Komedies van de wreedheid: zwartgalligheid is troef in de nieuwe Amerikaanse filmoogst die werd voorgesteld op het festival van Toronto.

De onheilspellend donkere wolken die boven het filmfestival van Toronto dreven, zijn geen enkele bezoeker ontgaan.

Met het festival zelf gaat alles nochtans opperbest: met 311 films uit 53 landen is de vaststelling dat de 23ste editie voor elk wat wils bood een understatement van jewelste. Je kon hier dan ook letterlijk alles zien wat de wereldcinema dit najaar te bieden heeft: van de première van de gerestaureerde “Touch of Evil” (eindelijk gemonteerd zoals de geniale Orson Welles het wilde) tot de verfilming van een ongeproduceerd script van de erbarmelijkste regisseur aller tijden, Edward D. Wood (mooie titel nochtans: “I Woke Up Early the Day I Died”). Van een overzicht van de nieuwe Japanse cinema (er bloeit inderdaad wat moois in het land van de Rijzende Zon en de dalende yen) tot een focus op Darezhan Omirbaev, spoortrekker van de nieuwe golf uit Kazachstan. Van het jaaroverzicht van de nationale productie (die op de buitenlandse bezoeker doorgaans weinig indruk maakt) tot exotische ontdekkingen uit Azië. Zonder natuurlijk het nieuwe werk te vergeten van al wat naam heeft in de mondiale filmerij, van Bernardo Bertolucci tot Manoel de Oliveira.

Belangrijker dan dit overweldigend aanbod is de groeiende herkenning die Toronto krijgt in de overvolle festivalkalender. Dankzij de vele high profile-films, de komst van menige ster ( Meryl Streep, Cameron Diaz, Tom Cruise, Donald Sutherland, Janet Leigh) en het succes van de filmmarkt (waarop ook “Flanders Image” present is) heeft Toronto volgens het vakblad Variety maar één rivaal meer: Cannes.

Nee, de sombere teneur had te maken met wat er in de zalen te zien was. Uit het aanbod Amerikaanse films op het festival, bleek dat er zich kennelijk een nieuwe school aandient van radicaal zwarte komedies. Toronto haalde als eerste de oogst binnen van een trend die de komende maanden ook bij ons het bioscoopaanbod zal bepalen.

Opvallend is inderdaad dat het om komedies gaat – vaak met ironische titels – zelfs al zijn de “helden” serial killers, kinderverkrachters, drugsverslaafden, losers allerhande, pathologische individuen uit dysfunctionele gezinnen.

De filmmakers nodigen ons uit te lachen – soms zelfs te schateren – om allerlei hoogst pijnlijke zaken, van sadistisch geweld tot incest, die precies zonder die humor allicht ondraaglijk zouden zijn tijdens een gezellig avondje uit. De meeste van die films zijn zeer vrijpostig en vrijgevochten, kaarten voorheen verboden onderwerpen aan als masturbatie, menstruatie, anale seks. Komedies van de wreedheid, zo werd het nieuwe genre al gedefinieerd, naar analogie van destijds “le théâtre de la cruauté”.

GEWONE MENSEN DOEN MISDADEN

“Very Bad Things”, de titel van een van de meest spraakmakende exemplaren, lijkt wel een beknopte beschrijving van waar het in deze prenten om draait. De nieuwe nachtmerriekomedies gaan doorgaans over doodgewone lieden die doodgewone levens slijten, tot plotseling iets onherroepelijks gebeurt waardoor ze meegesleept worden in situaties die almaar dreigender en absurder worden. In “Very Bad Things”, de eerste film geregisseerd door acteur Peter Berg (best bekend van de medische tv-reeks “Chicago Hope”), gaat het om vijf vrienden, van wie één op trouwen staat.

Tijdens hun laatste vrijgezellenfeest in een hotelkamer in Las Vegas loopt een en ander vreselijk uit de hand. Een prostituee komt bij een onstuimige neukpartij om het leven. In de plaats van de politie te verwittigen, besluiten ze het lijk in stukken te snijden en in de woestijn te begraven. De bewakingsagent die hun plannen dreigt te verijdelen, wordt meteen ook een kopje kleiner gemaakt. Terug in hun steriele tuinwijk in Californië, vallen ze ten prooi aan paranoia en beginnen ze elkaar als wolven te verscheuren. Er volgt een escalatie van moorden – meestal georchestreerd door Christian Slater als een demonische immobiliënagent die voortdurend van tv geleerde wijsheden weggeeft.

Met lichamen die versneden en verminkt worden op het upbeat tempo van Cubaanse jazz, lijkt dit wel een splatter-komedie. “Very Bad Things” drijft ook de spot met het male bonding-motief uit zoveel Hollywoodconfectie. Wat het allemaal zo provocerend maakt, is dat het helemaal niet om vrijblijvende cartoon-personages gaat: de daders worden psychologisch gefundeerd, zijn herkenbare brave huisvaders en middenstanders. De regisseur laat de almaar grotesker wordende slachtpartij contrasteren met de amorele onverstoorbaarheid waarmee Cameron Diaz haar bruiloftsfeest voorbereidt, en zich door geen enkel bloedbad van de wijs laat brengen.

Sam Raimi laat in “A Simple Plan” zien hoe hebzucht geleidelijk hardwerkende, fatsoenlijke lieden tot monsters transformeert. Billy Bob Thorton en Bill Paxton spelen twee broers, die samen met een vriend in het winters woud in Minnesota een neergestort vliegtuigje ontdekken, een lijk en 4,5 miljoen dollar. Het vinden van die buit gooit het leven van deze plattelandslieden compleet overhoop. En net als in “Fargo” van de bevriende Coen-broers, duurt het niet lang of Raimi kleurt zijn blanke sneeuwlandschappen rood van het bloed.

De regisseur ontdekt ook de sinistere keerzijde van zijn gezellig rustiek milieu, maar hij heeft vooral aandacht voor de morele dilemma’s van zijn personages, die eens ze over de schreef gaan een mechanisme in gang zetten dat niet meer te stoppen is.

KWAAD IS DE GEWOONSTE ZAAK

De tweede film van Todd Solondz speelt net als zijn eerste – “Welcome to the Doll House” – in een suburb in New Jersey waar hij zijn jeugd doorbracht, en belooft overal voor controverse te zorgen. Solondz rekent in “Happiness” af met een van de meest geïdealiseerde symbolen van de Amerikaanse cultuur: de “burbs”, synoniem voor een gezapig, gezellig en gelukkig doorsnee Amerika. Met een bijtende ironie ondergraaft Solondz het gevoel van samenhorigheid en geforceerde opgewektheid dat tot in den treure in Amerikaanse sitcoms wordt gecultiveerd.

Allemaal leugens, zegt Solondz, want de televisie heeft de Amerikanen voorgelogen door één cruciaal aspect uit de menselijke natuur vierkant te negeren: seks. “Happiness” schildert in pijnlijk accurate strakke tableaus de lotgevallen van drie zusters, hun ouders, partners, kinderen en buren. Hun onderlinge rivaliteit is maar klein bier vergeleken met de seksuele frustraties in het leven van de betrokkenen. De meest ophefmakende scènes tonen een gerespecteerde lokale psychotherapeut die zijn pedofiele neigingen niet langer kan onderdrukken en de klasgenootjes van zijn elfjarig zoontje begint te molesteren.

Het kwaad is in “Happiness” de gewoonste zaak ter wereld geworden. In een typische scène zien we hoe een schuchtere man een verdwaasde moordenares, die een man in stukken sneed en in haar koelkast bewaart, geruststelt. Schouderophalend zegt hij: “We have all our pluses and minuses.”

“Happiness” is ook al de tweede Amerikaanse film dit jaar, die de modale Amerikaan brutaal met spermahumor confronteert – alsof hij al geen handenvol had met de door de president bezoedelde jurk van Monica Lewinsky. De hitkomedie “There’s Something about Mary” dankt zijn ondeugende reputatie in hoge mate aan de gag met het sperma, dat in het kapsel van Cameron Diaz belandt en wondergel blijkt op te leveren. Op het verlossend einde van “Happiness” kan een kleine jongen eindelijk ejaculeren, het witte goedje kwakt tegen de reling en wordt prompt door een hond afgelikt.

Een veel minder heftige kritiek op het Amerika als een volmaakte sitcom zit verwerkt in “Pleasantville”. Dit cinematografisch ingenieus regiedebuut van scenarist Gary Ross (“Big”) zou je kernachtig kunnen omschrijven als “The Truman Show” meets “Back to the Future”.

Twee hedendaagse tieners ( Tobey Maguire en Reese Witherspoon) tuimelen plotseling in de zwart-wit tv-show “Pleasantville” uit de jaren vijftig (een nauwelijks op de spits gedreven versie van”Father Knows Best”) en belanden in een kraaknette wereld waarin alles volmaakt is maar verstoken van enige passie. De twee indringers uit de jaren negentig brengen seks en rock-‘n-roll in de aseptische en aseksuele huiskamer van de fifties. De bordkartonnen personages uit “Pleasantville” leren voor het eerst hoe ze moeten wenen en dat er ook leven is onder de gordel; naarmate ze hun geprefabriceerde onschuld verliezen, veranderen ze ook van zwart-wit naar kleur.

OMRINGD MET UITGEMERGELDE JODEN

In “Apt Pupil” wordt het zonnige tuindorp dan weer geïnfiltreerd door het grootst denkbare historische kwaad. De langverwachte derde film van Bryan Singer (“The Usual Suspects”) is een prima filmadaptatie van de korte roman van Stephen King. Een zestienjarige scholier ( Brad Renfro), geobsedeerd door de holocaust, ontdekt dat er zich in zijn geboortestadje een oorlogsmisdadiger schuilhoudt. In de plaats van de politie te verwittigen, sluit hij een bizar en verontrustend pact met de oude nazi ( Ian McKellen): hij zal de man niet verraden, op voorwaarde dat de ex-beul in geuren en kleuren zijn misdaden tegen de mensheid opbiecht.

Maar de ongezonde fascinatie van de knaap is niet zonder gevaar. Het kwaad dat hem zodanig in de ban houdt, blijkt besmettelijk te zijn. Zo vertikt ook Singer het om zijn fabel te besluiten met een moraliserend happy end. Zijn film bevat ook een van de ergste douchescènes sinds “Psycho”: als de jonge held na de turnles een douche neemt, ziet hij zich plotseling niet langer omringd door ranke adolescenten maar door uitgemergelde joden.

Inzake morbiditeit spande Bruce Wagner (schrijver en scenarist en coproducer van de miniseries “Wild Palms”) de kroon met de verfilming van zijn cultroman “I’m Losing You”. Een titel met twee betekenissen: iemand verliezen die doodgaat, maar ook het contact kwijtspelen op de gsm tijdens het drukke verkeer in Los Angeles. Deze prent speelt zich inderdaad af aan de zwembaden, in de villa’s en kunstgalerijen van de rijken en geprivilegieerden uit de Californische entertainmentindustrie. De beelden zijn koel, evenwichtig en sereen als een schilderijtje van David Hockney, terwijl alles toch maar draait rond ziekte, dood en verlies.

Frank Langella is de tv-producer die op zijn zestigste verjaardagsfeest ontdekt dat hij terminale kanker heeft; zijn zoon Andrew McCarthy heeft een verhouding met de seropositieve Elizabeth Perkins; Rosanna Arquette is zijn adoptiedochter die de waarheid wil achterhalen over de dood van haar biologische ouders; een van zijn beste vrienden, een filmdecorateur ( Buck Henry) is aan het sterven aan aids. Uitgerekend deze meditatie over het sterven was een van de weinige inzendingen op dit festival die paradoxaal genoeg op een troostende noot eindigde.

HET ANTWOORD LIGT AAN DE KASSA

De nachtmerriekomedie heeft intussen ook al zijn eigen icoon. Die bedenkelijke eer gaat naar Ben Stiller, die als geen ander uitblinkt in het spelen van afstotelijke creeps die ook fysiek niet al te appetijtelijk zijn. Hij was al de verliefde nerd uit “Something about Mary” en is binnenkort ook te zien als impotente toneelleraar in “Your Friends & Neighbours” van Neil Labute (“In the Company Of Men”). Deze misantropische regisseur ziet in zijn tweede film de oorlog tussen de seksen andermaal als een slagveld, waar alle slagen toegelaten zijn om te overleven.

Op het festival van Toronto was Stiller te zien in “Permanent Midnight”, de kroniek van een autodestructieve, aan heroïne verslaafde scenarist, gebaseerd op het autobiografisch relaas van tv-scenarist Jerry Stahl. Bijzonder openhartig en realistisch, maar ook hier weer donker grappig.

Vanwaar die plotselinge somberheid zowel in Hollywoodfilms als bij de independents? Wat is de psychosociale achtergrond voor zoveel zelfhaat, voor het door het slijk halen van de family values, voor de weerzin tegen de status-quo van een rustig leventje zonder opwinding, gevaar en transgressie? Twee voor de hand liggende oorzaken: het einde van de millenniumvertwijfeling en een backlash tegen de politiek correcte dictatuur uit het puriteinse Amerika van Kenneth Star. Of is het misschien ook een onbewuste reactie tegen de voorspoedigheid en het economisch herstel van Amerika en de zelfgenoegzaamheid die daarmee gepaard gaat?

Uiteraard heeft die sombere kijk op de wereld ook iets opportunistisch: de moordende concurrentie vergroot de druk onder filmmakers om steeds de grenzen te verleggen in de strijd om de aandacht van een blasé publiek. Iedereen zoekt kennelijk naar een nog niet afgezaagde menselijke verdorvenheid om het publiek te schokken, het liefst op een vermakelijke manier.

Is daarmee ook een eind gekomen aan de feel good-romances waarop Hollywood jarenlang het patent had? Zoals altijd in filmland zal het antwoord aan de kassa te vinden zijn.

Patrick Duynslaegher

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content