Jan Braet
Jan Braet Jan Braet is redacteur cultuur bij Knack.

Het Zwitserse videofenomeen Pipilotti Rist weeft haar web doorheen de collecties oude kunst van het Centraal Museum in Utrecht.

In het begin had ze aldoor het gevoel dat Andy Warhol over haar schouder meekeek. Voor een jonge kunstenares die in de tweede helft van de jaren tachtig met het medium video ging experimenteren, was het betreurde Amerikaanse popicoon uit de sixties en seventies God de vader: ‘Per slot van rekening was zijn ziel een videocamera’, vond Pipilotti Rist (39). Haar eigen ogen omschreef ze eens als ‘bloedgestuurde camera’s’. Grote bewondering koesterde ze eveneens voor Nam June Paik, ongetwijfeld de eerste die met muziek, objecten en geflipte televisiebeelden een elektronische installatiekunst uitvond, die de wereld rond werd verspreid op de neodadaïstische golven van de Fluxus-beweging. Paik (69) had haar grootvader kunnen zijn.

Haar eigen generatie werd voor de buis vermaakt met de videoclips van MTV, gestroomlijnd, flitsend, perfect op maat gesneden. Haar ambities lagen aanvankelijk in dezelfde lijn, want ze studeerde Commerciële Kunst, Illustratie en Fotografie aan het Instituut voor Toegepaste Kunsten in Wenen en aansluitend Audiovisuele Media aan de School voor Toegepaste Kunst in Basel. Was het een kwestie van temperament, de lust tot brutaal muzikaal performen (ze zong in het vrouwenbandje Les Reines Prochaines) of bracht de leraar van de videoklas haar op slechte ideeën? René Pulver zat niet bepaald op de MTV-lijn, maar confronteerde zijn leerlingen met de ongelikte, compromisloze videokunst van Bruce Nauman en Ulrike Rosenbach. Het resultaat was in elk geval dat Pipilotti Rist verloren was voor de commerciële kunst.

Iets van de rozige flair en de mixture van licht bedwelmende beeld- en klankstromen waarin ze was opgegroeid, zou echter altijd aan het werk van de geboren Zwitserse blijven kleven. Zelfs al heeft ze inmiddels de hoogste artistieke status verworven in de Europese tempels en manifestaties van hedendaagse kunst, van de Biënnales van Venetië en Istanboel tot de kunstmusea van Zürich, Parijs en Gent (SMAK). Ze voerde een offensief van charme en weerbarstigheid: een hoog zangstemmetje met een barst in, een zoete psychedelische beeldtaal met een wrange ondertoon, een artificiële verpakking voor een pijnlijk authentieke inhoud.

Zowel in de kleinste ( single channel video) projecties als in de grootste installaties en ambientes laat een jonge vrouw een bol emoties rollen die niemand onberoerd laat. Ze hebben vaak met haar kwetsbaarheid te maken, en haar opstandigheid, met het waanzinnige verlangen tot communicatie (met de kijker), en de onmogelijkheid daarvan (het scherm van de monitor als een ondoordringbare muur van glas), met als resultaat: het koesteren van het gekneusde zelf, ervaren als een bodemloos vat.

Het liefst verschijnt ze als de belichaming van de onschuld, al beseft ze dat ze die stukje bij beetje dreigt te moeten prijsgeven. In het boek Himalya, in 1999 als catalogus bij haar solotentoonstellingen in Zürich en Parijs verschenen, liet ze optekenen: ‘Elk quantje aan onschuld dat we verliezen, moeten we goedmaken met een kilo kunde. Daarboven staand, doen we er alles aan om opnieuw de onverbloemdheid van de onschuld te bereiken en ze met de verkregen knowhow te versmelten. Dat geldt voor alles.’

AAN GRUZELEMENTEN

Met de video visualiseert ze gemoedstoestanden, die onlosmakelijk met de lichamelijke ervaring verbonden zijn. De installatie Blutraum (1993-1998) is een evocatie van haar menstruatie in een toestand van gewichtloosheid, waarbij het bloed lichtend rood over naakte lichaamsdelen vloeit. Een voor haar zeer typerende installatie, Ever is over all (1997), maakte furore op de Biënnale van Venetië in 1997. Ze bestaat uit twee overlappende projecties, waarbij de weiden als wiegende zeeën slechts het contrasterende decor vormen voor een straatopname waarin een Rist-achtige figuur op het voetpad paradeert met in de hand een buitenmaatse bloemstengel. Daarmee haalt ze geregeld krachtig uit naar de ruiten van geparkeerde wagens, die aan gruzelementen vliegen. De politieagente die haar op korte afstand volgt, laat glimlachend betijen. Indien letterlijk opgevat, zeker een pleidooi voor antiglobalistische actie onder feministische licentie. Met een korreltje zout genomen veeleer een ludieke manier om vrijer adem te halen in een verstikkend conventionele omgeving.

Het indrukwekkende oeuvre van Pipilotti Rist heeft zeker bijgedragen tot de almaar krachtiger geponeerde feminiene benadering in de hedendaagse kunst. Toeval of niet, maar die ontwikkeling is zowat parallel gelopen met de doorbraak van het videomedium als veelzijdige kunstvorm. En het videoveld is bezet met tal van sterke vrouwelijke stemmen. Fiona Tan, Tacita Dean, Georgina Starr, Janet Cardiff, voor de vuist weg. Naar eigen zeggen gaat de voorkeur van Pipilotti Rist uit naar de videoinstallatie omdat ze er alles in kwijt kan – schilderen, technologie, taal, muziek, beweging, luizige vloeiende beelden, poëzie, opschudding, voorgevoelens van de dood, seks en vriendelijkheid – ‘als in een handtas’.

De kans is reëel dat het zogenaamde grote publiek voor het eerst een werk van Rist ziet op de tentoonstelling Jheronimus Bosch in Rotterdam. Voor zover ze er niet letterlijk overheen stappen. Ergens in de met laatgotische visioenen versierde doolhof zijn gesmoorde hulpkreetjes te horen. In de hoek waar het grote wandtapijt naar Bosch’ Tuin der Lusten-triptiek hangt, wordt het geroep sterker. Wat is er aan de hand? In een scheur onder de plankenvloer zit een kleine videomonitor. Op het scherm is te zien hoe de arme Pipilotti, aan likkende vlammen ten prooi, de armen smekend naar de kijker uitsteekt om gered te worden. De titel, Selbstlos im Lavabad (1994) of ‘belangeloos in het lavabad’, is een stuk frivoler dan wat de beelden suggereren: een ziel die in het vagevuur haar zonden uitboet. Dat ligt in de lijn van Jheronimus Bosch, maar zonder diens bloedige ernst. De ironie, niet bepaald een middeleeuwse attitude, maakt elke emotie dubbelzinnig. Onwaarachtig, op een bed van waarachtigheid.

In het labyrintische Centraal Museum van Utrecht toont Pipilotti Rist vooreerst een handvol eenvoudige single channel-videoprojecties. Ze zijn geplaatst in de kleine projectkamers die over de grote museumzalen verspreid zijn. Haar tapes zijn dus verweven met de vaste collectie oude schilderijen, sculpturen en objecten. Ze geven een puur dieptebeeld van wat haar in wezen drijft. De tentoonstelling is meteen een kleine retrospectieve van haar video’s ‘met een begin en een einde’. Het oudste werk, I’m not a girl who misses much (’86), is een prettig gestoorde interpretatie van de eerste zin uit het onsterfelijke Lennon & McCartney-nummer Happiness is a Warm Gun. Als incarnatie van het meisje dat niet veel mist, persifleert Rist het hysterisch poppemieke dat ze volgens het lied verondersteld wordt te zijn. Parallel met de gestoorde, eerst te snel en dan te traag afrollende beelden klinkt haar stem gek hoog en vervolgens verdraaid laag.

TERE ETTERPLEKKEN

Het grimmigst komt ze uit de hoek in (Entlastungen) Pipilotti’s Fehler (’88), een collage van harde, ritmische protestkreten en nerveuze wanhoopsbeelden – de herhaalde onderdompeling van een vrouw onder water geeft daarbij de toon aan. Geen spoor van ironie dit keer. Eén brok verdriet, maar van louter amoureuze aard, geeft Pipilotti Rist ten beste als playbacker van Kevin Coynes onsterfelijke ballade You Called Me Jacky (1990). Uit haar komische uitdossing en dito mimiek blijkt dat ze aan dat soort perikelen toch niet te zwaar tilt, al draagt ze behoorlijk bij tot de magie van de obsederende liefdeslyriek van de song. Ze zet er beelden bij van een onbepaalde treinreis en van vuurwerk in een station.

De Zwitserse kunstenares heeft er zich in Utrecht niet met enkele videofilmpjes van afgemaakt. Haar recente installatie Cinquante-Fifty (2000), voor het eerst getoond in Over the Edges in een Gentse ondergrondse parkeergarage, wordt in twee hoeken van een kuip met collectiestukken vertoond. Gespiegelde beelden van een piemelnaakte, lijvige man die eenzaam over een verlaten autostrade stapt en in de hoek schuin ertegenover splijtende beelden van een flatgebouw en het wanhopig achter een raam smachtende Rist, haar lippen vreemd vervormd tegen het glas.

In de middeleeuwse kloosterkapel van de zusters Agnieten, die deel van het museumcomplex uitmaakt, heeft ze al haar duivels en technologisch vernuft losgelaten. Expecting (2001) is een nieuwe, wervelende en veelledige installatie die zowel de onder- als de bovenkapel vult en vanuit geen enkel vast punt in zijn geheel te zien is. De kijker wordt meteen de ruimte in geslingerd, waant zich in een nirwana vol kleurrijke, traag de ruimte aftastende zoeklichten en videobeelden die tegen muren en gewelven geprojecteerd zijn. Het is een ware stortvloed die slechts fragmentair te vatten is, maar waarin de cruciale beelden die van een naakte vrouwelijke Christus lijken te zijn. In de eenzaamheid van groene weiden lijkt ze zichzelf in een intiem kruisigingsritueel te wikkelen.

Een verrassend rustpunt bij al dat beeldgeweld in de tentoonstelling is de uitstalling aan de muren van de enige projectkamer waar daglicht doordringt van een selectie uit Pipilotti Rists Innocent Collection. Sinds 1985, en vermoedelijk tot in 2032, verzamelt ze kleine wegwerpvoorwerpen in witte of doorschijnende kunststof. Op zichzelf verstoken van elke andere waarde dan het onmiddellijke gebruik verwerven ze – in mooie formaties op de muur gemonteerd – de schoonheid van dingen waar niemand naar kijkt maar die door de koesterende aandacht van de kunstenaar beginnen te stralen, als een monument van de onschuld. We kunnen daar smalend over doen, maar het zit toch heel dicht bij de essentie van kunst.

Wat wil Pipilotti? Een beetje in tegenspraak met de opvallende rol die ze als personality of performer in haar eigen werk speelt, is haar weigerachtigheid om interviews toe te staan. Een belangrijk persoonlijk statement is een beetje verdoken in het boek Himalaya ingelast (deze maand verschijnt bij Phaidon een nieuwe publicatie over haar hele werk). Daarin schrijft ze: ‘Het zalig-onzalige thema verschil tussen de seksen heeft zich vooral vastgebeten in het domein van het onbewuste. Daarom denk ik dat we enkel met de kracht van het visuele, het figuratieve en de tonen, dichter bij de bezonken, tere etterplekken komen. Andere beelden kunnen meer tot een duurzame verandering bijdragen dan pamfletten. Als ik materiaal dat met vooroordelen bezwaard is in een andere samenhang toon, evoceer ik bij de beschouwer een diepere werking dan met twintig bladzijden tekst. Want de taal van de beelden vindt de meest directe toegang tot het onbewuste, waar de vooroordelen sluimeren. Ze slaat een sterkere stempel in ons dan woorden.’

Tot 18.11, Centraal Museum Utrecht, Nicolaaskerkhof 10, Utrecht.

Open van di/zo 11 tot 17 u.

Gesloten op maandag.

Jan Braet

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content