De nazi’s hadden aan het einde van de Tweede Wereldoorlog een tactisch nucleair wapen. Ze voerden er zelfs tests mee uit. De splijtstof werd geleverd door het Belgische bedrijf Union Minière. Een gesprek met wetenschapshistoricus Rainer Karlsch en tv-journalist Heiko Petermann over ‘Hitlers bom’

Hitlers minister van Bewapening Albert Speer was er in januari 1945 nog altijd van overtuigd dat Duitsland in 1946 de oorlog zou winnen. Wijzend naar een lucifersdoosje op een tafel verklaarde hij: ‘Een nucleair explosief ter grootte van dat doosje is in staat heel New York te vernietigen.’ De geallieerden wisten dat het gevaar van een Duitse nucleaire bom niet denkbeeldig was. Aangezien de Duitse chemicus Otto Hahn de uraniumsplitsing in december 1938 had ontdekt, gingen de geallieerden ervan uit dat Duitse fysici de atoomenergie voor militaire doeleinden zouden proberen in te zetten. In zijn zopas uit het Duits vertaalde boek Hitlers bom (Uitgeverij Lannoo) heeft de Berlijnse wetenschapshistoricus Rainer Karlsch de voorlopige balans opgemaakt van zijn speurtocht naar de geschiedenis van het Duitse nazi-experiment. In zijn studie betoogt Rainer Karlsch dat het Hitlerregime tactische nucleaire bommen heeft getest op het eiland Rügen en in de buurt van het Thüringse concentratiekamp Ohrdruf. Knack trok naar Berlijn en praatte er met Rainer Karlsch en ook met de Duitse tv-journalist Heiko Petermann, die al in mei 2001 in Thüringen onderzocht of er in het Derde Rijk, kort voor de Duitse capitulatie, atoombommen waren getest.

Hadden de Duitse wetenschappers in het Hitlerregime de waterstofbom kunnen produceren als ze over voldoende verrijkt uranium hadden beschikt?

RAINER KARLSCH: Ja, maar ze hadden niet alleen te weinig materiaal, maar ook te weinig tijd. Met het weinige verrijkte uranium en plutonium waarover ze beschikten, konden ze slechts kleinere kernwapens bouwen. Het doel was echter een heel grote atoombom of zelfs een waterstofbom. Of ze daarin ooit geslaagd zouden zijn, weten we niet. Speer meende dat het in 1946 zover zou zijn, Martin Bormann zei 1947. Maar het blijft speculeren.

Het uraniummetaal dat de Duitse wetenschappers wilden verrijken kwam uit België?

KARLSCH: ‘Ja. Het uraniummetaal, waaraan de Duitsers geen gebrek hadden, werd geleverd door de Belgische firma Union Minière, de belangrijkste producent en toeleveraar van die grondstof uit Congo. Je kunt niet zeggen dat de Duitsers die grondstof zomaar roofden. Er bestonden wel degelijk gewone handelscontracten tussen Union Minière en het Duitse regime. Union Minière leverde uranium 238, waarin slechts 0,7 procent van de uraniumisotoop 235 zit. Maar het afscheiden van de isotoop 235 is een technisch moeilijk karwei. De Duitsers hadden maar heel weinig van dat verrijkte uranium.

Wat voor een bom hebben de Duitse fysici dan wél gemaakt?

KARLSCH: Het was een hybride bom, waarbij kernfusie- en kernsplitsingsreacties gecombineerd werden. Bij zo’n bom kun je de kritische massa – de massa die nodig is om een nucleaire bom te maken – beperken tot enkele honderden gram. Uit berichten van de Russische geheime dienst uit die tijd blijkt dat zo’n Duitse nucleaire bom getest is. In een document beschrijven de Russen hoe de bom eruitzag. We hebben die beschrijving zeer grondig geanalyseerd met het oog op de Russische en Franse publicatie van Hitlers bom. Vjatsjelslav Dasjdisjev, die het voorwoord bij de Russische editie schrijft, belde me op om me te bevestigen dat hij als verbindingsofficier van de generale staf begin 1945 geïnformeerd werd over het feit dat de Duitsers zo’n bomtest voorbereidden.

HEIKO PETERMANN: In dat sovjetdocument staat verder dat de bom vermoedelijk laagverrijkt U-235 bevatte, dat de bom een gewicht had van twee ton en de vorm van een bol met een diameter van 130 centimeter.

Zijn er na de publicatie van uw boek nog meer documenten boven water gekomen?

KARLSCH: Wij moesten bewijzen dat je met een beperkte hoeveelheid splitsbaar materiaal en met een beperkt aantal wetenschappers een tactische nucleaire bom kunt bouwen, maar geen bom van het type Hiroshima dus. Gemakkelijk was die opdracht niet. De sporen van de tests zijn door Walther Gerlach en Kurt Diebner, Duitse fysici die het dichtst bij het nucleaire naziproject betrokken waren, opgeruimd. Ze hebben op het laatst alle onderzoeksdocumenten vernietigd. Maar om op uw vraag te antwoorden: ik heb zopas vernomen dat er in een Russisch geheim archief een Duitse film ligt die onze argumentatie kracht bijzet. We zullen die film wellicht weldra in Moskou te zien krijgen. Misschien is op die film een nucleaire test te zien. Maar omdat de film terechtkwam bij het zogenaamde comité nummer 2, dat bevoegd was voor raketten, vermoeden we dat er proeven met raketten op te zien zullen zijn. Er moeten inderdaad nog veel documenten boven water komen. Toen ze Berlijn veroverden, namen de Sovjets ook het archief van het Kaiser Wilhelm Institut (KWI) für Physik in Berlijn mee. Ze maakten veel documenten van het Heereswaffenamt en van andere militaire instanties buit. Pas nadat de Sovjet-Unie in 1991 uiteengevallen was, kregen we de kans om enkele van die documenten in te kijken.

De Amerikaanse generaal Dwight D. Eisenhower beklemtoonde dat de geallieerde landing in Normandië niet later had mogen plaatsvinden. Eisenhower zegt ook waarom: ‘De technologische progressie van de Duitsers, waaronder de ontwikkeling van nucleaire springstoffen, maakt het absoluut noodzakelijk dat we aanvallen voordat dit verschrikkelijke wapen tegen ons kan worden ingezet.’

KARLSCH: Eisenhower benadrukte dat de westerse geallieerden een half jaar later niet meer hadden kunnen landen in Frankrijk omdat de Duitse wapenontwikkeling intussen zozeer raketten en misschien ook met kernwapens gevorderd zou zijn, dat een geallieerde landing zeer moeilijk was geworden. Dat gevaar heeft hij realistisch ingeschat.

Toch heeft het er een hele tijd op geleken dat alleen een gigantische wetenschappelijke machinerie als het Amerikaanse Manhattan Project, waarbij duizenden geleerden betrokken waren, in staat was om de grote nucleaire bom uit te vinden en te bouwen. Is dat dan een legende?

KARLSCH: De Amerikanen argumenteren inderdaad dat zonder dat gigantische industriecomplex Amerika geen atoommacht had kunnen worden. Twee miljard dollar, 160.000 medewerkers en een paar duizend wetenschappers waren nodig om Los Alamos tot een goed einde te brengen. Daarmee bouwden de Amerikanen inderdaad een afschrikkend effect op. Gezien de kosten en de inspanningen zouden kleinere landen er wel van afzien om een atoommacht te willen worden, dachten de Amerikanen.

PETERMANN: In werkelijkheid weten de Amerikanen zeer goed dat men ook met een paar kleine reactoren materiaal kan verrijken om kleine bommen te maken. Kijk vandaag naar Noord-Korea, en naar Iran. Nu weten we dat de zogenaamde ‘kritische massa’ die nodig is om de nucleaire bom te bouwen, ver overschat is.

KARLSCH: Die kritische massa is een fictie. Kort voor de Fransen in 1954 de slag bij het Vietnamese Dien Bien Phu verloren, heeft de Franse staat geprobeerd de Amerikanen te overreden tot het inzetten van tactische kernwapens. Destijds bestond dus al de technologie om nucleaire bommen te verkleinen en om met tactische nucleaire wapens aan te vallen. Maar om gegronde redenen werd daarover in alle talen gezwegen.

De Duitse inspanningen inzake het kernonderzoek waren erg versnipperd onder Hitler. Was dat niet erg dom van de nazi’s?

KARLSCH: Vaak lag het aan de inzet van energieke individuen of een project werd aangemoedigd of afgeremd. De Duitse raketingenieurs Wernher von Braun en Walter Dornberger drongen er vanaf het begin van de oorlog voortdurend op aan om het rakettenprogramma te stimuleren. Ze waren er de hele tijd op uit om het vertrouwen van Hitler te winnen en om geld binnen te rijven voor hun project. Maar bij de nucleaire bom is het anders. Aan dat project zijn ook Duitse wetenschappers met grote namen verbonden, maar sommigen aarzelen. Als Albert Speer in juni 1942 aan de kernfysici Werner Heisenberg en Carl Frierich von Weizsäcker vraagt hoeveel geld ze nodig hebben om hun nucleaire experimenten voort te kunnen zetten, stellen ze 40.000 Reichsmark voor, wat een belachelijk laag bedrag is. De fysici hadden het Duitse leger en de industrie alle steun kunnen vragen, maar die kans benutten ze niet. De Duitse productie van uraniummetaal bereikte haar hoogtepunt in 1942 en nam daarna af. In die tijd beschikten noch de VS, noch de Sovjet-Unie over een vergelijkbare technologie voor de vervaardiging van metallisch uranium. De Duitse fysicus Nikolaus Riehl heeft achteraf verklaard het gebrek aan engagement bij zijn collega’s niet te begrijpen. Riehl vroeg zich af hoe het kwam dat de fysici niet eens een brief aan Himmler of Hitler schreven waarin ze duidelijk zeiden: ‘Wij zijn hier in staat om geweldig werkzame springstoffen te maken: geef ons werk toch voorrang’, precies zoals Wernher von Braun dat deed, want die schreef wel dat soort brieven aan Himmler. Pas vanaf 1943 kwam er echt schot in de zaak, toen Himmler zich ermee begon te bemoeien. Maar dan was het al te laat. Wetenschappelijk was het concept wel rond, maar de kernfysici mislukten door de factoren tijd en materiaal.

Bestond er een conflict tussen ambitie en angst bij de Duitse fysici?

KARLSCH: Ja. Dat kun je het best illustreren aan het voorbeeld van Walther Gerlach, een uitstekend experimenteel fysicus, die in 1943 verantwoordelijk werd voor de hele kernfysische research in het Rijk. Hij was geen nazi, hij was geen lid van de NSDAP. Maar hij dacht Duits-nationaal en hij vond niet dat Duitsland de oorlog moest verliezen. Zijn wensdroom was dat er een oplossing zou komen door onderhandelingen met de geallieerden. Gerlach ontwikkelde twee projecten: de bouw van kernreactoren en de bouw van de bom. Maar in zijn hart wilde hij de bom niet. Gerlach wist ook welke geallieerde represailles er dreigden als de nazi’s werkelijk een kernbom ingezet zouden hebben. De geallieerden hadden met gifgas kunnen repliceren.

Hitler zelf was in het begin erg sceptisch over de kernfysica en de ontwikkeling van de bom…

KARLSCH: In het begin, in 1941-42, was Hitler zeker erg sceptisch. Hitler bespotte zijn rijkspostminister Wilhlem Ohnesorge, een gepromoveerde fysicus, toen die hem in juni 1942 van de noodzaak van het kernfysisch onderzoek trachtte te overtuigen. Hitler wendde zich tot de aanwezige militairen en zei met een ironische ondertoon: ‘Zie eens aan, mijn heren, uitgerekend mijn minister van Posterijen biedt mij vandaag het wonderwapen aan dat we nodig hebben.’ Maar later wijzigde Hitler zijn houding, al is dat niet gedocumenteerd. Een van mijn verrassende bevindingen was trouwens dat het niet de bekende fysici als Otto Hahn of Carl Friedrich von Weizsäcker waren die het Duitse atoomproject echt op gang brachten, maar minder bekende natuurkundigen van de tweede garnituur, mensen zoals de al genoemde fysici Walther Gerlach en Kurt Diebner. Maar er waren ook duidelijke signalen dat wetenschappers als Gerlach en Diebner bang waren om openlijk te zeggen dat ze een grote atoombom konden maken. Als Hitler dat te weten was gekomen, had hij die fysici wel achter prikkeldraad opgeborgen totdat ze met die bom voor de dag waren gekomen.

De Duitse kernfysici Walther Gerlach en Kurt Diebner, die het verst gevorderd waren in het onderzoek, hadden ook echt angst voor de SS?

KARLSCH: Zowel bij Gerlach, die het project leidde, als bij zijn plaatsvervanger Diebner, bestond de angst om gearresteerd en zelfs doodgeschoten te worden, omdat ze hoe dan ook mislukt waren in het ontwikkelen van de grote kernbom. Martin Bormann, de chef van de partijkanselarij, en ook de SS-leiding rond Himmler hadden op de bouw van die grote Duitse bom gehoopt. In maart 1945 vond in het Thüringse Ohrdruf een test met de hybride nucleaire bom plaats, maar de wetenschappers wisten dat dit experiment militair van geen tel meer was. De Russische generaal Antonov schatte de situatie nuchter in toen hij zei: zelfs als de Duitsers over verschillende tactische nucleaire bommen hadden beschikt en zelfs als ze die bijvoorbeeld aan de Oder hadden ingezet, dan nog zou dit de sovjetopmars alleen maar vertraagd en niet gestopt hebben. De SS-leiding mijmerde er inmiddels over of het mogelijk zou zijn om Londen en andere grote steden met een kernbom aan te vallen om zo met een verrassingseffect de geallieerden te verlammen.

In hoever waren Roosevelt en Churchill op de hoogte van die Duitse plannen en speculaties?

KARLSCH: De Amerikaanse geheime dienst had werkelijk grote angst dat de nazi’s hun V-wapens met kernwapens zouden uitrusten. De Amerikanen moeten over de eerste tests in oktober 1944 in het noorden van Duitsland, op het eiland Rügen, informatie gekregen hebben. De Amerikaanse atoomfysicus Philip Morrison, die tot de staf van generaal Leslie Groves, de militaire leider van het Amerikaanse Manhattan Project behoorde, schetste vele jaren later de ongeruste reacties in Washington. Destijds gaf Morrison de Amerikaanse president het advies om niet naar Londen te reizen, wat Roosevelt dan ook niet gedaan heeft.

Wisten de Duitse wetenschappers dat bij de nucleaire test in Ohrdruf tientallen concentratiekampgevangenen omkwamen? En dat die gevangenen door de SS doelbewust als proefkonijnen werden gebruikt?

KARLSCH: We hebben geen origineel verslag over die test waarbij gevangenen werden gedood. We weten wel dat de SS achteraf de lijken liet verbranden. We weten niet wie het bevel gegeven heeft om de gevangenen als proefkonijnen te gebruiken. Maar de logica zegt dat de SS bewust wilde uittesten hoeveel mensen met dat wapen omgebracht konden worden.

PETERMANN: Uit een document van de GRU, de militaire spionagedienst van het Rode Leger, blijkt dat de gevangenen zich op verschillende afstanden van het brandpunt van de explosie bevonden. Dat spreekt wel degelijk voor een doelbewust experiment. Bij de explosie, die plaatsvond in een bosgebied, werden volgens hetzelfde document tal van krijgsgevangenen verpulverd, terwijl anderen, die verder van het brandpunt stonden, brandwonden opliepen aan het gezicht en het lichaam.

KARLSCH: Van Heisenberg weten we dat hij niets van Ohrdruf af wist. Maar Gerlach en Diebner waren wel op de hoogte van die tests. Ze waren veel meer bij het bomproject betrokken. Na de Duitse capitulatie konden of durfden ze er echter met niemand over te praten, want ze hadden als oorlogsmisdadigers aangeklaagd kunnen worden. Dat verklaart hun zwijgen.

Helemaal onbedoeld toont u in het boek ook aan wat voor een vreselijke opportunist Albert Speer was en hoe hij na de oorlog en na zijn gevangenschap in zijn dagboeken en gesprekken iedereen om de tuin heeft geleid, niet alleen de publieke opinie, maar ook verstandige publicisten en historici als Joachim Fest en Wolf Jobst Siedler?

KARLSCH: Speer heeft nooit een woord over de nucleaire tests laten vallen, ook al was hij samen met Himmler eind maart 1945 in Ohrdruf geweest. Daar zijn ze zeker overeengekomen dat de tactische nucleaire bom niet meer tegen de geallieerde doelen ingezet kon worden, omdat het te laat was. Maar er is geen verslag van die gesprekken. Himmler was een trouwe dienaar van Hitler tot midden maart 1945. Daarna wilde hij alleen nog zijn vel redden. Hij liet enkele duizenden kampgevangenen vrij, hij trachtte via Folke Bernadatotte en via Zweden te onderhandelen, hij had nog illusies over een mogelijke carrière, hij bood de geallieerden zeker ook rakettechnologie aan en hij besefte uitstekend dat een pleidooi voor het gebruik van nucleaire bommen zijn lot alleen maar negatief kon beïnvloeden. Speer wist dat ook. Himmler en Speer handelden dus rationeel.

Maar Speer zou niet geaarzeld hebben om de nucleaire bom te gebruiken, als hij ervan overtuigd was geweest dat de Duitsers de oorlog zo in hun voordeel hadden kunnen beslechten?

KARLSCH: Dat is zo. Tot januari 1945 heeft ook Speer rotsvast in Hitler geloofd. Maar toen hij merkte dat de oorlog verloren was, wijzigde hij zijn houding tegenover Hitler. Vanaf dat moment begon hij zijn legende op te bouwen. Het lijdt geen twijfel dat Speer en Himmler ooit met Von Braun gediscussieerd hebben over de vraag of ze op een dag een kernlading op een Duitse raket konden monteren. Vergeet niet dat Von Braun al in 1946 in Fort Bliss het project Comet aan de Amerikanen presenteert: een plan om een echte atoomraket te bouwen. Je kunt me niet wijsmaken dat Von Braun en de ‘Peenemünders’ daar tijdens de oorlog niet over nagedacht hebben. Vergeet niet dat de Duitse V-raket een gevaarlijk wapen was dat almaar preciezer werd, dat almaar verder reikte en dat de geallieerde strategie sterk beïnvloedde. De geallieerden hebben geprobeerd de lanceerinstallaties van de V1 en V2 te treffen. Die raketten zouden natuurlijk een nog veel vernietigender kracht gehad hebben als ze met massavernietigingswapens waren uitgerust. Voor de Duitsers ging het erom raketten en nucleaire ladingen met elkaar te combineren.

In hoeverre werden de nucleaire tests in Duitsland door Stalin ernstig genomen?

KARLSCH: Stalin werd daarover natuurlijk geïnformeerd, maar hij heeft er heel gelaten op gereageerd. Die paar honderden doden in Ohrdruf hebben de dictator niet uit zijn slaap gehouden. Stalin had vrij precieze informatie over de stand van het Amerikaanse nucleaire onderzoek. Hij wist van de kracht van de grote atoombom. Dat interesseerde hem natuurlijk wél.

Hoe komt het dat uw boek in Duitsland aanvankelijk negatief werd ontvangen en dat ‘Hitlers bom’ nu wel zo ernstig wordt genomen?

KARLSCH: De titel Hitlers bom is in de media erg bekritiseerd. De meeste journalisten stelden zich daarbij een bom van het Hiroshimatype voor. Maar daarvan is in het boek geen sprake. Ik had het over de aanmaak van een kleine tactische kernbom. Vandaar een zekere teleurstelling. Vervolgens was er een afweerreflex vanuit de Duitse antiatoombeweging. Men wilde daar gewoon niet aannemen dat Hitler een atoombom had. Ik heb die afweerrreflex onderschat. Nog altijd bestaat de mythe dat het Hitlerregime in elk opzicht antimodern was. Daar klopt niets van. Natuurlijk was het NS-regime een staat van misdadigers, maar antimodern was dat regime zeker niet. Technisch was het zelfs zeer modern. Maar dat wordt nog altijd geloochend, ook door grote historici die zich in hun boeken veel moeite hebben getroost om te bewijzen dat de bewapeningsindustrie van de Duitsers niets voorstelde. Dat dit absoluut niet klopt, kun je juist aan het voorbeeld van de Duitse kernfysica goed bewijzen. Ten derde hebben de huidige Duitse fysici grote problemen met mijn boek. Ze moeten hun eigen wetenschappelijke discipline weer in vraag stellen en ze moeten de professoren bij wie ze studeerden in een minder fraai daglicht leren zien. Daar hebben ze grote moeite mee.

RAINER KARLSCH, ‘HITLERS BOM; HOE NAZI-DUITSLAND NUCLEAIRE WAPENS TESTTE IN EEN LAATSTE WANHOPIGE POGING OM DE OORLOG TE WINNEN’, LANNOO, 336 BLZ., 22,50 EURO.

PIET DE MOOR

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content