De tsunami-ramp staat in ons collectieve geheugen gegrift: een herinnering aan onze kwetsbaarheid tegenover de natuur. Zoals het nazisme ons herinnert aan het gevaar dat we voor onszelf kunnen vormen.

Opvallend is wel dat even grote en zelfs grotere, meer verwoestende en moordende natuurrampen, zoals de aardbeving in China, nauwelijks tot onze media en ons bewustzijn zijn doorgedrongen. Blijkbaar ligt de Indische Oceaan op onze mentale kaart veel dichter bij Vlaanderen dan het Aziatische vasteland. Uit de gesprekken die de grote golf heeft losgemaakt, bleek dat heel wat mensen al in de getroffen gebieden waren geweest, vrienden hadden die er waren gepasseerd en nog meer vrienden hadden die net terug waren of op het punt stonden te vertrekken – stel je voor. Persoonlijk kende ik niemand die daar in de buurt zat, maar moest ik dikwijls denken aan de vele volkeren, inboorlingen geheten, waarover ik vroeger in de lessen antropologie had geleerd. Lang voor er sprake was van massatoerisme, wisten de antropologen immers de stranden en de eilanden van de Indische Oceaan naar waarde te schatten. Daar, zo vertelden zij ons op hun schaarse bezoeken aan het druilerige Avondland, leefden veel zeer interessante volkeren en stammen, van wier verwantschapssystemen we na een tijdje meer afwisten dan van onze eigen familie.

Telkens de kranten een kaartje afdrukten van de getroffen gebieden, moest ik aan die stammen denken. Hebben zij de ramp overleefd? Zijn ze er nu nog? Tot ik besefte dat zij waarschijnlijk al lang voor de tsunami door de nog veel krachtiger golf van verwestering en modernisering waren meegesleurd. Daarbij niet hun leven latend, wel hun identiteit. Maar toen verscheen plots die foto van de inboorling die in zijn blote billen een pijl afschiet op een helikopter die hulp en redding wil brengen. Ze zijn er dus nog steeds, rechtstreeks uit het Paleolithicum gestapt, open en bloot. Tegen onze beschaving zeggen ze ‘nee dank u’ en ‘ go home‘.

Op het eerste gezicht lijkt hij heel vreemd: die kleine man die zijn pijlen verschiet op een helikopter die wij met ons liefdadigheidsgeld en met zo veel goede bedoelingen hebben uitgestuurd. En toch herkennen we ons in hem. Het overkomt ons allemaal al eens, in een vlaag van verregaande, romantische zinsbegoocheling. Dan zouden we daar ook wel willen staan in onze blote billen en foert zeggen tegen de beschaving. Waarschijnlijk verschilt niemand meer van ons dan die man, en toch staan we heel dicht bij hem. Geen verre genetische neef is het, maar een maat, een spitsbroeder zelfs. Ik beeld me in dat hij, zodra hij zijn pijlen heeft verschoten, terugkeert naar zijn kameraden om te melden dat hij de westerlingen weer eens een mooie photo opportunity heeft gegund. ‘Zij zullen weer niet weten hoe ze ons moeten omschrijven’, grapt hij. ‘Zijn wij nu wilden, primitieven, inboorlingen, ja wat zijn wij eigenlijk’, vraagt hij breed retorisch en tot groot jolijt van het ganse kamp. ‘Wij zijn autochtonen’, roept een andere Andamander, inmiddels dubbel geplooid van het lachen. ‘Autochtoner kan niet’, valt een derde hem bij, terwijl ondertussen bijna de hele stam over de grond rolt.

Vreemd is een vreemd woord om mensen te omschrijven. Vreemd zijn gek genoeg alleen die mensen die nabij zijn, zonder concreet te worden. Onze man uit het Paleolithicum is niet vreemd. De met uitwijzing bedreigde kinderen die samen met onze kroost school lopen, zijn evenmin vreemd. En onze Marokkaanse buurman is allerminst vreemd. Maar abstract, zo in het algemeen, blijken er in dit land veel vreemden te zijn. De Vlamingen worden er zelfs autochtoon van.

De auteur is hoogleraar sociologie aan de Vrije Universiteit Brussel.

Mark Elchardus

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content