Stijn Tormans

Ze ging de doden tellen in Irak om de regering-Bush een geweten te schoppen. Maar ze stierf tijdens het tellen. Dit is het verhaal van een activiste die weigerde in cynisme te geloven.

Cijfers. Altijd weer cijfers. Ze was geobsedeerd door cijfers. Door cijfers die niet in officiële statistieken stonden. Cijfers waar niemand in geïnteresseerd leek.

Vorige week stond er een klein berichtje in de krant : ‘Hulpverleenster uit Californië omgekomen in Irak’: ‘De jonge vrouw kwam om op de weg van Bagdad naar de luchthaven. Een zelfmoordterrorist viel een passerend konvooi van veiligheidsagenten aan. De vrouw en haar chauffeur kwamen in de explosie terecht en stierven aan hun verwondingen.’

Een bericht zoals er elke dag wel één in de krant staat – het valt allang niet meer op. Die snelweg van de luchthaven naar Bagdad: dat is the highway to hell. Elke journalist, elke hulpverlener, elke soldaat moet erlangs: een alternatieve weg is er niet. Bijna elke dag sterven er mensen. Anoniem. Toch werd Marla Ruzicka meer dan nummer 1562, het zoveelste Amerikaanse slachtoffer in Irak. Er stonden plots getuigenissen over haar in de krant. Dat ze ‘een wondervrouw’ was. Dat ze ‘op haar 28e al meer bereikt had dan de meeste mensen in hun hele leven’. Dat ze ‘één brok gedrevenheid was’. Dat ze…

Dat haar verhaal opgepikt werd en dat van al die duizenden anderen niet, is misschien wreed. Maar toevallig is het zeker niet. Kijk naar de foto die bij dit artikel staat.

De vraag die iedereen zich stelt: wat dééd zo’n vrouw in godsnaam in de hel van Bagdad?

Marla Ruzicka werd geboren op oudejaarsavond van 1976. Ze groeide op als jongste van zes kinderen in Lakeport, Californië. Vader was burgerlijk ingenieur, moeder huisvrouw. Gegoede burgers. Goede burgers ook. Alle twee deden ze hun plicht: ze stemden Republikeins, de Stars and Stripes-vlag hing voor de deur.

Marla deed dat niet. Zij voelde zich niet thuis in een land waar de regering altijd maar deed alsof ze wist wat goed was voor de wereld. Het begon in januari 1991. Ze was veertien, toen. De eerste Golfoorlog was avond na avond op televisie. Iedereen begon te wennen aan die CNN-beelden, behalve zij. Op school organiseerde ze een protestmars tegen de oorlog. Tot groot ongenoegen van de schooldirecteur, die haar de deur uit zette. Meteen wist ze wat ze de rest van haar leven wou doen.

Ze werd lid van de actiegroep Global Exchange, een mensenrechtenorganisatie in San Francisco. Op haar zestiende, zeventiende trok ze naar Nicaragua, Honduras… om vergeten burgerslachtoffers te helpen. ‘Marla had een grote mond en veel lef’, zegt een vriendin van toen. ‘Ze durfde alles. Voor niets of niemand was ze bang. Zij durfde zelfs Colin Powell onderbreken.’ Haar naam deed de ronde.

In het laatste jaar van haar humaniora – tijdens de diploma-uitreiking – riep de directeur haar naam af. Ze stond op, stapte naar het podium. Iemand schreeuwde: ‘Go Marly and save the world.’ Ze keek de zaal in, grijnsde en ging rechten studeren aan de unief.

Salsa in Kabul

Het werd 11 september 2001. Een paar weken na de val van de Twin Towers kwam defensieminister Donald Rumsfeld in Washington ‘de strijd tegen het terrorisme’ toelichten. Marla was er ook. Ze voelde haar bloed koken, wou hem onderbreken. Maar ze zweeg voor één keer. Toen Rumsfeld stopte met praten, stapte ze op hem af en stelde de vraag: ‘En wat met de Af- ghaanse burgerslachtoffers, mijnheer Rumsfeld?’ De minister keek naar zijn veiligheidsagenten en stapte naar buiten. Marla achtervolgde hem, bleef de vraag herhalen tot hij in de limousine stapte. ‘Dat was een keerpunt’, zou ze later zeggen. ‘Ik werd voor één keer niet gearresteerd. Maar ik besefte dat Amerika niet geïnteresseerd was in die burgerslachtoffers. Het was zogezegd onmogelijk om die allemaal te tellen.’

Ze wou het cijfer wel kennen. En ze trok in haar eentje naar Afghanistan. Het was een raar gezicht, hoor: een meisje van 24 – ze leek wel een Californische strandbabe – in oorlogsgebied. Haar mailadres was: marlainkabul@yahoo.com. Het eerste wat ze deed, was een fuif organiseren voor de journalisten en hulpverleners. Dat was ook Marla: tipsy de salsa dansen terwijl de oorlog boven haar hoofd donderde en bliksemde. De journalisten noemden haar ‘Bubbles’ – en dat was niet echt een compliment.

Maar ze wist verdomd goed wat ze deed. In een artikel voor Human Rights Watch schreef ze waarom het voor haar zo belangrijk was om die burgerslachtoffers te tellen: ‘Een aantal is niet alleen belangrijk om de oorlogsverliezen te bepalen, maar voor mij is elk slachtoffer ook het leven en het verhaal van iemand wiens hoop, dromen en potentieel nooit zullen gerealiseerd worden en iemand die een familie achterlaat.’

Makkelijk was het niet: de Afghaanse ziekenhuizen houden weliswaar handgeschreven lijsten bij van de doden. Maar die zijn vaak één chaos, vanwege te veel en vooral dringender werk. Ruzicka ging dan maar zelf de straat op, van deur tot deur. Om mensen te interviewen, in hun levens binnen te dringen. Op het internet hield ze dagboeken bij over haar ontmoetingen met vreemden. En – vooral – over hun gemis. Ze telde uiteindelijk 824 burgerslachtoffers in Afghanistan.

Zwemmen in Bagdad

Toen een paar maanden later de tweede Golfoorlog losbarstte, trok ze naar Bagdad. Ze veranderde haar mailadres in marlainbaghdad@yahoo.com, maar deed hetzelfde. Trok weer van huis tot huis. Angst had ze niet: terwijl de journalisten in Hamra-hotel zaten te bibberen, zwom zij elke morgen een paar banen in het zwembad. Het is een veelzeggend beeld: een knap blond westers meisje dat in een verwoeste stad zwom. De oorlog leek geen vat te hebben op haar.

In Bagdad richtte ze de ngo Civic op: Campaign for Innocent Victims in Conflict. ‘Mijn strijd is apolitiek’, zei ze vaak. ‘Natuurlijk ben ik tegen de invasie in Irak. Maar daarover gaat het niet. Het gaat over die duizenden mensen zonder naam die willens nillens in een oorlog terechtgekomen zijn.’

Haar strijd was natuurlijk wel politiek: ze gebruikte haar cijfers om geld los te weken van de overheid. Amerika was verantwoordelijk voor al dat leed, vond ze. Het minste wat ze konden doen, was geld geven. En dat deden ze ook, merkwaardig genoeg. Ruzicka zorgde er bijna in haar eentje voor dat het Amerikaanse Congres 10 miljoen dollar (7,5 miljoen euro) vrijmaakte voor Irakezen die per vergissing gebombardeerd werden.

Dat ze erin slaagde om dat geld los te peuteren, was nu ook weer niet zo verwonderlijk. Marla Ruzicka was het soort van meisje waar je voor zou willen sneuvelen. Het soort van meisje dat in geen tijd twintig mannen rond haar vinger wond, dat alles gedaan kreeg. Ze wist ook verdomd goed hoe ze journalisten moest bespelen. Zo organiseerde ze ooit een demonstratie aan de Amerikaanse ambassade. Aan haar zijde stond een man met zijn dochter. Die alles waren kwijtgeraakt door een Amerikaans bombardement. Heel hun familie: dood. De Amerikanen konden uiteraard niet lachen met de vertoning en wilden optreden. Marla zag wat er ging gebeuren, klom op een houten doos en schreeuwde het verhaal van de familie uit aan de aanwezige journalisten. Het beeld van die jonge vrouw op een houten doos, die haar regering een geweten wou schoppen, ging de wereld rond.

En toch begon ook zij het moeilijk te krijgen. Ze wou niet cynisch worden, maar de oorlog begon aan haar te vreten. In haar dagboeken op het net gaf ze vorig jaar voor het eerst toe dat ze het moeilijk had. De toestand in Bagdad werd alsmaar gevaarlijker en gevaarlijker. Haar verwanten overtuigden haar om weg te trekken uit de stad. Wat ze eind vorig jaar ook deed, dik tegen haar zin. En niet voor lang, want in januari stond ze er terug. ‘De mensen die hier wonen, hebben de luxe niet om te verhuizen.’

Ze was van plan te blijven, tot die zelfmoordterrorist toesloeg. Het laatste wat ze murmelde, toen een legerdokter haar probeerde te reanimeren was: ‘Ik lééf.’ En ze stierf.

Een paar dagen voor dat fatale ongeluk had ze ontdekt dat het Amerikaanse leger toch statistieken van Iraakse burgerslachtoffers bijhoudt, iets wat het totnogtoe met klem ontkend had.

Marla Ruzicka werd 28, maar dat is maar een cijfer. Wat een vrouw.

Stijn Tormans

Ze feestte, zwom en telde doden. De oorlog leek geen vat te krijgen op haar.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content