De hele zomer lang buigt Guillaume Van der Stighelen zich over termen uit ons dagelijkse taalgebruik en schrijft er voor Knack zijn bedenkingen bij neer.
Als je in Nederland je betaalkaart in een automaat steekt om af te rekenen, en het lukt, dan verschijnt er in dat kleine venstertje het woord ‘geslaagd’. Bij ons staat er ‘aanvaard’. Het lijkt een onbelangrijk verschil, maar het gevoel is anders. Natuurlijk bedoelen de Nederlandse banken niets meer dan dat de bewerking geslaagd is. Maar ik kan er niks aan doen, telkens als ik het lees klinkt het mij in de oren alsof ik degene ben die geslaagd is. Geslaagd in het opzet om toch iets te maken van mijn leven. Iets waar mijn ouders en hun omgeving ooit zware twijfels over hadden.
‘Proficiat, u kunt deze pasta met raket en gedroogde tomaatjes betalen. U bent geslaagd.’ (Met raket wordt hier het onkruid bedoeld dat welig tiert op onze bermen en dat u met smaak eet sinds u het rucola noemt.)
Aanvaard of geslaagd, wat maakt het uit, zult u zeggen. Wel, voor een heleboel studenten die nu hun studieresultaten krijgen: veel.
Want geslaagd betekent alleen maar dat je een diploma krijgt. Daarmee word je nog niet noodzakelijk aanvaard. De echte aanvaarding in het beroepsleven, of zelfs in familiale kring, hangt af van de mate waarin je je onderscheiden hebt. Wie met grootste onderscheiding slaagt, wordt net iets vlugger aanvaard op de arbeidsmarkt dan iemand die gewoon geslaagd is.
Ons gebruik van de term onderscheiding legt veel bloot over de onderliggende gevoelens bij de voorbije gedachte- en woordenwisselingen rond de hervormingen van het onderwijs. Die gevoelens, en die maken ons zeer kwetsbaar omdat het onze kinderen betreft, gaan over het succes dat wij hen toewensen in een wereld waarin middelmaat de nieuwe lagere klasse is. Goed is niet goed genoeg. Het moet groots zijn. Of nog beter, grootst. Geslaagd is het olympische minimum. Onze kinderen moeten minstens voor een medaille gaan. Ze moeten zich onderscheiden van de rest.
Ik zie mijn oude leraar Nederlands, Emile Coenen zaliger, nog zuchten na een ouderavond. ‘Iedere uil denkt dat zijn jong een valk is.’
Dat een kind op school net geslaagd is, wordt thuis niet op applaus onthaald. Met de hakken over de sloot, wordt dat smalend genoemd. Voldoende volstaat niet. Een kind moet meer zijn dan ‘geslaagd’. Het moet bij de besten van de klas horen. Dat kan natuurlijk, als een grote meerderheid van de klas bereid is om het minder goed te doen. Het gevoel dat ouders aan die rankingoverhouden, is dat hun kind een behoorlijke plaats in de samenleving kan bekleden. Het helpt de hoop koesteren dat het kind ‘het waarmaakt’, ‘iets bereikt’ en ‘ergens komt’.
Er is ook de arbeidsmarkt. Het onderwijssysteem zoals het nu bestaat, en dat hoogstwaarschijnlijk niet zal veranderen, levert een aardige preselectie voor het bedrijfsleven. Leraars en professoren zeggen niet alleen of iemand objectief geschikt is voor een bepaalde verantwoordelijkheid, ze mogen er ook een rangorde bijvoegen. Het voordeel van zo’n systeem is dat het werkt. Het wakkert de wedijver aan, en het reikt ouders een eenvoudig meetinstrument aan om geleverde inspanningen te belonen. Het weerspiegelt ook het piramidale beeld van de samenleving dat al heerst sinds de uitvinding van de machine: de slimste bovenaan voor de bestuursfuncties, dan de handigste voor de technische uitvoering, en onderaan het werkvolk en de bedienden. Met als motivatie voor het beklimmen van die hoge piramide: een salaris en een invloed op de samenleving die exponentieel toeneemt met het aantal genomen treden.
Het nadeel van het systeem is dat de samenleving geen piramide is, maar een soort reuzenrad zoals op de kermis. Wie vandaag ontop of the world zit, zal morgen de bodem raken. En omgekeerd. Al is dat alleen een probleem voor hen die het juiste ticket hebben bemachtigd om op het rad te mogen.
Want er zijn ook de anderen. Zij die hun eigen weg maken zonder diploma. Zij die hun leraars hebben gevonden in toevallige voorbijgangers. Zij die hun lessen hebben geleerd in omstandigheden die in geen boek beschreven zijn. Zij die hun professoren zelf hebben gekozen. Niet om hen een toegangsticket te leveren tot een wereld waarvan hun ouders zegden dat het de wereld was, maar om het vuur aan te wakkeren dat hun inborst deed gloeien. Zij die zich onderscheiden door het feit dat ze geen onderscheiding nalopen. En zeker geen grote.
De hervormers van het onderwijs hebben het hart op de juiste plaats. De kapster van Margaret Thatcher heeft misschien meer invloed gehad op de wereldgeschiedenis dan haar leraar economie. Maar waar die hervormers nooit bij hebben stilgestaan, is dat voor heel wat mensen de onderscheidende beoordeling van een professor iets is waarin ze een zelfbeeld vinden dat bevredigt. Dat rust biedt in de zoektocht naar dat wat we allemaal graag zouden vinden: eigenwaarde.
Het heeft geen zin om met slogans te gooien als ‘Be all you can be’ (het Amerikaanse leger) of ‘Plus est en vous’, als de onderliggende gedachte meer strookt met ‘Unterschied muss sein’. De basismotivatie van ons onderwijs mag dan voor heel veel leerkrachten de ontplooiing van elk talent zijn, voor de meerderheid van de – kiesgerechtigde – ouders draait het om het verwerven van een positie. Bij het kiezen van studies wordt aan kinderen gevraagd: ‘Wat wil je worden?’ Zelden klinkt het: ‘Wat wil je kunnen? Wat wil je kennen? Wat wil je weten?’
Als je de kern van de onderwijstaak wilt verleggen van selectie naar ontwikkeling, goeie moed. Enbedenk eerst een nieuw woord voor het gebruikelijke ‘onderscheiding’. Want het klopt te veel bij deze tijd.
Voldoende volstaat niet. Een kind moet meer zijn dan “geslaagd”.