Ook nadat hij de kaap van de zestig heeft bereikt, kijkt columnist en ex-topvoetballer Jan Mulder met ironie naar de gebeurtenissen in de voetbalwereld. Maar zijn blikveld is veel ruimer dan wat zich tussen de kalklijnen afspeelt.

Op vier mei jongstleden vierde Jan Mulder zijn zestigste verjaardag. ‘Sommigen geven dan een feestje, maar ik ben mijn huis niet uit geweest’, gromt de voormalige spits van Anderlecht met een mengeling van verontwaardiging en ironie. Het ouder worden lijkt aan hem te knagen. ‘Plots ploft er een kaart in je brievenbus met de mededeling dat je vermindering krijgt op het openbaar vervoer. Alsof je bejaard bent. Het is toch vreselijk dat de overheidsdiensten periodes voor je afbakenen, zoiets werkt psychisch door.’

Thuis in Bussum, op een boogscheut van het omroepmekka Hilversum, probeert de romanticus de gedachte aan de leeftijd zoveel mogelijk te verdringen. ‘Maar de realiteit is natuurlijk wel dat het beste achter je ligt. Ik kan toch niet blijven schrijven, niet blijven opdraven op televisie. Misschien sluit ik me binnen een jaar of twee wel aan bij een of andere sekte in de Vogezen. Wat moet ik anders doen?’

Het past bij Jan Mulder om zo te praten. Zelfspot hoort al evenzeer bij hem als zelfrelativering. Maar Mulder staat nog altijd scherp, messcherp. Zijn met veel liefde voor de taal geschreven columns blijven juweeltjes. Mulder noemt zichzelf een bescheiden waarnemer van de dagelijkse poppenkast. Vanuit een lichtsurrealistische verbeeldingswereld geschreven zijn zijn teksten soms vertederend en humorvol, dan weer stekelig en ongezouten. Mulder houdt van het schrijven, maar bouwde een tijdje geleden toch bewust af. Twintig jaar lang maakte hij sportstukjes voor Sport/Voetbal Magazine en de Volkskrant, maar hij kon het geestelijk niet meer opbrengen elke zondag tegen de deadline te werken.

‘Het werd op den duur een kwelling, het was een voortdurend balanceren op de rand van de uitputting’, zucht hij. En bedenkt: ‘Als je stukjes maakt aan de rand van de sport, word je op een gegeven moment moe van jezelf. In feite kun je veel beter concreet journalistiek werk doen.’ Tegenwoordig beperkt Mulder zich tot een wekelijkse sportkroniek in Humo, en maakt hij afwisselend met schrijver Remco Campert om de twee dagen een column op de voorpagina van de Volkskrant. Over alles, behalve over sport.

Een paar jaar geleden verlegde Mulder zijn werkterrein meer en meer naar de televisie. Als een soort dwarsligger duikt hij vijf keer per week op in de in Nederland ongemeen populaire talkshow van Henk van Dorp en Frits Barend, die deze zomer van RTL 5 naar het nieuwe commerciële station Talpa verhuisde. Die provocerende rol ligt Mulder uitstekend: hij tackelt scherp, en spreekt zoals hij destijds op het doel afstormde: rechtuit en rechtaan. Zo heeft Mulder, destijds als spits een Draufgänger met meer moed dan balgevoel, zich ontwikkeld tot een literator en briljante geest, tot een intellectueel die over alles zijn mening heeft en geeft. Ook en vooral over politiek. ‘Ik ben altijd politiek erg geëngageerd geweest’, zegt hij. ‘En het politieke toneel in Nederland is op dit moment een onuitputtelijke bron van ergernis.’

Je hebt het niet begrepen op premier Jan Peter Balkenende.

JAN MULDER: Absoluut niet. Ik ben tegen politici die door God gestuurd worden. Politiek is realiteit en geen sprookje. Balkenende heeft geen persoonlijkheid, zijn klunzigheid irriteert me mateloos. Ik ben iemand die graag bewondert. Maar het enige dat ik aan Balkenende apprecieer, is dat hij nooit naast zijn schoenen is gaan lopen. Afgezien daarvan: zijn kneuterige kruideniersstijl, vreselijk. De manier waarop hij Nederland in het buitenland vertegenwoordigt… Een paar jaar geleden kwam hij voor het eerst in het Witte Huis, dan mocht hij ontbijten met George W. Bush. Die onderdanigheid, de dank dat je daar naartoe mag, daar kan ik echt niet tegen.

Karel De Gucht vergeleek hem met Harry Potter.

MULDER: Dat vond ik flauw van De Gucht, iets dat al helemaal uitgemolken was gebruiken om zich interessant te maken. En dan al die opwinding daarover. Op zulke momenten neem ik het dan weer op voor Balkenende. Al moet ik zeggen: zijn politiek, die van de CDA, slaat nergens op. Dat knotten op de arme mensen, onvoorstelbaar. Dat vertel ik dus ook op televisie. Eigenlijk sta ik wat te mopperen langs de zijlijn.

Irriteert het voetbal je ook zo?

MULDER: Ik kijk nog altijd graag naar voetbal. Alleen kost het me moeite om wedstrijden integraal te volgen, ik ben een ‘samenvattingsmannetje’. Voetbal is een moeilijk spel, heb ik ontdekt. En het wordt steeds moeilijker. Door de verbetering van conditie, techniek en snelheid. Er is geen ruimte meer, alles klit samen. Soms vraag ik me af: wat is er gaande in die flipperkast? Je ziet nog maar zelden een vloeiende scène. Ik ben altijd voor de pure schoonheid van het spel geweest, dat kon me in hoge mate ontroeren. Vroeger zag je de doelpunten aankomen, nu ontstaan ze uit het niets. Vaak zijn ze van grote virtuositeit, maar nog vaker is het toeval. Voetbal is uitgegroeid tot een sport van toeval. Je ziet geen voorzetten van veertig meter meer, nauwelijks nog dribbelings. Dat is een verarming. Je moet vandaag al uitzonderlijk goed zijn, wil je opvallen.

Terwijl juist het Nederlands elftal altijd uitblonk door techniek en wervelende acties.

MULDER: Tegenwoordig zie je echt niets meer, het rondspelen is tot kunst verheven. Sommige wedstrijden, zoals onlangs in Armenië, zijn om je dood te schamen. Altijd rustig beginnen, een slag om de arm houden. En dan spelen op balbezit, positiespel, als ik dat zie, krijg ik het op mijn heupen. Ik kan me nergens meer aan ergeren dan aan een breedtepas als je diep kunt spelen. Ik blijf dat een vreemd mechanisme vinden. Marco van Basten, de nieuwe bondscoach, heeft daar niets aan veranderd. Het is hetzelfde krakkemikkige spel.

Los daarvan: helemaal dodelijk voor het voetbal zijn spelregels die niet nagevolgd worden. De grootste ellende is en blijft de buitenspelregel. Het is onbegrijpelijk dat ze die niet aanpakken. Elk weekend zie je een ontelbaar aantal glaszuivere doelpunten afgekeurd worden. Dan is er eens een leuke actie, gaat die vlag omhoog. Niet omdat de lijnrechter het niet goed kan zien, maar wel omdat hij met verkeerde consignes naar buiten is gestuurd. Hij denkt namelijk dat hij een verdediger extra is. Bovendien: de hoon die hij over zich heen krijgt bij een doelpunt dat toevallig buitenspel was, is veel groter dan de spot die hij krijgt als hij een actie onterecht voor buitenspel afbreekt. Ik vind dat de buitenspelregel weg moet, wat heb je eraan?

Wat ze ook dringend moeten aanpakken, is het getrek aan die shirts. Het is bij het hilarische af wat je op een voetbalveld ziet, een kanker die je er niet meer uit krijgt. Het stokt het spel zo erg, je wordt er gek van. Wat zich in het strafschopgebied allemaal afspeelt bij hoekschoppen, daar vinden bijna wurgingen plaats. Voetbal schuift steeds meer op in de richting van rugby, ook qua veldbezetting. Het is veel te fysiek geworden. En te hysterisch.

Alle fouten worden door de televisie goed in beeld gebracht.

MULDER: Nog iets waar ik me kan over opwinden: al die camera’s die het registreren, die eindeloze reeks herhalingen terwijl het spel bezig is, het is om knettergek van te worden. Dat kicken op herhalingen, rijdende camera’s op een rail bij het cornervlaggetje, en de vreselijke close-ups… er worden veel te veel camera’s gebruikt. Een tijdje geleden zonden ze Armenië-Nederland uit. De bus met camera’s bleek onderweg gestrand te zijn, er waren er maar drie in het stadion geraakt. Wat een verademing: nog eens op een normale manier naar voetbal kunnen kijken.

Voor Talpa analyseer je ook wedstrijden.

MULDER: Soms. Ik beschouw mezelf niet als een analist, want ik praat niet over tactiek en strategie. Die vind ik namelijk totaal onbelangrijk. Ik heb tien jaar aan de top gespeeld en ik heb tien jaar gezien: wedstrijden worden beslist door techniek en de betere voetballers, niet door tactiek. Dat is nog altijd zo, ook al proberen ze de klasse van een voetballer in te snoeren en te belemmeren.

Trainers zijn veel te bepalend. Waarom wordt er bijvoorbeeld aan een spits gevraagd om bij balverlies mee terug te plooien, tot in de eigen zestien meter? Terwijl keer op keer duidelijk wordt dat spitsen levensgevaarlijk zijn voor hun eigen doel, want ze kunnen de stopper van de tegenpartij niet afstoppen, ze zijn daar niet voor opgeleid. Toch moeten ze het telkens weer doen. Ik vind dat heel dom. Ik hou niet van tactiek. Te voorzichtig beginnen waardoor je al meteen je kwetsbaarheid toont, te defensief spelen, niet normaal doen. Ik zie meteen het abnormale in een wedstrijd, en dat zeg ik dan ook op televisie. Helaas moet ik het al te veel zeggen, en dan wordt het natuurlijk eentonig. Terwijl andere analisten alleen maar lullen en interessant doen.

Bij die andere analisten hoort ook je zoon Youri, die voor de NOS werkt.

MULDER: Ik vind dat hij het goed doet, ik hoor hem graag praten.

Lult hij niet?

MULDER: Nee. Hij heeft zijn eigen mening, hij verwoordt het goed. Hij is ook niet te braaf, hij doet het anders dan ik. Maar Youri was dan ook een speler die graag smerig won met 1-0, terwijl ik op een mooie manier met 5-2 wilde winnen.

Je hebt nog een tweede zoon, die nooit in de belangstelling komt. Hoe gaat hij daarmee om?

MULDER: Hij heeft daar geen problemen mee. Geret woont zes maanden per jaar in Andorra, en houdt daar een paar cafés open, in zo’n skioord waar nogal carnavaleske toestanden heersen. Toen de Nederlandse ploeg twee weken geleden in Andorra speelde, is de televisie hem voor de eerste keer gaan interviewen. Ze vroegen hem waarom hij in Andorra woonde. Hij antwoordde dat hij niet snel genoeg uit Nederland kon vertrekken met al die Mulders op televisie. Geret zit goed in mekaar, hij is kunstschilder. Al doet hij dat alleen in de zomer, als hij in Nederland verblijft.

Hij vindt het niet erg dat hij in de schaduw van zijn vader en broer toeft?

MULDER: Absoluut niet. Maar het is natuurlijk toch raar: Youri die zoveel geld verdient met voetballen, die een fortuin op de bank heeft staan en zich veel meer kan permitteren dan Geret. Maar dat is het leven.

Ga je nog vaak naar Anderlecht?

MULDER: Nauwelijks, ik ben een afvallige. Vorig seizoen was ik peter op de opendeurdag, dan dringt het pas goed tot je door wie je bent. Je wordt als oud-speler voorgesteld. Dat woord ‘ oud‘, vreselijk. Ik hou niet van bijeenkomsten waar wordt gezegd: ‘Die meneer heeft ooit gevoetbald.’ Daarom ben ik blij dat ik na mijn voetbalcarrière nog iets anders kon gaan doen. Het is wel surrogaat, dat geef ik toe, maar toch. Alleen bekend zijn als oud-voetballer, dat lijkt me een smal bestaan.

Weet je, ik liep daar tussen die spelers van Anderlecht, die kenden me nauwelijks, die dachten: wat is dat voor een vreemde vogel? En ik dacht: wat is dat voor een stelletje ongeregeld, al dat tweederangsgedoe? Een jongetje vroeg: ‘Hebt u Roland Garros gewonnen?’ Zo leeft dat naast mekaar heen. Ze bekijken mij als een soort oude steen uit een vitrine, en ik neem hen al helemaal niet meer serieus. Maar Anderlecht blijft natuurlijk een prachtige club. Ik had alleen die oude façade laten staan, toen ze hun stadion vernieuwden. Die was zo karakteristiek. Maar wie houdt nog rekening met traditie? Als je ziet dat Wembley is gesloopt, dat Arsenal weggaat van Highbury, dat is toch absoluut niet te begrijpen.

Ik wil niet overkomen als een oude zeur, maar ik kan veel van die ontwikkelingen niet volgen. Straks spelen ze in de Nederlandse competitie op kunstgras, met een dak erboven. Dan krijg je een indoorsport, en dan haak ik af. Hier in Nederland speelt Heracles op kunstgras, dat is niet om aan te zien. Het moet de hele tijd nat gehouden worden door de brandweer. Er ligt een soort zand. Als je de bal wegtrapt, spat dat hoog op. Het wordt een andere sport. En waarom doen ze dat? Het is handel, het gaat om het verkopen van dat kunstgras. Net zoals alles draait om geld. Het voetbal heeft wat dat betreft vormen aangenomen die bijna asociaal zijn. En dan bedoel ik niet de grote sterren, maar de middelmatige voetballers in de Bundesliga. Wat er ook in de Duitse nationale ploeg loopt… zo’n Gerald Asamoah van Schalke, dat is iemand voor de derde ploeg van Eintracht Trier. Maar die gasten strijken immense salarissen op, en hebben nog maniertjes ook. En ze brengen onvoorstelbaar pover voetbal. De verhoudingen zijn compleet zoek. Neem Chelsea, dat 40 miljoen euro betaalt voor een kanthalf uit Lyon, Mickael Essien, dat is toch van een walgelijke patserigheid. Leid zo’n speler zelf even op.

Kortom: er gebeurt voldoende om stukjes over te maken?

MULDER: Eigenlijk wel. Zoals een paar weken geleden bij de loting van de Champions League, toen ze naar Anderlecht overschakelden en Yves Vanderhaeghe voor de camera haalden. Ik vind Vanderhaeghe een fantastische man. Alleen: als ik hem bezig hoor, zie ik de voorzitter van Beveren, maar geen voetballer. Vanderhaeghe was zo kapot van de loting, Chelsea, Liverpool en Betis Sevilla, hij zag er zo tegenop, hij was nu al verslagen. Dat onderdanige, dat krijg je er bij de Belgen nooit uit. Nooit. Daar maak ik dan een stukje over.

Vaak is er ook ergernis tegen trainers die zich te serieus nemen. Trond Sollied bijvoorbeeld.

MULDER: Ik hou niet van wetenschappers op het voetbalveld. Van trainers die zich gedragen als professoren, die van zichzelf vinden dat ze de voetbalwijsheid in pacht hebben. Dat had je vroeger ook bij Ivic.

Die ooit Kenneth Brylle uitkafferde omdat hij een doelpunt had gemaakt. Volgens hem had Brylle in die fase een pas moeten geven.

MULDER: Waar haal je het als trainer? Maar Brylle spreekt wel met grote waardering over Ivic. Dat bewijst dat hij goed met zijn groep omging. Je hebt hetzelfde met José Mourinho van Chelsea. Zijn houding naar buitenuit is dikwijls niet te pruimen, maar met zijn spelers heeft hij een uitstekend contact. En ik heb de indruk dat hij zich niet te veel met het spel bemoeit. Louis van Gaal ligt ook heel goed bij zijn spelers, al zou je dat natuurlijk niet zeggen als je hem met het vingertje omhoog voetballes hoort geven. Maar Van Gaal is een schitterende man, al hou ik meer van mensen die authentiek zijn. Daarom had ik zo’n respect voor Raymond Goethals. Niet vanwege zijn voetbaldenkbeelden, Goethals had een minderwaardigheidscomplex en speelde daarom defensief, maar om zijn menselijke kwaliteiten. Mensen die nooit een pose aannemen, die kom je niet vaak tegen.

Hoe lang wil je nog doorgaan met je werk?

MULDER: Nog een jaar of twee, denk ik. Remco Campert is zesenzeventig, met die stukjes in de Volkskrant gaan we volgend jaar ophouden. Dat mag ook, want intussen doen we het elf jaar. En Henk van Dorp wil met pensioen, dan zal dat televisieprogramma ook wel verdwijnen. Dan wordt het tijd om het iets rustiger aan te doen, om toe te treden tot een sekte in de Vogezen. Wat moet ik anders, ik ben zestig geworden.

Daar heb je moeite mee?

MULDER: Een bespottelijk getal, ik heb zelden een getal zo gehaat als zestig. De dag van mijn verjaardag heb ik thuis zitten mokken. Maar ik denk er wel vaak aan, nu zestig, dan zeventig, dan dood. Je kunt niet meer zeggen dat je een heel leven voor je hebt. Maar als dan een paar weken geleden in Nederland de oudste mens ter wereld sterft, 115 jaar, dan denk ik, weet je: nog 55 jaar te gaan, zou het niet wat korter kunnen? Zo kun je het dus ook bekijken. Fysiek merk ik weinig van die leeftijd. Maar er is wel iets anders dat me verontrust: er komen steeds minder beeldschone meiden op me af. En ik weiger te zoeken. Ik heb het gevoel dat dat getal ‘zestig’ daar debet aan is. Daar moet ik echt vanaf. Ik ben zelf nog altijd goed, maar mijn getallen deugen niet.

Door Jacques Sys

‘Met tactiek win je nooit een wedstrijd.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content