De internationale vereniging voor psycho- logen, koos een Belg als nieuwe voorzitter : gesprek met Géry van Outryve d’Ydewalle.

HETEERSTE Internationaal Psychologisch Congres werd in 1889 in Parijs gehouden. Bij de dertiende uitgave, in 1951, werd op vraag van de Unesco een International Union of Psychological Science (IUPsyS) opgericht. Op 16 augustus jongstleden koos de IUPsys in Montreal, in het kader van het 26ste Congres, de Belgische professor Géry van Outryve d’Ydewalle als voorzitter. Van Outryve d’Ydewalle leidt het Laboratorium voor Experimentele Psychologie aan de KU Leuven.

GERY VAN OUTRYVE D’YDEWALLE : De IUPsyS is samengesteld uit 64 nationale verenigingen één per land. Daarmee bereiken we toch wel een half miljoen psychologen. In de VS alleen al zitten we met 250.000 psychologen.

Onze vereniging beperkt zich niet tot het houden van congressen. Ze heeft sinds 1951 een onderzoeksprogramma, een publicatieprogramma en tal van activiteiten, waaronder het interventieprogramma. Wanneer er ergens in de wereld problemen rijzen, wordt de vereniging door Unesco opgeroepen om daar heel snel experten heen te sturen. Dat is in de jongste vier jaar drie keer gebeurd. In Rwanda, Bosnië en Somalië, waar telkens heel wat mensen leden aan post-traumatische stress.

De meeste congressen hadden in westerse en vooral in West-Europese steden plaats. Er was slechts één congres in Azië, en dan nog in Tokyo.

VAN OUTRYVE D’YDEWALLE : Een paar continenten zijn inderdaad slecht vertegenwoordigd, dat is bijna vanzelfsprekend in de psychologie. Neem Afrika, waar we op dit ogenblik Egypte, Zuid-Afrika, Zimbabwe, Uganda en Marokko hebben en waar de verenigingen ook niet zo actief zijn.

Waarom koos de vereniging u als voorzitter ?

VAN OUTRYVE D’YDEWALLE : Enkele maanden voor het congres dragen de nationale verenigingen kandidaten voor. Het was min of meer algemeen verwacht dat ik verkozen ging worden, omdat ik sinds 1980 vrij actief was in de IUPsyS ; als redactiehoofd van ons tijdschrift tot het einde van de jaren tachtig, vanaf 1987 als afgevaardigd secretaris van de vereniging en sinds ’92 als secretaris-generaal. Een secretaris-generaal blijft normaal voor tenminste twee termijnen van vier jaar. Ik heb maar één termijn gedaan, dat is wel een beetje verrassend. Voorts ben ik met mijn 49 jaar de jongste van alle voorzitters tot nu toe.

Waaruit bestaat uw onderzoek in experimentele psychologie ?

VAN OUTRYVE D’YDEWALLE : Ik werk vooral op het gebied van perceptieonderzoek en geheugen. Als geheugenpsycholoog deed ik onderzoek rond de vraag hoe mensen iets kunnen onthouden en nadien beter oproepen. Daarbij richtte mijn aandacht zich op de invloed van motivatie : als je erg geïnteresseerd bent om iets te leren, hoe komt het dan dat je ook geneigd bent om beter te presteren ? Welke basisprocessen zijn daarbij betrokken ?

Op het gebied van het geheugen doe ik nu onderzoek omtrent prospectief geheugen. Dit is nieuw, want tot nu toe concentreerde de studie van het geheugen zich altijd op het onthouden van dingen uit het verleden : wat deed je gisteren om drie uur in de namiddag ? Bij prospectief geheugen gaat het om het onthouden van de dingen die je nog moet doen : onthouden dat je vanavond een pil moet nemen of dat je morgen om tien uur een afspraak hebt bij de tandarts.

De studie van het prospectief geheugen kan praktisch heel relevant zijn. Bijvoorbeeld, voor mensen met frontale hersenletsels. De frontale hersendelen zijn belangrijk voor het programmeren van dingen die je nog moet doen.

Uit vroegere studies van het geheugen blijkt dat oudere mensen het slechter doen dan jonge mensen. Dat is echter niet noodzakelijk zo met prospectief geheugen. In een aantal situaties, waar prospectief geheugen belangrijk is, komen oudere mensen er soms beter uit. Dat is verrassend en dat moeten we nog verder uitpluizen.

Het tweede luik van ons onderzoek, de perceptie, behandelt onder meer de invloed van een omgeving op het herkennen van objecten. Je herkent, bijvoorbeeld, een koffiemachine sneller in het decor van een keuken dan in een kantoor.

Met een ander project onderzoeken we hoe het komt dat we onze omgeving zo vlot waarnemen, terwijl onze ogen daar nochtans bijzonder slecht voor uitgerust zijn. In feite ziet ons oog namelijk slechts een heel beperkt deel van het visuele veld scherp, zodat we voortdurend oogbewegingen uitvoeren en terwijl we oogbewegingen uitvoeren, vervaagt het beeld. Dus krijgen we een vrij arme informatie, terwijl we toch voortdurend een volwaardige perceptie hebben. Hoe werkt dat ?

Experimentele psychologie omvat evenwel meer dan perceptie- en geheugenonderzoek. Er is ook de sociale psychologie, het motivatieonderzoek, de leerpsychologie ; kortom het is een hele waaier.

Herhaaldelijk ontpoppen mensen zich tot amateur-psychologen en delen kwistig adviezen uit. Terwijl psychologie allicht even ingewikkeld is als wiskunde.

VAN OUTRYVE D’YDEWALLE : Allemaal bezitten we een deel intuïtieve mensenkennis. Deze vorm van psychologie, bij iedereen spontaan aanwezig, is zonder twijfel zeer belangrijk. Maar in een aantal gevallen kan ze ook misleiden. Bijvoorbeeld : je hebt een vriend met een zware depressie en spontaan voel je dat je hem moet adviseren, maar in feite ben je niet zeker of die interventie efficiënt zal zijn. En dan is wetenschappelijke kennis uitermate belangrijk.

Is het niet moeilijker om op het terrein van de psychologie wetenschappelijke materie te verzamelen ? Juist omdat de psyche zo’n beetje los van de materie lijkt te staan.

VAN OUTRYVE D’YDEWALLE : Dat klopt. Je kan dat als de zwakke kant van de psychologie beschouwen. Wij vinden het veeleer positief dat er twee kanten aan de medaille zijn. We zijn deels een humane, sociale wetenschap en deels een toegepaste wetenschap. Ons onderzoek over perceptie en geheugen sluit ook aan bij het onderzoek van ingenieurs over robotvisie en zo meer en bij de neurowetenschappen en dus ook de medische wereld. Psychologie als het kruispunt van vele, verschillende uitvalshoeken : dat is haar zwakke kant, maar ook de interessante. Psychologiestudenten krijgen een hele waaier van alle mogelijke vakken mee : statistiek, filosofie, fysiologie, een stuk natuurwetenschappen.

Hoe staat het in de psychologie met de tegenstelling tussen mechanistisch en holistisch denken ?

VAN OUTRYVE D’YDEWALLE : Met de psychologie zitten we zogezegd in de hogere regionen, maar vergeet niet dat het uitgangspunt van al onze studies toch het menselijk gedrag is, dus : empirisch observeerbaar materiaal. Het zoeken naar wetmatigheden in het menselijk gedrag, verloopt precies zoals bij de natuurwetenschappen. Maar als we die wetten willen uitleggen, moeten we hoe dan ook rekening houden met die hogere psychische mentale processen. En dan geraak je natuurlijk in troebel water. Nu beschikken we over allerlei nieuwe technieken, die ons toelaten om dat toch heel nauwgezet uit te rafelen. De nieuwe techniek van brain imaging met scanners geeft ons de mogelijkheid om een aantal processen in bepaalde hersendelen te lokaliseren.

Wat onderscheidt experimentele psychologie van de gewone psychologie ?

VAN OUTRYVE D’YDEWALLE : Experimentele psychologie is gewoon één bepaalde methodologische benaderingswijze binnen de psychologie. Het is niet de enige methode, maar wel de beste wetenschappelijke werkwijze. Waar het kan. Want een aantal psychologische verschijnselen laten zich niet of nog niet aanpakken met de experimentele methoden. En dan moeten we ons heil zoeken in methoden die eigen zijn aan de sociale en humane wetenschappen. Er is geen enkele contradictie, bijvoorbeeld, om als experimenteel psycholoog waar mogelijk de experimentele methoden aan te wenden, en tegelijk zeer geïnteresseerd te zijn in Sigmund Freud. Want vele van de theoretische inzichten van Freud blijven nog altijd interessant. Anders is het gesteld met de therapeutische praktijk, maar op dat terrein ben ik zelf niet bevoegd.

Iedereen kan zich voorstellen hoe een natuurkundige en een chemicus experimenteren. Maar hoe experimenteert een psycholoog ?

VAN OUTRYVE D’YDEWALLE : Dat is inderdaad veel moeilijker dan in de natuurwetenschappen. Stel dat je de ervaring hebt dat je beter kan studeren als je daarbij een kop koffie drinkt. Hoe kunnen we dat onderzoeken ? Wel, we nemen een representatieve steekproef van de bevolking en scheiden die in twee vergelijkbare groepen. Eén groep krijgt bij het binnenkomen een kop koffie en de andere groep niet. Dan vragen we ze om gedurende een aantal minuten of uren iets in te studeren. We zorgen ervoor dat de temperatuur en de belichting constant zijn en dat ze allemaal op hetzelfde uur van de dag studeren we moeten een behoorlijk aantal factoren constant houden. Daarna ondervragen we beide groepen en vergelijken het eventuele verschil in resultaten. Dat klinkt logisch en eenvoudig, maar is het jammer genoeg niet in de psychologie. Want het effect van koffie op die betere reproductie is niet eenduidig. Het zou kunnen liggen aan andere factoren, zoals het appreciëren van het gebaar. Dat moet je dus ook controleren. En moet je overgaan naar een ander proefopzet, waar je aan beide groepen koffie geeft, maar de ene krijgt krachtige koffie en de andere slappe.

In de humane wetenschappen moeten we rekening houden met zoveel factoren, dat onze proefopzetten uiterst ingewikkeld zijn en we zware statistieken moeten gebruiken om te weten of een effect inderdaad aanwezig is. Bij dit onderzoek, bijvoorbeeld, stelde er zich toch nog ergens een probleem. ’s Morgens studeer je sneller dan ’s avonds, maar voor het onthouden op lange termijn is’s avonds studeren beter. En in deze studie was geen rekening gehouden met het moment waarop ze begonnen te studeren. Dus kroop daar al een serieuze fout in. Ook werd geen rekening gehouden met het geslacht van de personen want het effect van het uur van de dag waarop wordt gestudeerd, is heel duidelijk bij de jongens aanwezig maar niet duidelijk bij de meisjes.

Met onze groep van een dertigtal medewerkers doen we vooral fundamenteel onderzoek. Fundamenteel onderzoek gaat nooit met spectaculaire stappen vooruit. Bij toegepast onderzoek heb je sneller duidelijkere bevindingen, omdat het ook veel concreter is. Zo deden we onderzoek naar hoe mensen naar ondertitels in tv-programma’s kijken. We hebben een oogbewegingsregistratietoestel, waarmee we kunnen weten wanneer ze naar het beeld kijken en wanneer naar de ondertitels. Uit een hele reeks van onderzoekingen bleek duidelijk dat het lezen van die ondertitels bijna dwangmatig is, je ontsnapt er niet aan. Zelfs al geef je een Nederlandstalige film met Nederlandse ondertitels, toch gaan kijkers die ondertitels lezen.

In een volgende stap gingen we na in welke mate het voortdurend kijken naar anderstalige films een aanzet geeft tot het kennen van die vreemde talen. En dat blijkt nu ook wel duidelijk in termen van woordenschat, maar niet in termen van grammatica en syntaxis, daarvoor hebben we nog geen evidentie.

Een andere reeks studies betreft de reclamepanelen op voetbalvelden tijdens tv-reportages. Uit ons toegepast onderzoek blijkt duidelijk dat men bijna nooit naar die advertenties kijkt en dat het onthouden nadien bijna nihil is.

Welk effect heeft reclame op tv en radio ?

VAN OUTRYVE D’YDEWALLE : Daar is internationaal veel onderzoek over gedaan. Reclamemakers zijn overtuigd van het belang van het grafische van een reclamebeeld. Op basis van ons oogbewegingsregistratie-onderzoek betwijfelen we dat. Opnieuw en dat is bijna een algemene wetmatigheid viel het ons op dat de kijkers veel meer naar de begeleidende teksten kijken dan naar het grafische. Zoals bij die ondertitels op televisie : ons mentaal systeem bijft erop gericht om dat te lezen, vaak onbewust. Door verder onderzoek hebben we kunnen aantonen dat de boodschap in de tekst een invloed heeft op het onthouden van die advertentie. Wanneer de boodschap op jezelf gericht is, dan onthou je het veel beter. En is die boodschap vrij algemeen of verwijst ze naar formele eigenschappen van het product, dan wordt dat minder goed onthouden. Dus is de inhoud van de boodschap ongemeen belangrijk voor het onthouden.

Maar dit is toegepast onderzoek. Dat doen we af en toe ook, gedeeltelijk omdat we dan spin-offs hebben voor ons fundamenteel onderzoek.

U had het in dit verband daarnet over een onderzoek naar object-herkenning in het kader van de omgeving.

VAN OUTRYVE D’YDEWALLE : Terwijl we beelden vertonen, zit de proefpersoon vast in een speciale stoel, zodat het hoofd niet beweegt en we dus de oogbewegingen goed kunnen volgen. We gaan dan na in welke mate de persoon de scène bekijkt, hoelang de persoon een object met de ogen fixeert. Dat zijn bijna microstudies, dat gaat om een kwestie van tientallen milliseconden tijd. En het feit dat je iets in tien of twintig milliseconden sneller kunt herkennen, kan voor ons heel belangrijke implicaties hebben over de aard van het proces, aanwezig bij die objectherkenning. Deze materie is oersaai, als je ze moet doceren aan studenten. Maar zo boekt de wetenschap nu eenmaal vooruitgang. Het eigenlijke onderzoek zal nooit populair zijn, maar is essentieel om te weten waarin de studie van objectherkenning bestaat. Bijvoorbeeld, ten behoeve van mensen met specifieke hersenletsels, die geen objecten meer kunnen identificeren.

Welke invloed heeft alcohol op het geheugen ?

VAN OUTRYVE D’YDEWALLE : Alcohol heeft zeker een negatief effect op het geheugen. Het cumulatieve effect van alcohol, bij iemand die veel drinkt, kan tot dementie leiden. In het ergste geval kan een chronische alcoholintoxicatie leiden tot het Korsakov-syndroom, een heel zware vorm van dementie. Korsakov-patiënten kunnen bijna niets onthouden. Dus het is duidelijk dat alcohol, zeker op termijn en in overmatige hoeveelheden, een negatief effect heeft op het geheugen.

De vraag is ook of het bij een matige drinker een effect heeft op het geheugen.

VAN OUTRYVE D’YDEWALLE : Men dàcht dat het een negatief effect heeft, maar de volgende proef werd uitgevoerd. Bij het binnenkomen kreeg een groep studenten een glas whisky, terwijl een tweede groep niets kreeg. Vervolgens moesten beide groepen iets leren. Een paar dagen nadien werden ze over het geleerde ondervraagd. Toen bleek de eerste groep veel slechter te scoren. Dus : negatief effect van alcohol. De studie werd dan voortgezet, waarbij de twee groepen bij de ondervraging verder werden opgesplitst : van de groep die studeerde onder invloed van alcohol, kreeg nu de helft weer een glas en de andere helft niet. Van de groep die studeerde zonder alcohol, kreeg de helft nu ook een glas en de andere helft (opnieuw) niet. Toen bleek duidelijk dat je optimaal reproduceert, wanneer je dat doet in dezelfde omstandigheden als waarin je de stof aanleerde. Als je bijgevolg een whisky drinkt bij het studeren, dan is het heel belangrijk dat je bij de reproductie opnieuw een glas drinkt. En de groep die geen whisky had gedronken bij het leren, produceerde optimaal als ze bij de reproductie ook niets dronk. In feite is dit een algemene psychologische wetmatigheid. Je presteert beter als je het examen aflegt in hetzelfde lokaal waar je studeerde. Zelfs denken aan het lokaal waarin je gestudeerd hebt, kan al een positief effect sorteren. Men kan dus niet zomaar stellen dat alcohol een negatieve invloed heeft.

Als voorzitter van de IUPsyS kreeg u meteen al een taak. U vertrok eind september naar Washington om er te pleiten voor de financiering van de menswetenschappen ten opzichte van de toegepaste wetenschappen.

VAN OUTRYVE D’YDEWALLE : De psychologie zit tussen die twee. Ze vroegen de IUPsyS om een dossier voor te bereiden om dat goed te situeren en te zien in welke mate die dubbelzijdige profilering van de psychologie sterker kan uitgebouwd worden. Ik moet een paar keren tussenkomen in een commissie en dan voor de senaat spreken. Daar krijg ik vijf minuten. Dit gelijkt dus meer op een symbolische aanwezigheid.

De National Science Foundation heeft een financieel probleem in de VS. Ze hebben zowat overal een beetje financiële problemen in de VS.

VAN OUTRYVE D’YDEWALLE : En dat gaat dan vooral ten koste van het wetenschappelijk onderzoek. Ik zou stellen dat het in Europa tegenwoordig beter gesteld is met het wetenschappelijk onderzoek.

Lode Willems

Professor Géry van Outryve d’Ydewalle : Een experimentele psycholoog kan best geïnteresseerd zijn in Freud.

Van Outryve d’Ydewalle : Met het wetenschappelijk onderzoek is het in Europa beter gesteld dan in de VS.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content