De Zwitserse theatermaker Christoph Marthaler haalt Tsjechovs “Drie zusters” door de tragikomische mangel.
Er was een tijd dat Tsjechov garant stond voor een theateravondje gniffelen en gnuiven. Waarom niet eigenlijk? De typisch Slavische melancholie en de wel-willen-maar-niet-kunnen-attitude van zijn personages, evenals de ondraaglijke lichtheid van hun bestaan, belichtte de Rus soms vanuit een onverwacht grappige hoek. In tegenstelling tot zijn tijdgenoten – met de legendarische regisseur Konstantin Stanislavski voorop – bleef hij zijn stukken vaudevilles noemen. Dat leedvermaak om kleinburgerlijke stoethaspels en onhandige twijfelaars was ook enkele regisseurs in het midden van de jaren ’80 niet ontgaan. Terwijl de Leuvense regisseur Paul Peyskens met “Verwanten” en andere producties een afgekloven lezing van het dramatisch werk van Tsjechov presenteerde, draaide bij het Eindhovense Globe (de voorloper van het Zuidelijk Toneel) de “Drie Zusters” van Gerardjan Rijnders als een hysterische machine dol. Ook letterlijk: het speelvlak bestond uit een draaiplateau waar de acteurs slechts met de grootste moeite op en af raakten.
De hond in het kegelspel was de hoogbejaarde huismeid Anfisa die bij Rijnders steevast de boel in de war stuurde. Ook in de al even tragikomische “Drei Schwestern” van de Zwitserse regisseur Christoph Marthaler, een productie die deze week in deSingel te gast is, fungeert hetzelfde personage als een onverbeterlijke stoorzender. Met een sigaret in haar mondhoek stapt ze lustig paffend en haast terloops “door” het beeld. Dat gebeurt slechts twee of drie keer, maar genoeg om de nukkige opoe te typeren.
Ook de andere acteurs van de Berlijnse Volksbühne krijgen een zelfde arm-maar-propere ziekenfonds look, Duitse versie, mee. Hun kleding, brillen, gevulde of echte burgerbuikjes, hun gestiek en motoriek ruiken naar de zelfgenoegzame spruitjeslucht en brave mottenballen van voor mei ’68. Marthaler (47) grijpt wel vaker terug naar het wereld- en modebeeld uit die tijd. Daarvoor kan hij sinds lang rekenen op de medewerking van zijn vaste kostuum- en decorontwerpster Anna Viebrock, die het beeld van Marthalers werk in niet geringe mate bepaalt.
Kijk bijvoorbeeld naar “Murx den Europäer! Murx ihn! Murx ihn! Murx ihn! Murx ihn ab!”. Met die “patriottische zangavond”, waarmee de Zwitserse theatermaker in 1993 in Duitsland doorbrak, was het weer van dat. De elf mannen en vrouwen (acteurs van de Berlijnse Volksbühne) die hier rond de tafel zitten, zijn uit hetzelfde hout gesneden. Ze bewegen nauwelijks of vervallen in groteske herhalingen, alsof ze zich in een wachtkamer bevinden waar de tijd is stilgevallen. Om de verveling te verjagen, gaan ze samen zingen en putten daarvoor uit een uitgebreid Duits repertoire van socialistische, nationaal-socialistische, democratische en christelijke liederen. Een beklijvend avondje Duitse muziekgeschiedenis was dat. Dat de jonge Marthaler een muziekopleiding volgde, merk je overigens ook in andere podiumproducties van hem.
TRAGISCHE SLAPSTICK
Twee jaar later kwam Marthaler weer naar Brussel, dit keer met de politieke satire “Stunde Null”, die hij bij het Hamburgse Schauspielhaus had geregisseerd en waar hij sinds 1993 zijn vaste stek heeft. In een kille bunker – Stunde Null is het Duitse begrip voor het einde van de Tweede Wereldoorlog en tegelijk een nieuw begin – wordt een verzameling aftandse mannetjes gedrild in de dagdagelijkse etiquette voor politici in spe. Hoe geef je een hand of knip je een lint door? Het resultaat was een veelkantige en clowneske collage. Marthaler studeerde trouwens aan de Parijse Lecocq-school (de Europese kweekvijver van de eigentijdse mime) en werkte zelfs een tijdje als clown.
Is Marthaler dan een politiek theatermaker? Niet echt. Politieke feiten als de Duitse Kristallnacht of de afschaffing van de Zwitserse legerdienst waren in de jaren ’80 wel de aanleiding voor respectievelijk “Ankunft Badischer Bahnhof” en “Wenn das Alpenhirn sich rötet, tötet, freie Schweizer, tötet…”. Maar de theater- en muziekcollages die hij toen in Zürich en later in Basel en Berlijn maakte, zijn te veelstemmig om ze voor een politiek gat te vangen. De liedjes, de muziek en de typetjes maken geen vuist, maar kabbelen verder op het gezapige ritme van de dagdagelijkse banaliteit. Ook in “Drei Schwestern” heffen de acteurs onverwacht een aria of het “Ave Maria” aan. “Ik observeer mensen in het dagelijkse leven en vanuit die observatie maak ik theater”, zei Marthaler ooit. De tragische slapstick die ook nu weer zijn “Drei Schwestern” kleurt, is daar het mooiste bewijs van. Bij Marthaler ontpopt Andrej ( Ueli Jäggi) – de broer van de drie zussen die zijn academische ambities bedolven ziet onder een kleinburgerlijke gezinslaag – zich in een bepaalde scène tot een doe-het-zelver met twee linkerhanden die een tragisch gevecht met een deur levert. Een memorabele scène.
Even opmerkelijk is de nadrukkelijke en tegelijk muzikale manier waarmee Marthaler elk bedrijf van Tsjechovs klassieker laat beginnen en eindigen. Terwijl een organist een temerig deuntje speelt, schuiven de toneeldoeken tergend traag open en dicht. De sfeer is gezet: hier is de kleinburgerlijke verveling koning. Ook het opmerkelijke bühneontwerp van Anna Viebrock wijst in die richting. Het bestaat uit het ruime trappenhuis van een burgerwoning, waar de vale muren best een likje verf kunnen gebruiken en de weggehaalde schilderijen en kaders een vuile schaduw op de wanden hebben achtergelaten. Hier staat het leven gewoon stil. Op deze trap wordt een pak afgewandeld, zo getuigen de mimische choreografietjes van de acteurs (een knappe vondst van Marthaler), en komt niemand echt vooruit.
KLEINMENSELIJKE TRAGIEK
Dat bühnebeeld sluit wonderwel aan bij de ondertussen bijna klassieke uitroep van de drie zussen Olga, Masja en Irina, “Naar Moskou, naar Moskou!”, wat uiteindelijk een mooi voornemen zal blijven. Marthaler vangt dat melancholische verlangen op zijn beurt in het betekenisvolle beeld van de drie staande of zittende zussen (gespeeld door Heide Kipp, Susanne Düllman en Olivia Grigoli), die over de rand van de trapleuning in het ijle turen. Een van de visuele motieven die hij in “Drie Schwestern” zal herhalen.
Hoe paradoxaal het ook mag klinken, met “Drei Schwestern” maakt Marthaler een theaterproductie over verveling die allesbehalve vervelend is. Ook al duurt de voorstelling bijna vier uur. In het verleden heeft zijn aanpak ook wel eens echt vervelend theater opgeleverd (met name in het Pessoa-portret “Faust. Eine subjektive Tragödie”). De manier waarop Marthaler in “Drei Schwestern” dramaturgische helderheid aan karikaturale uitvergroting en kleinmenselijke tragiek paart, bezit een vanzelfsprekendheid die bij momenten verbluffend is. Het statische, onhandige en banale beginnen onder zijn handen te schitteren. Tegelijk beschikt de regisseur over een groep acteurs die het klappen van de zweep kent en er schitterende dingen mee doet. Om nog maar de kleine rollen te nemen: de net niet neurotische, net niet hyperventilerende Natasja van Jeannette Spassova gaat nog een stapje verder dan de vertolking door Sara De Bosschere, drie seizoenen geleden bij De Tijd. Ferapont, het oude manusje-van-alles, wordt in de handen van acteur Klaus Mertens een semi-analfabeet die hardop en met monotone stem in een boekje (Tsjechov?) leest en zo door het decor dwaalt. Wat een schitterende dwaling.
Op 19, 20 en 21/11 in deSingel (Antwerpen). Duitse productie met Nederlandse boventiteling. Op vrijdag 20/11 om 19 u.15 geeft Rezy Schumacher, dramaturge bij de Nederlandse groep De Trust die drie seizoenen terug een erg tekstgetrouwe “Drie zusters” presenteerde, een inleiding.
Paul Verduyckt