Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Jan Fabre krijgt een vuurtje van zijn sculptuur in het Brugse Gezellemuseum.

Een menigte verdringt zich rond het beeld, De man die vuur geeft. De stakker zoekt blootvoets beschutting langs de eeuwenoude tuinmuur, z’n jas helemaal over het hoofd getrokken. Een vlam uit de aansteker verlicht zijn gezicht, het wat diabolisch glimlachende van Jan Fabre – zoals De man die de wolken meet op het dak van het SMAK het gezicht van zijn gestorven broer draagt. De kunstenaar maakte een pop die hij met hars instreek. Hij maakte er een wassen model van, waar een bronzen beeld van gegoten werd. Het metaal werd mateloos gepolijst en met vliegtuiglak bespoten. De bleke glansteint doet aan de bronzen van Brancusi denken. Een paar meter verder staat, op een granieten sokkel, het paar makkelijke schoenen dat de vuurgever uitgetrokken heeft.

Aan de andere kant van de museumtuin, op een bankje, de kunstenaar in levende lijve, nog gestoord door de commotie vooraf: “Er waren geruchten dat Gezelle een priester-homo zou geweest zijn, en men was bang dat ik hem belachelijk gemaakt zou hebben. Dat was niet de bedoeling. Men heeft mij gewoon door het slijk gehaald in de gazetten. Er is een paar keer een rel geweest bij de schepen, rond mijn persoon. Een Vlaams sfeertje van sensatie en roddel. Wat interesseert mij dat nu verdomd dat die mens een homo was? Dat mag voor mij een gangster zijn, het was gewoon een goede dichter. Ik heb dat altijd gevonden. Ik weet nog goed, als ik Watou deed moest ik vechten om Gezelle erin te krijgen, want uiteindelijk werd er altijd met hem gelachen hier in Vlaanderen. Ge waart precies een idioot als ge Gezelle interessant vond. En daar wil ik bovenstaan, boven al die dorpspolitiek. Als Andy Warhol, die elke dag naar de kerk ging, een Vlaming zou geweest zijn, zouden ze hem godverdomme op zijn kop hebben gezeten, en Andy Warhol was een ongelofelijke grote kunstenaar. Ik bedoel, ik geloof dat er zelfs bij die pastoor iets in zijn werk sterker was dan dat katholicisme, en waar hij constant naar op zoek was, om uit dat keurslijf te kunnen breken.”

De man die vuur geeft ontstond zes jaar geleden toen de Nederlandse staat Fabre de kans gaf om een beeld te maken voor de nieuwe stad Zoetermeer. Hij legde een Grote Rozenheuvel aan met een Waterloo-achtige trap naar een plein waar het beeld zal staan. Brugge kreeg de première omdat de kunstenaar het perfect vond beantwoorden aan wat het Gezellemuseum hem vroeg.

EEN ONZICHTBARE WANDELING

“De geste van daarjuist, wat jij met mij doet, een vuurke geven aan mij, de gewone dagelijkse geste, maar ook de passie en het vuur dat je van de andere mensen hebt gekregen, in deze context ook van Gezelle. In de loop van de dertig jaren dat ik zijn gedichten las, zijn dat zinnen, momenten die doorsijpelen, die vanachter blijven hangen en er op andere momenten weer uitkomen.

Wat in zijn gedichten schuilt is bijna die oefening in verdwijning, die oefening naar de dood, die zit er heel sterk in. Zo’n beeld dat normaal gesproken op zijn sokkel staat is feitelijk een object dat het feest van de dood in zich draagt. Die gast komt nu van die sokkel af, maakt een onzichtbare wandeling in het hiernamaals, want wat is een tuin waar je een sculptuur in neerzet? Het is een begraafplaats bovengronds. Hij staat op z’n blote voeten, helemaal aangekleed. Dat is een spoor, een gevoel dat terugkomt in verscheidene gedichten van Gezelle. Het is ook een symbool van de dood, helemaal klaar zijn. Preparatie tot het volgende.”

In Watou ’95 stamelde de stem van Jan Decleir Het Schrijverke in een goor souterrain in de natuur, waar Jan Fabre de zoldering volgehangen had met theezakjes met kopies van zelfportretten die zich spiegelden in het zwarte wateroppervlak. Gezelles gedicht over de waterlibelle paste insectenkenner Fabre als een handschoen: “Dat libelleke schrijft de naam van God op het water, zegt Gezelle. Dat kan voor mij ook het codewoord zijn van het meest ultieme geheim, het meest onbekende, de dood. Dat gedicht is helemaal vervuld van de preparatie van de verdwijning. Het is zo verdacht muzikaal, dat het daar niet om gaat, maar om een overstijgen van de muzikaliteit, het niet meer kunnen zeggen, het niet meer durven uitspreken, de angst voor het gevoel waar ge mee bezig zijt. Daarom heb ik gekozen om het te laten stotteren.”

Dat wat angstige en kleinburgerlijke bij Gezelle doet hem soms denken aan René Magritte. Ook hij speelde met vuur, maar bijna verscholen, binnenskamers. Niet toevallig staat De man die vuur geeft met zijn rug naar het publiek, zijn jas “bijna als een hutje waar hij onder zit. Dat is toch ook, in dat kamerke zitten. Het woord tuin betekent oorspronkelijk ook omsloten. Hij geeft vuur uit zijn hortus conclusus, een kamer of ruimte waar natuur, materie, geest en denken elkaar ontmoeten. Het figuur wat ik wilde maken is ook een gesloten tuin, een private bron die in een andere private tuin staat.”

Gezelle is niet de grote inspirator van zijn werk. Dat zijn veeleer Jeroen Bosch en Pieter Bruegel, van wie hij soms letterlijk beelden overgenomen heeft. “Ken je die drie astronauten, mannelijke engelen van mij? Die heb ik uit een tekening van bijenhoeders, monniken door Bruegel. Het spirituele lichaam, snap je. Je hebt het fysieke lichaam en je hebt het erotische lichaam, en ik ben eigenlijk bezig met het lichaam als omhulsel. De idee van het hoeden: die monniken hadden zo’n pij, een beschermlaag, een soort nieuwe huid. Na Bruegel en Bosch heb je eigenlijk alleen het erotische lichaam in de schilderkunst, en nadien het fysieke lichaam. Maar die schilders hadden iets aan de hand met het spiritueel lichaam. Dat zijn voor mij de echt grote inspiratiebronnen, vormelijk zowel als inhoudelijk. Nadenken over het lichaam, nadenken over de spiritualiteit.”

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content