Belgen lopen niet met hun verzetsverleden te koop. Volgens de Duitse journaliste Marion Schreiber zouden ze er best wat trotser op mogen zijn.

19 april 1943. In het getto van Warschau begint de opstand. In België vindt diezelfde dag een unieke daad van rebellie tegen de holocaust plaats. Drie jonge mannen, slechts uitgerust met tangen, een seinlamp bekleed met rood papier en één pistool, overvallen in Boortmeerbeek een trein die 1631 joden vanuit Mechelen naar de gaskamers moet brengen – het twintigste konvooi naar Auschwitz. De statenloze jood Youra Livchitz en twee Belgen, Jean Franklemon en Robert Maistriau, voeren een plan uit dat door joodse verzetsstrijders was bedacht, maar door het gewapende verzet te riskant was bevonden. Ze bevrijden zeventien mensen, dan openen de Duitse bewakers het vuur. Voor het konvooi de Duitse grens bereikt, kunnen nog 214 mensen ontsnappen. Onder hen heel wat partizanen die in het kamp van Mechelen al beitels, koevoeten en ijzerzagen hadden verzameld. Door de verwarring bij de Duitse bewakers na de overval, vergroten hun kansen. Velen worden er ook door aangemoedigd om te springen. Drieëntwintig joden sterven bij hun vluchtpogingen door de kogels van de Duitsers of door een ongelukkige val. Maar wie levend uit het transport ontsnapt, krijgt hulp van de Belgische bevolking. Niemand wordt verraden.

Marion Schreiber, van 1986 tot 1998 correspondente van Der Spiegel in Brussel, werd door dit verhaal zo gefascineerd dat ze er een boek over schreef. Stille Rebellen verscheen enkele maanden geleden en is in Duitsland al aan een tweede oplage toe. In oktober stond het op de tweede plaats van een lijstje ‘beste non-fictie’, samengesteld door een recensentenjury in opdracht van de Süddeutsche Zeitung. Aan de vooravond van de herdenking van de Kristallnacht nodigde het Goethe-instituut in Brussel de schrijfster uit, samen met enkele hoofdrolspelers: Robert Maistriau, de enige overlevende van de overvallers; Simon Gronowski, die als elfjarige jongen uit het konvooi kon ontsnappen en de nu tachtigjarige Régine Krochmal. Zij ging na haar ontsnapping uit de trein opnieuw voor de joodse verzetsorganisatie werken, werd andermaal gearresteerd en door de SS gefolterd in de kazerne van Mechelen, waar ze op 3 september werd bevrijd.

Vierhonderd mensen wonen het gesprek in Brussel bij: vier generaties joden, Vlamingen, Franstaligen. Er wordt eerbiedig naar de verhalen van de drie getuigen geluisterd, oudere mensen in het publiek grijpen soms verstolen naar een zakdoek, maar de overheersende sfeer is er een van opgewekte bewondering. Dat komt niet in het minst door de vertellers zelf, die hun getuigenis vaak met droge humor kruiden en die een aanstekelijke levenskracht uitstralen. Vergelijkingen met Schindler’s List en met La vita è bella zijn na afloop niet uit de lucht. Een weerspiegeling van de sfeer van het boek.

In een recensie in een Vlaamse krant wordt Marion Schreiber het verwijt gemaakt dat ze van de hoofdrolspelers in haar boek romanhelden heeft gemaakt: ‘De parallellen tussen de moraal van haar boek en die van Spielbergs film zijn overduidelijk. Het individu, luidde in Schindler’s List de zeer Amerikaanse boodschap, kan alles bereiken, als het maar wil. Dat dit in de meeste gevallen niet opging, laat de trieste balans van vijf jaar heerschappij van de nationaal-socialisten zien.’

Marion Schreiber: Het verwijt van die moraal is onterecht. Ik schrijf niet alleen over de heldendaad van de drie vrienden, ik heb ook vele getuigenissen opgenomen over de joden die zijn omgekomen en ik vermeld de verschrikkelijke cijfers. Daarom heb ik achteraan ook de lijst met gedeporteerden van het twintigste konvooi opgenomen. Daaruit blijkt duidelijk dat het om een uitzondering ging, van het hele transport hebben maar een driehonderdtal gedeporteerden Auschwitz overleefd. Ook de afscheidsbrieven van Youra Livchitz aan zijn moeder, die nadien door verraad zelf in het kamp terechtkwam en er werd terechtgesteld, en die van zijn broer, eveneens wegens verzetsactiviteiten geëxecuteerd, zijn als facsimile opgenomen. Het te boek stellen van heldendaden maakt de gruwel niet kleiner.

Maar u heeft de feiten wel geromantiseerd, door bijvoorbeeld de gedachten en gevoelens van zowel de vervolgden als de SS-vervolgers te formuleren. Is zo’n ‘faction’ geen geschiedvervalsing?

Schreiber: Ik wilde een boek schrijven dat veel mensen, vooral ook jonge, zou aanspreken. Ik ben geen historica of literair schrijfster en die pretenties heb ik nooit gehad. Af en toe heb ik inderdaad kunstgrepen uitgevoerd die je als ‘scenisch’ zou kunnen bestempelen. Zo beschrijf ik bijvoorbeeld in het eerste hoofdstuk de luchtaanval op het SS-hoofdkwartier in Brussel. Op 20 januari 1943 bestookte de Belgische piloot Jean de Sélys Longchamp het gehate gebouw op de Louizalaan met een vliegtuig van de RAF. Die solo-actie kostte het leven aan verschillende hooggeplaatste SS’ers. Dat zijn historische feiten. Ik beschrijf in dat eerste hoofdstuk ook hoe Régine Krochmal in de kelders van het SS-gebouw het geluid van de aanval hoort. Ze was de nacht voordien opgepakt toen ze bij Oostenrijks-joodse vrienden verbleef die een kleine clandestiene drukkerij hadden waar hun ondergrondse krant Die Wahrheit werd gedrukt. Om de vrienden en het materiaal te redden, liet ze zich als joodse als makkelijke buit oppakken.

Dat is een historisch feit. Ik zet Livchitz tussen de massa mensen die zich heimelijk komen verheugen over het eerste teken dat de nazi’s kwetsbaar zijn en laat hem daar zijn oude schoolvriend Robert Maistriau ontmoeten, die van plan is zich bij het verzet aan te sluiten. Die ontmoeting vond in werkelijkheid niet op die dag en op die plek plaats. Doe ik aan geschiedvervalsing door die kleine dramaturgische ingreep, waardoor ik enkele van mijn getuigen in het begin van het boek kan voorstellen?

Het vermengen van feiten en fictie kan er wel toe leiden dat men de feiten ook als fictie begint te beschouwen.

Schreiber: Voor mij was het belangrijk dat dit boek door velen zou worden gelezen. Het moest dus een boek worden waarin voldoende spanning en herkenningsmogelijkheden zaten. Ik maakte me zelf het meest zorgen over de reacties van de getuigen. Maar zowel Simon Gronowski als Régine Kroch herkenden zichzelf perfect in de manier waarop ik hen had voorgesteld. Naderhand kreeg ik ook een reactie van een dokter, Hannerl Leschanowsky. Zij was een studievriendin van Youra Livchitz en ze liet me weten dat de tijd aan de ULB precies beschreven was zoals zij het zich herinnerde. Overigens, wat is de realiteit? Een van de drie overvallers, de musicus Jean Franklemon, woonde lange tijd in de DDR en overleed in 1977 in Oost-Berlijn. Zijn dochter kreeg na 1989 zijn Stasi-akte in handen. Daarin staat een gedetailleerde beschrijving van zijn omgeving en levenswijze. De dochter vertelde me nadien dat er van al dat beschrevene nauwelijks iets klopte. Volgens hun documenten was hij met een Française gehuwd, maar in werkelijkheid was zij een Belgische. Hij zou te midden van zelfgemaakte meubelen geleefd hebben, maar het waren spullen uit een antiquariaat. Hij zou geregeld naar theater gegaan zijn, eigenlijk kwam hij haast nooit buiten. Welke realiteit zal de geschiedenis ingaan? De realiteit die op papier staat of de werkelijkheid die de dochter me vertelde?

Daarmee wil ik niet beweren dat geschreven documenten niet belangrijk zijn voor de geschiedenis, ik heb er ook uitvoerig gebruik van gemaakt. Maar ik heb voorrang gegeven aan de mondelinge overlevering.

De basis voor de reconstructie van de overval vond u bij de Belgische historicus Maxime Steinberg die in het lijvige ‘La Traque des Juifs’ onder andere dit verhaal documenteerde. Hoe kwam u bij hem terecht?

Schreiber: Voor Der Spiegel moest ik een artikel maken over de joodse kinderen die tijdens de oorlog in Belgische families werden verstopt. Ik kwam in contact met Simon Gronowski en via hem met de Fondation Auschwitz en Robert Maistriau. Het thema boeide me en ik overwoog eerst om er een langer artikel aan te wijden. Ik had ondertussen echter zoveel materiaal verzameld en mensen leren kennen, dat het jammer zou zijn geweest om het verhaal met een artikel af te doen. Het wetenschappelijke werk van Maxime Steinberg is alleen toegankelijk voor specialisten en het hele verhaal van de overval was een groter publiek waard. Door een sneeuwbaleffect had ik ondertussen ook op andere verhalen uit het Brusselse verzet zicht gekregen. Ik besloot er een boek van te maken met als centraal thema de moed van veel Belgen. Overal waar ik aanklopte, kreeg ik enthousiaste reacties én toegang tot archieven: die van het Joods Museum van Deportatie en Verzet, van de Service des Victimes de la Guerre, de processtukken van het gerechtshof in Kiel waar de Brusselse SS-leider Kurt Asche in 1981 werd veroordeeld en het privé-archief van de partizaan Robert Korten uit Boortmeerbeek. Er waren ook de vele overlevenden en hun vrienden en familieleden, die me een beeld gaven van zowel de precieze gebeurtenissen als de persoonlijkheden waarrond ik mijn boek heb opgebouwd.

De ondertussen gepensioneerde archivaris van de ULB bracht me in contact met Massia Gruman. Zij is lerares geweest aan het atheneum van Ukkel en heeft zelf onderzoek naar de bezettingstijd gedaan. Ze was in het bijzonder in Youra Livchitz geïnteresseerd en vertelde me veel over de sfeer die er heerste en die nadien onder meer tot de oprichting van de verzetsbeweging Groupe G aan de ULB leidde. Via haar leerde ik jeugdvrienden van Livchitz kennen en kwam ik ook bij de theosofische gemeenschap in Brussel terecht.

Die speelde een belangrijke rol in de vorming van vrije geesten?

Schreiber: Youra’s moeder kwam uit de Russische provincie Bessarabië. In Rusland, maar ook in grote delen van Duitsland was de theosofische beweging wijdverspreid, onder anderen de antroposoof Rudolf Steiner werd erdoor beïnvloed. De arts Nyssen had in Ukkel de commune Monada gesticht. De leden hielden zich na hun dagtaak met de studie van de theosofie bezig. Van die gemeenschap liepen banden naar het pas opgerichte atheneum van Ukkel. De leraars waren socialisten, vrijmetselaars, joden, zelfs communisten. De school was een doorn in het oog van de latere Duitse bezetters. Drie leraars en veertien leerlingen stierven nadien als verzetslieden, acht van hen werden door de Duitsers geëxecuteerd. Alain Bosquet, die in 1978 de Grand Prix de l’Académie Française kreeg, schrijft in zijn autobiografische roman Une mère Russe ook over zijn jeugd in Brussel en vermeldt Youra Livchitz, die hem met zijn belezenheid imponeerde. Hun discussies gingen over de vrijheid van het individu en de noodzaak om de angst te overwinnen en zich uit hun rol van gehoorzame zoon los te maken.

De Belgen worden in uw boek nogal heroïsch afgeschilderd. Dat is een totaal ander beeld dan wat wij uit onze oorlogsverhalen, meestal verhalen over collaboratie, overgeleverd krijgen.

Schreiber: Belgen zijn blijkbaar masochisten. Een toenmalige vriendin van Alexandre Livchitz, die tijdens de oorlog als koerier voor het verzet had gewerkt, vertelde me dat ze nooit een uitkering als politiek gevangene had gekregen omdat ze op een bepaald moment na foltering was doorgeslagen en had gepraat. Hoeveel mensen zouden in godsnaam niét praten als ze gefolterd worden? Ik heb de donkere kant van de Belgen ook leren kennen toen ik over de Dutroux-affaire verslag moest uitbrengen.

Maar ik waardeer de mentaliteit van de Belgen. Ze zijn een heel individualistisch en antiautoritair volk. Terwijl Duitsers 150 procent gehoorzaamheid kunnen opbrengen, is dat bij Belgen maar 70 procent. In een democratie, waar alles goed georganiseerd moet zijn en men zijn verantwoordelijkheid als burger moet opnemen, kan dat wel eens storend werken. Maar in oorlogstijden heeft die mentaliteit heel positieve effecten gehad. De Duitse bezetters wisten dat trouwens, in veel rapporten van Brussel naar Berlijn is sprake van de weerspannigheid van de bevolking. Meer dan de helft van de joden die in België woonden, overleefde de oorlog. Ter vergelijking: in Nederland – waar men prat gaat op het redden van de joden en waar men Anne Frank tot een nationaal symbool heeft gemaakt – overleefde maar 12 procent. Anne Frank mag dan wel een hele poos ondergedoken zijn, ze is ten slotte toch verraden. Haar overlevingskansen waren in België zeker groter geweest. Maar Belgen lopen daar niet mee te koop. Ze zouden best wat trotser op hun verzet mogen zijn. Volgens mij heeft alleen Geert van Istendael die positieve kant van het oorlogsverleden in Het Belgisch labyrint gedocumenteerd.

U hebt het vooral over het Franstalige verzet. Maxime Steinberg vermeldt dat in België in totaal 45 procent van de joodse bevolking werd gedeporteerd, maar in Antwerpen was dat 65 procent.

Schreiber: Dat is ook weer zo typisch. Meteen vergelijkingen tussen Walen en Vlamingen. Het verhaal dat ik vertel, speelt zich toevallig in een francofoon milieu af, omdat het oud-studenten van de ULB waren. Het is bijvoorbeeld ook niet in een katholiek milieu of niet in de provincie. Ik stel vast dat niemand van de mensen die van de trein sprongen, door de bevolking werd verraden. Ze werden allemaal door veldwachters en rijkswachters geholpen. Dat waren allemaal Vlamingen.

‘Stille Rebellen’ is bij Aufbau-Verlag verschenen en komt volgend jaar in een Nederlandse vertaling bij Atlas uit.

Hilde Keteleer

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content