Ode aan het rijtjeshuis

Kiest u deze zomer voor een staycation? Dan hebben wij de ideale vakantielectuur. In Kleine filosofie van het rijtjeshuis worden grote denkers losgelaten op de provinciale woonwijk. Van Montaigne tot Rousseau, van tuinhek tot verveling.

‘Loop niet weg, want je hebt thuis genoeg te doen. Dat raadde Michel de Montaigne zijn lezers aan. De 16e-eeuwse filosoof had echter makkelijk praten: hij woonde in een kasteel op het Franse platteland. Als je thuis zo’n benepen rijtjeshuis in een troosteloze buitenwijk is, is thuisblijven dan niet eerder een beproeving?’ De Nederlandse schrijver en huisman Pieter Hoexum weet uit ervaring wat het is om in een eenvoudig rijhuis te wonen. Na twaalf verhuizingen langs verschillende rijhuizen en appartementen is hij in een nieuwbouwwijk beland. Allemaal dezelfde huisjes, netjes naast elkaar. Een typisch Nederlands fenomeen, maar ook voor de Vlaamse lezer best herkenbaar. Hoexums bespiegelingen hebben iets universeels. Wonen hoef je volgens hem niet te romantiseren: ‘Wonen is essayeren, het schrijven van een essay zoals Montaigne het bedoelde: als een probeersel.’

Hier zou ik écht niet kunnen wonen. Heel wat bezoekers – vooral van het progressieve, grootstedelijke soort – zuchten diep als ze Hoexums huisje in de (identieke) rij zien. ‘We hebben ons zogezegd overgeleverd aan een almachtig, conformerend woonregime. Dat veel bewoners zeggen tevreden te zijn met hun woning en woonomgeving, bewijst voor de doorgewinterde cultuurcriticus alleen maar hoe diep hun “vals bewustzijn” zit.’ Toch heeft Hoexum geen probleem met het ‘hokje’ waarin hij leeft. Integendeel, hij wordt er zelfs lyrisch van. ‘Het hokjesdenken laat individuen tot hun recht komen, zonder dat ze apart komen te staan: de hokjes bieden vrijheid en ruimte om zowel jezelf te zijn als ergens bij te horen.’ Meer nog: Hoexum vergelijkt zijn buurt zelfs met de Goldbergvariaties van Bach – ‘Uiteindelijk toch gewoon 32 keer hetzelfde stukje muziek’ – of de schilderijen van Mondriaan.

Rousseau en het tuinhek

Niet alleen het monotone van nieuwbouwwijken schrikt velen af. Er is ook de verveling. De ondraaglijke saaiheid. Denk maar aan Madame Bovary van Flaubert, ‘die provinciale aanstelster, die pruilende dweepster’. Of aan de ‘Vlaamse verkaveling’ uit Wij en ik van Saskia De Coster. De sfeer is altijd dezelfde: in zo’n wijk valt niets te beleven, je sterft nog liever dan er je dagen te slijten. ‘Pure vooringenomenheid’, vindt Hoexum. En hij levert meteen ook de remedie: aandachtig om je heen kijken en je verwonderen. ‘Als je beter kijkt, zie je dat een buitenwijk niet saaier of vervelender is dan een willekeurige andere stadswijk.’ Wie er ongelukkig wordt, kijkt beter eens naar al die gezinnen die het wél overleven. Daarvoor raadt Hoexum Anna Karenina aan, de klepper van Tolstoj. ‘Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.’

En als het dan toch kleinburgerlijk mag: ook het tuinhek is voor velen een doorn in het oog. Ook Hoexum had het er aanvankelijk moeilijk mee. Maar ja, als de buren er eentje zetten, kun je moeilijk achterblijven. Het doet hem denken aan die andere filosoof: Jean-Jacques Rousseau, de bekende romanticus. ‘Volgens Rousseau is het plaatsen van een hek om een stuk grond zo ongeveer de oerzonde van de mensheid: je denkt een stukje paradijs voor jezelf te kunnen afbakenen, maar wrang genoeg plaats je jezelf zo buiten het paradijs.’ Hoexum geeft hem ongelijk: zijn tuinhekje is geen middel om zich af te sluiten, maar net een manier om zijn tuin te ontsluiten. ‘Het hekje maakt van de tuin een etalage, het is een omlijsting.’ Of poëtischer nog: ‘Een vriendelijke en beleefde begroeting. Een buiging.’

Onmaatschappelijke maatschappelijkheid

Maar dromen die rijhuizenbewoners stiekem niet allemaal van hetzelfde: een villa? Het liefst nog eentje in het groen, ver weg van drukke straten en opdringerige buren? ‘Misschien’, zegt Hoexum. Maar ook zij hebben ongelijk. Nochtans is het verlangen naar afzondering eeuwenoud. ‘Zoals voor veel mensen een vrijstaande woning ideaal is, zo droomden veel filosofen van een leven in een hut: van Thoreau met zijn Walden tot Wittgenstein met zijn blokhut in Noorwegen.’ Ze vinden er eenzaamheid, onafhankelijkheid en vrijheid. Daar is niets mis mee. Maar je hoeft er geen villa of hut voor te bouwen. Gewoon thuis, in je rijtjeshuis, kun je net zo goed filosoferen. ‘Thuis kun je immers jezelf en in die zin vrij zijn.’

Dat brengt ons bij Immanuel Kant, niet meteen de toegankelijkste der filosofen. Volgens Hoexum past het rijhuis perfect binnen Kants ‘onmaatschappelijke maatschappelijkheid’: we willen wel deel uitmaken van een gemeenschap, maar tegelijk voelen we de drang om onszelf te isoleren. ‘De rijtjeshuizen staan schouder aan schouder weer en wind te verduren, rij na rij, en net als die lange rijen palen op het Noordzeestrand bieden ze het stuifzand de juiste hoeveelheid en op de juiste manier houvast.’ Zucht.

DOOR STEFANIE VAN DEN BROECK

‘Een tuinhek zetten is de oerzonde van de mensheid: je wilt een stuk paradijs voor jezelf afbakenen, maar zo plaats je jezelf buiten het paradijs.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content