De oorlog in Congo is nog niet voorbij – omdat niemand dat echt wil. België kijkt vanachter de schermen toe.

Als de ‘internationele gemeenschap’ vindt dat vrede en mensenrechten in Kosovo ontelbaar veel miljarden dollars mogen kosten, waarom zou zij dan ook niet een fors contingent blauwhelmen kunnen uitsturen naar Congo? Dat land is al anderhalf jaar in een uiterst complexe en bijna uitzichtloze oorlog verwikkeld. De Afrikaanse staatshoofden die vorige week in New York bijeenkwamen voor een bijzondere zitting van de VN-Veiligheidsraad, gaven duidelijk te kennen dat zij een VN-interventie noodzakelijk vonden.

Die stelling was ook voorspelbaar, want zo konden de presidenten van de in het conflict betrokken landen VN-secretaris-generaal Kofi Annan van antwoord dienen. Bij de opening van de sessie had die hen immers voorgehouden dat het hun verantwoordelijkheid was om eindelijk werk te maken van het vorige zomer gesloten vredesakkoord van Lusaka, waar maar geen schot in komt. Annan vertolkte daarmee een wel vaker gehoord verwijt: dat de direct betrokken landen te weinig vredeswil aan de dag leggen. Maar met het terugkaatsen van de schuldvraag kreeg het wereldgeweten een koekje van eigen deeg.

België, in New York vertegenwoordigd door zijn vice-premier en minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (PRL) en staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking Eddy Boutmans (Agalev), is de gedachte aan een VN-interventiemacht lang niet ongenegen. Maar er is een probleem. Het is een beetje dubbelhartig om andere landen aan te sporen blauwhelmen in te zetten voor een lastige opdracht in Centraal-Afrika maar ‘de eigen jongens’ thuis te houden. Maar het zou onverstandig zijn dat België blauwhelmen levert voor VN-operaties in ex-kolonies, zo vond de onderzoekscommissie van de Senaat die de rol van het Belgische leger in de faliekant afgelopen VN-missie in Rwanda (1993-94) evalueerde.

“Natuurlijk hou ik mij daaraan”, zegt Louis Michel, maar echt enthousiast klinkt het niet. België zal zijn onvermogen tot deelname aan een VN-vredesmacht dus moeten compenseren met geld en diplomatie, ter plekke, binnen de VN en vooral binnen de Europese Unie. “Dat zal niet zeer zichtbaar zijn,” zegt Michel, “maar wees gerust, het is een reële rol, niet pro forma.” België voelt zich erkend wegens zijn terreinkennis en ervaring en zal onder meer het werk ondersteunen van Ketumile Masire, de gewezen president van Botswana die is aangesteld als ‘bevorderaar’ van de intern-Congolese politieke dialoog. Op initiatief van staatssecretaris Boutmans zal België wellicht in maart in Genève een conferentie financieren, die onder meer de toegang van humanitaire organisaties tot het steeds meer noodlijdende Congo en de terugkeer van de naar schatting één miljoen vluchtelingen moet regelen.

NAAR EEN VREDESLOGICA

Belgiës rol in het conflict zal er zo noodzakelijk een worden achter de schermen. Met een reeks gesprekken in de marge van de Veiligheidsraad heeft Michel daar vorige week al een begin mee gemaakt. Hij schaarde zich volop achter het initiatief van de Amerikaanse VN-ambassadeur Richard Holbrooke (die als voorzitter van de V-raad deze bijzondere sessie had georganiseerd) om de strijdende partijen te herinneren aan de afspraken van Lusaka. Al is van de uitvoering van dat akkoord nog maar bitter weinig in huis gekomen, het is de enige basis waarop de internationale diplomatie kan steunen om de oorlogslogica in de regio om te buigen tot een vredeslogica.

Het was daarom de bedoeling dat de betrokken Afrikaanse staatshoofden in New York een gezamenlijke verklaring zouden uitgeven, waarin zij hun trouw aan het Lusaka-akkoord zouden bevestigen. Maar hoezeer Holbrooke zich daartoe ook inspande, zover is het niet gekomen. De Congo-sessie van de Veiligheidsraad eindigde met slechts één officieel document: een verklaring van het Amerikaanse voorzitterschap, waarin Holbrooke alleen de eigenlijke aanwezigheid van de staatshoofden kon interpreteren als een teken van trouw aan het akkoord. En zo lag de bal weer helemaal in het kamp van de VN zelf.

Voor een grootschalige peacekeeping-operatie van de VN zijn veel geld en vooral veel politieke wil bij de lidstaten vereist, en het valt te betwijfelen of die wel aanwezig zijn. Daarvoor liggen de fiasco’s van Somalië of Rwanda nog te vers in het geheugen. Zeker het Amerikaanse Congres toont zich weinig enthousiast voor nieuwe, voor een derde door de VS mee te financieren Afrikaanse avonturen. Er zijn bovendien nog tal van praktische problemen. Om te beginnen, moeten de betrokken landen een beetje meewerken.

Zeker het Congo van president Laurent-Désiré Kabila geeft daarbij geen blijk van overdreven soepelheid. Begin augustus vorig jaar beslisten de VN om 90 verbindingsofficieren uit te sturen (de zogenaamde missie ‘Monuc’). Daarvan zijn er nog maar 79 ter plaatse, en het regime in Kinshasa gunt hen nauwelijks enige bewegingsruimte. In dat kader moeten ook vijf Belgische officieren in Congo worden gestationeerd – dat mag wel, want ‘Monuc’ omvat in deze eerste fase immers nog geen echte blauwhelmen. Van hen kon echter nog geen enkele worden uitgestuurd. Vier van hen kregen geen visum en de vijfde is ziek.

OORLOG IS DUUR

Het akkoord van Lusaka is ook niet al te voordelig voor Kabila. Congo wordt erin niet zomaar als een slachtoffer van buitenlandse agressie erkend, omdat die notie wordt gekoppeld aan de als legitiem omschreven eis van andere landen (versta: Rwanda, Oeganda en Burundi) op veilige en stabiele grenzen. Dat lijkt hun invasie van Congolees territorium enigszins goed te praten. Verder koppelt het de vrede aan een interne politieke dialoog, waarin ook de gewapende rebellie als een volwaardige gesprekspartner wordt erkend, terwijl Kabila hen alleen als de marionetten van de buitenlandse agressor aanziet: “We moeten medelijden hebben met hen.”

Die dialoog moet in zijn logica onvermijdelijk uitlopen op een machtsdeling in Kinshasa – en zo’n fanatiek democraat is Kabila nu ook weer niet. Als hij de naam moet noemen van Etienne Tshisekedi, eertijds al de opponent van de door Kabila verdreven dictator Mobutu Sese Seko, laat Kabila zich eerst ontvallen: “Hoe heet hij ook weer?” Dat Tshisekedi begin dit jaar werd ontvangen door de Zuid-Afrikaanse president Thabo Mbeki, beviel Kabila al evenmin. Hij beschouwde dat als een inmenging in de interne Congolese aangelegenheden, en dat dan nog door een land dat hij als vijandig aanziet, want Zuid-Afrika is volgens hem Rwanda’s belangrijkste wapenleverancier (wat Zuid-Afrika overigens ontkent).

Het probleem met het akkoord van Lusaka is dat te veel partijen – en zeker niet alleen Congo – nog altijd baat hebben bij het status-quo. Aan de ene kant is het voeren van een buitenlandse oorlog een dure zaak. Landen als Oeganda en Zimbabwe zijn daarover al in conflict gekomen met de internationale financiële instellingen. Zimbabwe, dat met 11.000 soldaten een derde van zijn troepenmacht in Congo gelegerd heeft, stevent zelfs op een regelrecht economisch bankroet af. Nergens is de betrokkenheid bij de Congolese oorlog populair, integendeel, en dat zet de betrokken regimes binnenlands steeds meer onder druk, zeker in Zimbabwe en Oeganda, waar binnenkort verkiezingen worden gehouden.

Aan de andere kant hebben velen in de politieke en militaire elites, vooral in Rwanda, Oeganda en Zimbabwe, direct financieel baat bij het laten voortduren van de huidige impasse. Ze bevriest immers een situatie die hen rechtstreeks toegang verschaft tot Congo’s natuurlijke rijkdommen. Het gaat dan niet alleen om goud, diamant, kobalt, tin of zeldzame strategische grondstoffen als niobium en tantalium, maar ook om hout en koffie, terwijl zelfs diersoorten als zebra’s en grijze roodstaartpapegaaien illegaal zouden worden uitgevoerd. En dat er lieden zijn die hopen een cent te verdienen met handeltjes in al dat spul, betekent natuurlijk dat er ook afnemers voor te vinden zijn, met name in de VS en West-Europa, België inbegrepen. En ondertussen heeft Kabila Noord-Korea toegang tot de Katangese uraniummijnen aangeboden in ruil voor militaire instructeurs.

EEN GOEDE SERVICE

Het uiterst onaantrekkelijke perspectief van dit alles is een uitputtingsslag. En al blijven de bestaande bestandslijnen min of meer gelijk, aan het geweld komt geen einde, ook omdat de militaire onzekerheid oude etnische spanningen doet escaleren in wrede moordpartijen. Bovendien doen de wapenhandelaars weer gouden zaken in de regio; zeker in Kabila vinden ze een goede klant. En ondanks alle gepraat over een ethische buitenlandse politiek, besliste Groot-Brittannië twee weken geleden om dan toch maar reserveonderdelen te verkopen voor de Hawk-jachtbommenwerpers die Zimbabwe in Congo inzet – omdat de Britse wapenboeren bang zijn dat ze een slechte reputatie qua service zouden krijgen indien Londen zijn wapenembargo tegen oorlogvoerende landen zou handhaven.

Ondertussen is de Congolese bevolking er erger aan toe dan ooit tevoren. Volgens de VN dreigt voor ruim 10 miljoen Congolezen ‘voedselonzekerheid’ en laten alle partijen zich weinig gelegen aan de mensenrechten.

In een somber rapport stelde Kofi Annan midden januari de Veiligheidsraad dan maar voor om ‘Monuc’ een tweede fase te laten ingaan: het uitsturen van 500 militaire waarnemers, die ter bescherming vier infanteriebataljons, een marine-eenheid en een ruime logistieke omkadering zouden meekrijgen, in totaal een 5000 manschappen. Richard Holbrooke hoopte vorige week in New York de juiste sfeer te creëren voor deze tweede fase. Daartoe zou de Veiligheidsraad, aldus Holbrooke in zijn officiële verklaring, wellicht rond half februari een resolutie goedkeuren. Hoe dan ook zouden de manschappen slechts een beperkt mandaat meekrijgen, dat niet verder gaat dan de bescherming van de waarnemers en van zichzelf en eventueel het begeleiden van humanitaire konvooien.

De meeste Afrikaanse naties verlangen nog een derde ‘Monuc’-fase, die van een volwaardige vredesmacht. Daarover blijft Holbrookes verklaring uiterst voorwaardelijk: ze heeft het over ‘de intentie’ om ’te zijner tijd’ de ‘voorbereidingen’ van een volgende fase te ‘overwegen’. Als het uitsturen van de waarnemers al een delicate zaak wordt, dan geldt dat zeker voor die eventuele vredesmacht, die zal moeten beschikken over een stevig en ondubbelzinnig mandaat, veel geld en vooral veel manschappen – nu al worden cijfers genoemd van 25.000 tot 50.000.

De vraag is evenwel welke vrede daar te bewaren valt als de meeste oorlogvoerders nog lang niet op vrede uit zijn, maar integendeel aan de oorlogslogica vasthouden? Elke betrokken partij heeft tenslotte zo haar eigen mening over wat die blauwhelmen zouden moeten doen. Of zo’n vredesmacht er in die omstandigheden wel komt? “Wij zijn optimistisch gestemd”, zegt Congo’s minister van Buitenlandse Zaken Abdoulaye Yerodia tegen Knack, “We zijn hier niet gekomen voor de schijn. En als zo’n VN-vredesmacht Congo’s territoriale integriteit niet herstelt, dan doen we het zelf.” Zo blijft de oorlog duren.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content