Precies veertig jaar geleden stierf VN-chef Dag Hammarskjöld in een nooit opgehelderd vliegtuigongeval. Parallellen met de zaak-Lumumba vallen moeilijk te negeren.

Het zicht was vrij behoorlijk, maar de tropennacht is nu eenmaal aardedonker. Wellicht ontging het piloot Per Hallonquist, die de Albertina, een zware, viermotorige DC-6B, naar zijn eindbestemming liet dalen, dat hij veel dichter bij de boomtoppen vloog dan goed kon zijn. Toen de propellers door de kruinen ploegden, was er al niets meer aan te doen. De linkervleugel sneed door de bomen, waardoor het toestel nog verder naar links ging overhellen. De vleugel brak stukje bij beetje af en wat ervan restte, bleef, 250 meter voorbij het eerste contact met de bomen, achter een termietenheuvel haken. De DC-6 ging over zijn linkerkant over de kop, plofte tussen de bomen neer en bleef liggen met de neus in de richting vanwaaruit hij kwam. Bij de val door de bomen was de rechtervleugel afgebroken en gutste de kerosine uit de gebarsten vleugeltanks over het wrak. Het vloog meteen in brand.

Slechts één passagier van de Albertina werd uit de romp geslingerd en ontkwam aan het vuur. Maar de schok had hem al dodelijk gewond. Het was Dag Hammarskjöld, secretaris-generaal van de Verenigde Naties (VN).

De DC-6 stortte neer op 18 september 1961, kort na middernacht lokale tijd, op amper 15 kilometer van zijn bestemming Ndola, in het noorden van Rhodesië, het huidige Zimbabwe. Pas vijftien uur later werd het wrak ontdekt. Naast de haast geheel uitgebrande romp troffen de redders toch nog één overlevende aan, veiligheidschef sergeant Harold Julien. Zijn zware brandwonden waren nog verergerd doordat hij een hele ochtend en middag in de volle tropenzon had gelegen. Had hij meteen na de crash de beste medische zorgen gekregen, dan was hij misschien in leven gebleven. Nu stierf hij na vier dagen, zonder nog echt bij bewustzijn te komen.

RECHTSE POLITIESTAAT

In Ndola werd Hammarskjöld opgewacht door Moïse Tshombe, de president van Katanga, de provincie die zich op 11 juli 1960 van het toen pas onafhankelijk geworden Congo had afgescheurd. De VN hadden een grote troepenmacht naar de voormalige Belgische kolonie gestuurd om aan die secessie een eind te maken, zo niet goedschiks, dan met geweld. Maar de internationale steun voor die operatie Onuc viel erg halfslachtig uit. Katanga’s grote economische belangen leken veilig in de handen van de westersgezinde Tshombe, toch veiliger dan in die van het politiek onstabiele, want door machtsgrepen en kuiperijen geteisterde Leopoldstad (nu Kinshasa), Congo’s hoofdstad. Daar was eerst premier Patrice Lumumba aan de macht, die niet geneigd was om controle over Congo aan het Westen over te laten. Na enkele maanden werd hij afgezet en op 17 januari 1961, na een Belgisch-Amerikaanse interventie, in Katanga vermoord.

Hoewel Katanga, volgens de VN een rechtse politiestaat, nooit internationaal werd erkend, verschafte België het ruime, nauwelijks verhulde militaire, financiële en politieke steun. Maar ook onder meer Groot-Brittannië was het regime in de hoofdstad Elisabethstad (nu Lubumbashi) gunstig gezind. Londen koesterde zelf nog koloniale belangen in Afrika, onder meer in Rhodesië, dat aan Katanga grensde.

Op 12 september 1961 was de Zweedse VN-secretaris-generaal Dag Hammarskjöld naar Leopoldstad gevlogen voor gesprekken met de Congolese regering. Het kwam in die dagen echter tot een crisis tussen de VN en Katanga over de uitvoering van een VN-resolutie van zeven maanden eerder. Die verplichtte alle Belgische en andere buitenlandse militairen en raadgevers in de Katangese pariastaat om Congo te verlaten. Tegenwerking van Katanga en het VN-voornemen om de buitenlanders dan maar zelf het land uit te zetten, leidden op 13 september tot zware gevechten tussen de blauwhelmen en het Katangese leger. Na enkele dagen onderhandelen via de Britse consul in Elisabethstad, beslisten de VN en de Katangese regering tot een wapenbestand en een ontmoeting tussen Tshombe en Hammarskjöld. Dat zou in Ndola gebeuren, op neutraal terrein, al stond het precieze tijdstip daarvan niet van tevoren vast.

Eerst zou Hammarskjöld met een door de VN van Sabena gehuurde DC-4 naar Ndola vliegen, maar uiteindelijk viel de keuze op het vliegtuig van de militaire chef van de Onuc, de Albertina, een van het Zweedse Transair gecharterde DC-6B. De wet lease – waar dus de bemanning bij inbegrepen was – kostte de VN 19.500 dollar per maand en 380 dollar per vluchtuur, terwijl het schilderen van het toestel in de VN-kleuren 2000 dollar had gekost. Maar het VN-personeel wist de als SE-BDY geregistreerde Albertina naar waarde te schatten; het vliegtuig was modern, snel en vooral comfortabel. De helft van de passagiersstoelen was eruit gehaald en vervangen door een knus salonnetje.

In de ochtend van 17 september was de SE-BDY uit Elisabethstad teruggekeerd. Bij de start was hij door Katangezen beschoten, maar de schade viel in Leopoldstad snel te repareren, waarna het toestel urenlang onbewaakt bleef. De deuren waren gesloten, maar dat betekende nog niet dat niemand erin kon dringen, bijvoorbeeld via de per definitie opengeklapte luiken van het landinggestel.

OMWEG OM KATANGA

Rond 15 uur vertrok de als OO-RIC geregistreerde DC-4 toch naar Ndola, maar dan met Lord Landsdowne aan boord, de Britse onderminister voor Buitenlandse Zaken die toevallig in Leopoldstad op bezoek was. Hij ging in Ndola praktische schikkingen treffen voor de geplande topontmoeting. Landsdowne zou daarna meteen naar Salisbury (nu Harare) doorreizen, om naar buitenuit niet de indruk te wekken dat de Britten zich in die ontmoeting wilden mengen. De DC-6 steeg op om even voor vijf met zestien inzittenden: de secretaris-generaal, zeven medewerkers, twee Zweedse lijfwachten en zes bemanningsleden. Gezagvoerder Per Hallonquist had een vluchtplan ingediend voor Luluaburg in centraal-Congo – hij wou de vlucht discreet houden en zweeg over de route die hij zou volgen.

Vijf uur lang vernam niemand nog iets van de SE-BDY. Pas even over elf die avond, lokale tijd, meldde Hallonquist zich bij de verkeersleiding in Salisbury. Achteraf zou blijken dat hij oostwaarts over Congo was gevlogen, tot aan de grens die dwars door het Tanganyikameer loopt, en dan route 432 zuidwaarts over het meer had gevolgd. Zo was de DC-6 helemaal rond Katanga heen gevlogen en naderde hij Ndola vanuit het oosten. Om halftwaalf deelde Hallonquist de luchthaven van Ndola mee dat hij daar drie kwartier later zou landen. Om tien over middernacht overvloog de DC-6 Ndola in westelijke richting, boog rechts af, om dan, na een linkse bocht van 180 graden, in een rechte lijn naar de luchthaven te dalen. Zo schreven de procedures het voor. Voor de ervaren piloten van de Albertina was dat een fluitje van een cent. Het was terwijl hij uit de linkse bocht kwam, om bijna kwart over middernacht, dat de DC-6 in de bomen belandde.

Het wegblijven van de Albertina scheen niemand overmatig te bekommeren. Landsdowne vertrok, zoals voorzien, met de OO-RIC, Tshombe zocht een bed in de stad en de luchthaven van Ndola ging zelfs na enige tijd dicht. Iedereen dacht dat Hammarskjöld, wiens vlucht al in grote geheimzinnigheid was verlopen, om een of andere reden had besloten om toch maar niet in Ndola te landen. Nog diezelfde nacht meldden getuigen dat ze in de buurt een lichtflits hadden gezien, terwijl navraag leerde dat niemand wist waar de Albertina was gebleven. Toch ging de Rhodesische luchtmacht pas laat de volgende voormiddag naar de DC-6 op zoek. Kort na de middag werd het wrak gevonden.

Niemand kon de oorzaak van de ramp achterhalen. Een Rhodesisch onderzoek legde de schuld bij de piloten, die hun hoogtemeters verkeerd zouden hebben gelezen. Een op 24 april 1962 afgerond VN-onderzoek was veel genuanceerder. Het kon geen enkele oorzaak aanwijzen, ook al omdat getuigen ontbraken en er van het toestel maar weinig meer overbleef. Maar het rapport achtte tal van mogelijke hypothesen weliswaar onwaarschijnlijk en niet bewijsbaar, maar kon ze niet geheel uitsluiten.

TNT VAN DE UNION MINIÈRE

De onzekerheid gaf voedsel aan een vloed van theorieën: sabotage, beschoten vanop de grond, neergeschoten door een Katangees vliegtuig, een bomaanslag, een slecht afgelopen poging van een clandestiene passagier, een Belg, om het toestel naar het Katangese Kolwezi af te leiden et cetera. Vaak werd daarbij, zij het zonder concreet bewijs, met een beschuldigende vinger gewezen naar de Belgische Union Minière (sinds kort herdoopt tot Umicore), een mijnmaatschappij met enorme belangen in Katanga, die een beslissende rol speelde in de secessie. De VN, zo blijkt uit hun archieven in New York, bleven al die theorieën nog tot zeker eind 1963 onderzoeken, opnieuw zonder enig resultaat.

In een eind vorig jaar verschenen boek ging de Noorse Bodil Katarina Naevdal vooral in op het – ook in documenten in het VN-archief vermelde – gerucht dat Hammarskjöld met een gat in zijn voorhoofd was aangetroffen. Het autopsierapport gewaagt daar niet van, maar dat is, schrijft Naevdal, vervalst. Hammarskjöld zou de crash hebben overleefd en door een Zuid-Afrikaanse huurling zijn vermoord. Die Zuid-Afrikaanse betrokkenheid herinnert dan weer aan de, weliswaar niet verder onderzochte documenten die in augustus 1998 opdoken in de marge van de Waarheids- en Verzoeningscommissie, die komaf wou maken met Zuid-Afrika’s apartheidsverleden. Die wezen op het bestaan van een door de Amerikaanse, Britse en Zuid-Afrikaanse geheime diensten georganiseerde Operatie Celeste, een moordplan tegen Hammarskjöld.

Volgens die documenten wisten de complotteurs al dagen van tevoren dat de secretaris-generaal met de SE-BDY zou vliegen, hoewel de VN in Leopoldstad daarvoor nog de dag van de rampvlucht zelf een (later ingetrokken) vluchtorder voor de 00-RIC uitschreven. Een geheim agent zou drie kilogram door de Union Minière geleverde TNT in een wielkas van de DC-6 hebben verborgen. Door de omstandigheden van 17 augustus was dat theoretisch ook best mogelijk, maar het TNT diende bij de start in Leopoldstad te ontploffen, wat dus niet gebeurde.

De Celeste-documenten besluiten met de eenvoudige vaststelling dat het toestel wat later in Ndola crashte. Interessanter is echter wat een Zuid-Afrikaans kapitein bij het opzetten van het complot zou hebben gezegd: dat de VN het succes van de Katangese secessie in de weg stonden, dat Katanga zo in communistische handen dreigde te vallen, dat Hammarskjöld daarom diende te worden uitgeschakeld, en dat diens ‘removal’ efficiënter diende te gebeuren ‘dan die van Patrice’ – waarmee alleen Lumumba kan zijn bedoeld. En in het verband tussen Hammarskjöld en Lumumba schuilt inderdaad een logica. Al wacht die nog altijd op enig bewijs.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content