken.

Dezelfde wetgever voerde in 1990 de vrijheid onder voorwaarden in, als alternatief, maar deze vorm van voorwaardelijke invrijheidstelling moest worden begeleid door de sociale diensten bij de rechtbanken. Die diensten zijn er vandaag nog altijd niet, al hebben de justitiehuizen ook die taak toegewezen gekregen. Uit ons onderzoek blijkt echter dat het om praktische redenen voor een onderzoeksrechter dikwijls makkelijker is om iemand op te sluiten. Hij beschikt over 24 uren om iemand aan te houden, maar als hij of zij een verdachte te zien krijgt, is het grootste deel van die termijn al door de politie of het parket opgebruikt. Soms rest de onderzoeksrechter amper een kwartier voor het verstrijken van zijn termijn en dus onvoldoende tijd om nog aangepaste voorwaarden bij een vrijlating uit te werken. Opsluiten dan maar, voor alle zekerheid. Met het gevolg dat er weer een man of vrouw in de gevangenis belandt die er, bij nader onderzoek, misschien niet thuishoort.

Dit bewijst dat veeleer aan de voordeur en niet aan de achterdeur van de gevangenis moet worden gewerkt, zoals u dat schrijft?

Snacken: Sinds 1993 is het aantal plaatsen in de gevangenissen van 5500 uitgebreid tot 7100 en er komen nog plaatsen bij. De gevangenis in Ittre, die onlangs in gebruik werd genomen, biedt 420 plaatsen extra en in de gevangenis die nu in Hasselt wordt gebouwd, zijn 450 plaatsen gepland. Voor vrouwen zijn er in totaal nu ongeveer 360 plaatsen. Volgens justitie zijn er nu in heel het land ongeveer 8000 plaatsen beschikbaar voor bijna 9000 gedetineerden.

Dit brengt met zich dat België regelmatig op de vingers wordt getikt door het Europees Comité voor Preventie van Foltering. En het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg steunt steeds vaker op de verslagen van dat Comité om de klachten van individuele personen, onder andere wegens ‘onmenselijke en vernederende behandeling’ gegrond te verklaren. Straatsburg haalde ook het Belgische interneringssysteem onderuit, maar ook wat dat betreft blijft het wachten op de nieuwe wet.

Om de overbevolking en tegelijk de gebrekkige behandeling in de gevangenissen op te lossen, moeten quota worden ingevoerd die het maximale aantal gedetineerden per gevangenis vastleggen. Bovendien moeten autonome alternatieve sancties worden ontwikkeld voor verschillende categorieën van gedetineerden die in wezen niet in de gevangenis thuishoren. En voor de gedetineerden moet de begeleide overgang van detentie naar vrijheid beter worden uitgebouwd. Daarvoor is echter een nieuwe structurele omkadering vereist, met alweer de nodige mensen en middelen. Hoeveel justitieassistenten zou de overheid niet kunnen betalen met het geld dat zij aan bijkomende gevangenissen besteedt? De samenleving is minder beschermd door iemand in een overbevolkte gevangenis op te sluiten dan door die persoon een aangepaste en goed omkaderde vrijheid onder voorwaarden op te leggen. Het wordt tijd dat parlement, regering en justitie een aantal vicieuze cirkels doorbreken. Ook in het belang van de samenleving.

Frank De Moor

‘De burger ervaart de politie nog altijd als de eerste rechter.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content