Tijdens de Koude Oorlog startte Israël een clandestiene campagne om de sovjetjoden tot emigratie aan te zetten. Met die immigranten kwamen ook veel spionnen het land in. Het verhaal van een aantal beruchte spionagezaken: een tweede voorpublicatie uit ‘Tussen Rode Ster en Davidster’ van Kris Borms.

Naargelang de immigratie van sovjetjoden toenam, groeide bij de Israëlische leiders, naast de euforie, ook een zekere bezorgdheid. Ze beseften dat de KGB al sedert vele jaren ervan profiteerde om met de sovjetjoden ook veel agenten in Israël binnen te smokkelen. Wat bezielde deze joden om tegen de joodse staat te spioneren en zijn veiligheid in gevaar te brengen? Uit de ondervragingen bleek dat sommigen meewerkten uit communistische overtuiging, en dat anderen verraad pleegden voor het geld of bezweken onder de chantage van hun opdrachtgevers in Moskou die dreigden zich te wreken op achtergebleven familieleden. De meesten werden ontmaskerd en stonden terecht tijdens processen achter gesloten deuren, waar alleen hun advocaat aanwezig was en waarvan de pers om veiligheidsredenen niet rechtstreeks op de hoogte werd gebracht of geen melding mocht maken. De veroordelingen kwamen pas veel later, in 1993, aan het licht. De militaire censuur had haar werk goed gedaan.

Een van de belangrijkste spionnen die de Shin Bet, de contraspionage, op het spoor kwam, was een topwetenschapper, professor Marcus Klingberg die in 1983 tot twintig jaar gevangenisstraf werd veroordeeld wegens het doorspelen van geheime informatie over de Israëlische research naar chemische en biologische oorlogvoering. In Israël was het onderzoek naar nieuwe niet conventionele wapens gestart, nadat gebleken was dat Egypte en Syrië hetzelfde deden en Egyptische troepen in 1962 bij de burgeroorlog in Jemen gifgas hadden gebruikt tegen de monarchistische rebellen.

De Mossad, de spionagedienst in het buitenland, aarzelde zelfs niet een Duitse oorlogsmisdadiger als spion in te zetten om meer te weten te komen over het vijandige kamp. Het ging om Walter Rauff, een officier in de Waffen-SS, tijdens de oorlog de uitvinder van de mobiele gaskamers in Oost-Europa, die verantwoordelijk werd gesteld voor de dood van negentigduizend joden. De Mossadofficier en atoomfysicus Sjalchevet Freier, zelf van Duitse origine, kon Rauff, die voor de Syriërs werkte, in Italië opsporen en stelde hem voor de keuze: zijn doodvonnis tekenen of alles vertellen over het Syrische wapenprogramma. Rauff koos voor de tweede oplossing en zocht daarna een veilig onderkomen in Chili, waar hij in 1983 overleed.

BIOLOGISCH WAPEN

De epidemioloog Klingberg had in het onderzoek naar nieuwe wapens een belangrijke rol gespeeld, maar tegelijk bleef bij hem de dankbaarheid bestaan dat de Sovjet-Unie hem en veel andere joden van de nazi’s had gered. Hij was tijdens de Tweede Wereldoorlog uit Polen naar de Sovjet-Unie gevlucht, waar hij opklom tot kolonel in de medische dienst van het Rode Leger. Met zijn medisch team kon hij de oorzaak vinden van een mysterieuze ziekte in de graanschuren van Kazachstan: een schimmel die een sterk gif afscheidde dat in een minuscule hoeveelheid dodelijk was. Later werd bekend dat de sovjets deze schimmel tot een biologisch wapen hadden ontwikkeld dat ‘gele regen’ werd genoemd.

Na de oorlog keerde Klingberg terug naar zijn geboorteland en leerde er zijn vrouw kennen, Wanda, een biologe en een overlevende van het getto van Warschau. In 1949 arriveerden ze, samen met hun dochter Sylvia, in Israël. Hij werd er dadelijk ingeschakeld in de medische dienst van het leger en daarna in het Instituut voor Biologische Studies in Ness Ziona, bij Tel Aviv. Dit centrum was in 1952 geopend en diende aanvankelijk alleen voor de productie van landbouwchemicaliën, maar daarna startte Defensie er ook een geheime afdeling voor chemische en biologische wapens. Klingberg werd adjunct-directeur en kreeg toegang tot top-secretinformatie die hij, zo bleek nadien, aan Moskou doorspeelde. In 1983 werd hij op weg naar het vliegveld door de contraspionage aangehouden en verdween spoorloos. De pers meldde dat hij wellicht naar de Sovjet-Unie was gevlucht. Zijn vrouw wist echter meer. Toen de politie een huiszoeking kwam verrichten, poogde ze zelfmoord te plegen. Zijn straf, twintig jaar opsluiting, bewees dat hij de Israëlische militaire research zware schade had toegebracht.

Klingbergs verzoeken tot vervroegde vrijlating werden telkens afgewezen, ook toen zijn vrouw in 1990 overleed. De Golfoorlog en de ontdekking van de geheime wapenarsenalen van Saddam Hoessein verhinderden een nieuwe poging toe amnestie. Een nieuwe weigering kwam er nadat de westerse spionagediensten, dankzij overlopers, in het begin van de jaren negentig ontdekten dat ten tijde van Mikhaïl Gorbatsjov in het geheim het grootste biologische wapenprogramma uit de geschiedenis was opgestart, wat duidelijk in strijd was met de afspraken met de VS. Klingberg bleef in de ogen van de Israëlische leiders een veiligheidsrisico. Uiteindelijk, na vijftien jaar eenzame opsluiting, werd de oude en zieke man in september 1998 uit de gevangenis ontslagen. Hij kreeg huisarrest en zijn woning werd permanent door geheime agenten bewaakt en afgeluisterd. In januari 1998 besliste een rechtbank dat hij moest ophouden Jiddisch te spreken, omdat zijn bewakers, die de afluisterapparatuur bedienden, hem niet konden begrijpen…

PAKKET UITREISVISA

Sjabtai Kalmanovitsj, die in 1972 in Israël arriveerde, was een spion van een heel ander kaliber. Hij werd er een succesrijk zakenman en een bekende figuur in de jet set die zich telkens beroemde op zijn politieke relaties en zijn diamantaffaires in Sierra Leone. De Shin Bet wist toen nog niet dat hij via Oost-Berlijn en Boedapest contact bleef houden met zijn opdrachtgevers in Moskou en gegevens doorstuurde over de Israëlische inlichtingendienst en over het reilen en zeilen in de politieke partijen, vooral de Likoed. Alles liep prima, tot de CIA hem op het spoor kwam. De Amerikanen hadden vastgesteld dat een aantal geheime rapporten, die ze aan Israël hadden bezorgd, ook bij Kalmanovitsj waren terechtgekomen. Eind 1987 werd hij opgepakt en tot negen jaar gevangenis veroordeeld.

Tijdens zijn opsluiting bleek dat Kalmanovitsj de enige spion was over wie het Kremlin zich zorgen maakte, ook na de ineenstorting van het sovjetregime. In mei 1992 stuurde de toenmalige Russische vice-president Aleksandr Roetskoj een brief aan eerste minister Shamir om te pleiten voor zijn vrijlating om humanitaire redenen, want hij leed aan diabetes en was met verscheidene maagzweren in het ziekenhuis opgenomen. Na onderhandelingen werd het jaar daarop een compromis bereikt: de Israëli’s ruilden de joodse spion voor een pakket uitreisvisa voor Russische joden. Kalmanovitsj keerde naar Moskou terug en ging opnieuw in zaken.

De KGB was uiteraard erg geïnteresseerd in de spionage bij het Israëlische leger en zette verscheidene agenten in. Grigorij Londin, een gewezen piloot in de sovjetluchtmacht, werd in 1973 voor zijn emigratie naar Israël door de KGB gerekruteerd. Dankzij een functie in het Israëlische leger kon hij Moskou jarenlang informatie over militaire technologie bezorgen, onder meer over de nieuwe tank, de Merkava, die over een speciaal afweersysteem beschikte. In 1988 kwam de Shin Bet hem op het spoor en kreeg hij dertien jaar gevangenis. Hij werd in november 1996 vervroegd vrijgelaten. Londin had in contact gestaan met Sjabtai Kalmanovitsj en ingenieur Roman Weissfeld die voor zijn emigratie in 1980 een opleiding bij de KGB had gekregen. Weissfeld werkte bij een defensiefirma in Haifa en gaf inlichtingen door over de Israëlische luchtmacht, tot hij in 1988 werd aangehouden en tot vijftien jaar veroordeeld. Ook hij werd in november 1996 vervroegd vrijgelaten.

Anatoli Gendler immigreerde in 1981 en werkte als ingenieur bij de Israëlische Elektriciteitsmaatschappij. In die functie werkte hij ook regelmatig op militaire bases en in andere instellingen van Defensie. Eind 1996 werd hij aangehouden en beschuldigd van spionage voor de Russen. Volgens de Shin Bet had hij voor zijn vertrek uit Moskou een intensieve opleiding bij de KGB gevolgd en had hij gedurende tien jaar zijn opdrachtgevers in het buitenland informatie doorgespeeld, in ruil voor geld. Gendler zei in zijn verdediging dat hij het spionagewerk had aanvaard om zijn familieleden in Rusland niet in gevaar te brengen. De rechtbank hield daar geen rekening mee en veroordeelde hem tot elf jaar gevangenis.

Een van de redenen waarom de Israëlische contraspionage de ‘rode mollen’ poogde te strikken, was om het wantrouwen van de VS tegen te gaan. Tot halfweg de jaren vijftig zag de CIA immers meer heil in een samenwerking met de Arabische staten. De Amerikaanse spionagedienst steunde bijvoorbeeld in 1949 de staatsgreep van de Syrische kolonel Hoesni Zaïm, in de hoop een pro-westers regime aan de macht te brengen, en in Egypte bleef hij kolonel Nasser helpen tot hij een wapenakkoord sloot met Moskou in 1956. Bovendien hadden de Amerikanen al langer de indruk dat ook in Israël de KGB een degelijk net van informanten had kunnen uitbouwen, zelfs in de Israëlische politieke leiding.

BEZOEK AAN MAîTRESSE

De Amerikanen waren erg geschokt door de zaak Israël Beer, een invloedrijke defensieadviseur van David Ben Goerion. Beer was afkomstig uit Wenen en kon een mooi palmares voorleggen: hij was in Oostenrijk lid geweest van de socialistische militie, de Schutzbund, en had in 1934 deelgenomen aan de gevechten tegen de nazi’s. Daarna trok hij naar Spanje en nam hij als lid van de Internationale Brigades deel aan de gevechten tegen de troepen van Franco in Guadalajara en Teruel. Toen hij in 1938 in Palestina arriveerde, kwam zijn militaire ervaring goed van pas en werd hij in dienst genomen door Ben Goerion.

In maart 1961 werd Beer door de staatsveiligheid betrapt bij het overhandigen van een aktentas met documenten aan een sovjetdiplomaat. Ben Goerion wilde het nieuws eerst niet geloven, maar het bleek dat hij al jaren top-secretinformatie doorspeelde over het leger, over militaire installaties en buitenlandse wapenleveringen. Tijdens zijn ondervraging beweerde hij dat hij had willen verhinderen dat Israël in het westerse kamp terechtkwam: ‘Ik geloof dat Israël een bondgenoot van de communistische landen moet zijn. Ik heb Israël nooit verraden.’ In een geheim proces werd Beer veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf, maar het is nooit duidelijk geworden of de defensieadviseur van Ben Goerion met zijn heldhaftig antifascistisch verleden wel de echte Beer was. Er rezen vermoedens dat de KGB hem de identiteit van een gesneuvelde Spanjestrijder had gegeven om in het Israëlische establishment door te dringen. Hij overleed in de gevangenis in mei 1968.

Deze spionageaffaires maakten een bijzonder slechte indruk in de VS. De Mossad en de Shin Bet deden dan ook hun best om bij de CIA als geloofwaardig over te komen. Er kwam een doorbraak in 1956, toen de Mossad een kopie van de geheime speech van Nikita Chroesjtsjov op het twintigste partijcongres aan de Amerikanen doorspeelde. Twee dagen had Chroesjtsjov op het spreekgestoelte gestaan om in een geladen sfeer het Stalintijdperk te ontluisteren en het machtsmisbruik, de willekeur, de grootheidswaanzin en de massavervolgingen aan te klagen. Via loslippige congresleden waren al enkele gegevens uitgelekt, maar alle westerse spionagediensten waren toen op zoek naar de volledige tekst. Het was uiteindelijk in Warschau dat de joodse journalist Victor Grajevsky, puur toevallig, een kopie in handen kreeg.

Grajevsky was in Krakow geboren als Victor Spielman, maar had later, uit veiligheidsoverwegingen, een meer Pools klinkende naam aangenomen. Hij was een overtuigd communist, maar de anti-joodse sfeer in Polen beviel hem niet en hij had in februari 1956 een uitreisvisum aangevraagd voor Israël, waar zijn ouders en zijn zuster verbleven. Op een dag ging hij naar het partijhoofdkwartier in de Jeruzalemstraat om er een bezoek te brengen aan zijn maîtresse, de joodse Lucia Baranowska, een overlevende van het getto van Lvov en gewezen lid van de communistische partizanen. Zij was de secretaresse van partijleider Edward Ochab die, na een persoonlijke interventie van Chroesjtsjov, de pas overleden Boleslaw Bierut had opgevolgd. Op haar bureau zag Grajevsky een document dat, tot zijn verbazing, het geheim rapport van Chroesjtsjov over het Stalinbewind bleek te zijn. Hij vroeg haar of hij het even kon lenen en trok naar de Israëlische ambassade, waar het dadelijk werd gefotografeerd en aan de Israëlische geheime dienst werd bezorgd. Toen Ben Goerion het in Jeruzalem te zien kreeg, deed hij een gewaagde voorspelling: ‘Als dit authentiek is dan zal het totalitaire regime van de Sovjet-Unie binnen de twintig jaar verdwijnen.’

MILJOENEN BALLONNEN

Het explosieve rapport belandde bij de CIA die het na een grondige controle – een desinformatiecampagne van het Kremlin was niet uitgesloten – doorspeelde aan The New York Times. De publicatie, op 5 juli, veroorzaakte dadelijk een grote malaise in de internationale communistische beweging. Veel militanten, die met de verering van vadertje Stalin waren opgegroeid, zagen hun hele ideologische wereld instorten. De CIA zette een campagne in gang om op grote schaal kopieën van de speech in Oost-Europa te verspreiden. Miljoenen ballonnen werden over het IJzeren Gordijn gestuurd met kopieën in alle talen van het Oostblok. Westerse radiostations zonden telkens opnieuw lange passages uit de toespraak uit. De weerslag in Oost-Europa was enorm.

Victor Grajevsky werd bij het Poolse Nieuwsagentschap ontslagen en uit de communistische partij gezet omdat hij naar Israël wilde uitwijken. In januari 1957 landde hij in Tel Aviv. Hij besefte aanvankelijk niet welke belangrijke bijdrage hij had geleverd aan de strijd tegen het sovjetcommunisme. Allan Dulles, de baas van de CIA, stak de pluim op zijn hoed en repte met geen woord over de rol van de Israëli’s bij het uitbrengen van het rapport van Chroesjtsjov. Pas veel later, in 1992, werd bekend dat de Israëlische inlichtingendienst de echte bron was en dat alles was begonnen met het bezoek van Victor Grajevsky aan zijn vriendin in de Jeruzalemstraat.

In de jaren tachtig kon de Israëlische spionage de Amerikanen nog een grote dienst bewijzen. De Shin Bet wist al een hele tijd dat er ook agenten van de KGB zaten bij de vertegenwoordigers van de Russisch Orthodoxe Kerk in Jeruzalem, onder meer in de kathedraal van de Heilige Drievuldigheid. Een overloper van de KGB, Oleg Kaloegin, verklapte in 1986 dat de kathedraal en haar bijgebouwen, recht tegenover het politiehoofdkwartier, het zenuwcentrum was van de sovjetspionage. De kerk werd geopend in 1860, in de zogeheten Russian Compound, de vroegere Russische wijk in West-Jeruzalem. Daar werden na de Krimoorlog ook een hotel en een ziekenhuis gebouwd voor de opvang van de duizenden Russische pelgrims die elk jaar naar het Heilig Land kwamen. Onder de bedevaarders bevonden zich ook Nikolaj Gogol – hij kwam in 1848 in de hoop er inspiratie op te doen om het tweede deel van zijn Dode Zielen te kunnen afwerken – en later de monnik Raspoetin.

PRIESTER-SPION

Na de verbreking van de diplomatieke betrekkingen door de Sovjet-Unie in 1967 was het de Israëlische veiligheidsdienst opgevallen dat er onder de priesters van de kathedraal een abnormaal groot verloop was, wat deed veronderstellen dat KGB-agenten zich als geestelijken vermomden om hun activiteit de kunnen voortzetten. Af en toe werden spionnen uitgewezen, zonder veel omhaal. In de jaren tachtig echter werd een kolonel van de KGB ontmaskerd die als Duits toerist naar Israël was gekomen om zijn agenten, priesters en personeelsleden in de kathedraal met de groene koepels, te contacteren en documenten en microfilms op te halen. Dit keer kreeg de KGB een serieuze klap. Na de arrestatie van de kolonel, liep een Russisch koppel naar de Israëli’s over en zij leverden de geheime codes die de KGB in het Westen gebruikte. De Shin Bet zorgde ervoor dat de man en de vrouw – zij was een joodse – naar de VS werden overgebracht, waar ze de Amerikaanse inlichtingendiensten, die toen nog niet goed vertrouwd waren met het Russisch coderingssysteem, uitvoerig op de hoogte brachten.

Toen de emigratiestroom uit de Sovjet-Unie in de jaren zeventig toenam, konden de Israëlische veiligheidsdiensten volop hun troeven uitspelen. Het gros van de Russische olim (immigranten) bleek een informatiebron van onschatbare waarde. In Tel Aviv werd een centrum geïnstalleerd dat de duizenden inwijkelingen – sommigen hadden in de defensie-industrie of in aanverwante sectoren gewerkt – grondig ondervroeg over alles wat ze in de Sovjet-Unie hadden beleefd, gezien en gehoord. Die gegevens werden systematisch verwerkt en ook doorgespeeld aan de CIA. Het centrum bleek een betere luisterpost te zijn dan al wat de Amerikanen achter het IJzeren Gordijn hadden uitgebouwd. Heel wat Amerikaanse operaties in de Sovjet-Unie waren trouwens ontmanteld door het verraad van Aldrich Ames, de chef van de Amerikaanse contraspionage die sedert 1985 voor de KGB werkte en pas in 1994 werd ontmaskerd. Hij werd verantwoordelijk gesteld voor het opdoeken van een vijftigtal CIA-operaties in Oost-Europa en voor de terechtstelling van een tiental Amerikaanse spionnen.

De debriefings van de sovjetimmigranten bevestigden dat de samenwerking tussen de inlichtingendiensten in de geheime oorlog tegen het communisme voor beide landen vruchten kon afwerpen. Aldus werd Israël ook in het vlak van de spionage en de contraspionage een der meest betrouwbare bondgenoten van de VS.

In de jaren negentig werd Arje Eliav, een van de eerste activisten van het geheime Verbindingsbureau, ingezet bij de integratie van de sovjetjoden. De cultuurschok die ze na hun aankomst moesten verwerken, was enorm. Vaak hadden ze geen enkele binding meer met hun joodse achtergrond en nog minder met de zionistische geschiedenis. Op een goeie dag stond hij in Ma’alot, een stadje aan de Israëlisch-Libanese grens, tegenover een klas van jonge immigranten uit Birobidsjan en besefte hij hoe groot de kloof was die ze moesten overbruggen. Hij kreeg slechts weinig respons toen hij poogde de jongeren vertrouwd te maken met de joodse en de zionistische geschiedenis: ‘Ik zocht een aanknopingspunt, iets dat bij deze kinderen een teken van herkenning zou veroorzaken. Dus begon ik namen te spuien. Abraham? Isaak? Herzl? Maar ze zaten daar met wezenloze gezichten. Nee, nooit van gehoord. Oké, laten we dan starten met Trumpeldor. Tel Hai is slechts een paar kilometer van Ma’alot. Ik vertelde hoe Trumpeldor een arm had verloren in de Russisch-Japanse oorlog van 1905, twaalf jaar voor de Revolutie. En ze bekeken mij. Tel Hai? Wat? Wie? Een arm? Trumpeldor? Welke revolutie?’ Het proces van natievorming was nog altijd niet voltooid.

Kris Borms: “Tussen Rode Ster en Davidster. Waarom communisme en zionisme aartsvijanden werden”. Verschijnt in mei bij de Icarus/Standaard Uitgeverij.

Kris Borms

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content