In 1960 smeedde een Belgisch oud-verzetsman een plan om de Congolese premier Patrice Lumumba te vermoorden. De experts van de Lumumba-commissie zagen deze documenten over het hoofd.

Het probleem met die Mobutu, zo dacht Edouard Pilaet, is dat hij te pacifistisch is ingesteld. Pilaet maakte deze observatie na vier gesprekken eind september 1960. Toch was kolonel Joseph-Désiré Mobutu geen doetje. Als opperbevelhebber van het Congolese leger had hij tenslotte kort tevoren een staatsgreep gepleegd en alle macht in het niet eens drie maanden jonge Congo naar zich toe getrokken. Maar toch afkerig van geweld? Pilaet spande zich in om Mobutu ervan te overtuigen dat geweld soms een noodzakelijk kwaad is. Want zelfs de pausen beschikten indertijd over hun zoeavenleger, legde hij uit. Paus Pius XII placht de troepen van Italiës fascistische dictator Benito Mussolini te zegenen, en als hij, Mobutu, niet zo christelijk was opgevoed, had hij in de gegeven omstandigheden zeker ook al naar dolk en steekzwaard gegrepen.

Pilaet wou Mobutu dus een beetje ophitsen. Hij wist goed waarom. Zelf was hij met een duidelijk plan naar Congo gekomen: Patrice Lumumba, de eerste minister van het land, vermoorden. Pilaets operatie droeg de codenaam Beau Temps, ‘mooi weer’, en het doel ervan was de ‘ liquidation totale de Congo-Meubles‘. Dat ging niet over het opdoeken van een meubelbedrijf, maar kortweg over een moordaanslag op Lumumba. Dat blijkt overduidelijk uit de archieven van Pilaet, die nu in het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (Soma) worden bewaard.

Lumumba werd uiteindelijk op 17 januari 1961 vermoord en daarin speelde de Belgische regering hoogstwaarschijnlijk een grote rol. Welke rol precies, dat zoekt een onderzoekscommissie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers nu uit. Ze krijgt daarvoor wetenschappelijke bijstand van een kwartet historici. De tot nu toe ongepubliceerde rapporten van deze experts (zie Knack nr. 24) maken wel melding van Pilaet, maar vreemd genoeg zagen ze diens archieven over het hoofd. Dat is des te merkwaardiger aangezien de voorzitter van de commissie, Geert Versnick (VLD), wel degelijk op de hoogte is van het bestaan ervan.

ZAKEN EN POLITIEK

Edouard Pilaet duikt niet toevallig in het dossier-Lumumba op. Hij kreeg zijn militaire vorming in het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen hij in Antwerpen aan het hoofd stond van de Patriottische Milities, de gewapende arm van het Onafhankelijkheidsfront (OF), en vooral een rol speelde bij de bevrijding van de haven in 1944. Telde het OF veel communisten in zijn rangen, Pilaets politieke gezindte was onversneden liberaal. Hij correspondeerde met liberale coryfeeën als Paul Kronacker, Omer Vanaudenhove en Hilaire Lahaye, en zetelde in een commissie die de liberale partij, later omgevormd tot PVV en nu VLD, over Congolese kwesties adviseerde. Want Pilaet had als bestuurder van vennootschappen, vooral in de diamantsector, en met zijn studiebureau Comeuraf veel met Belgisch Congo te maken.

Pilaet vermengde zijn zakenbelangen zichtbaar met de politiek – een niet ongewone combinatie in het Congo van toen. En het soort belangen dat hij vertegenwoordigde, maakte zich zorgen eens bleek dat het niet kon beletten dat de nationalist Patrice Lumumba bij de soevereiniteitsoverdracht van 30 juni 1960 eerste minister van het nieuwe land zou worden. Want van hem wisten ze dat hij een volledige onafhankelijkheid nastreefde, niet alleen politiek, maar ook economisch.

De koloniale lobby liet weinig onverlet om het Lumumba al vóór 30 juni moeilijk te maken. De muiterij van de Force Publique, het voormalige koloniale leger, begin juli verschafte België al een reden voor een militaire interventie. Parallel daarmee verklaarde de rijke koperprovincie Katanga zich, onder leiding van Moïse Tshombe, op 11 juli onafhankelijk – met de zegen van België. Het plan bestond erin Lumumba’s unitaire Congo te vernietigen en weer op te bouwen als een confederatie van autonome provincies rond Katanga. Zo hoopten onder meer bedrijven van de holding Société Générale hun invloed te vrijwaren, zoals de Union Minière (bedrijvig in de koper-, uranium- en kobaltexploitatie) in Katanga en de Forminière (diamant) in Kasai.

Maar de Katangese secessie brak Lumumba’s macht in Leopoldstad niet, ook omdat de Verenigde Naties (VN) voor een unitair Congo opteerden, al deden de inderhaast uitgestuurde VN-blauwhelmen weinig moeite om de secessie ongedaan te maken. Medio augustus kwamen, zowel in Brussel als in Washington, de eerste moordplannen tegen Lumumba ter tafel. De Congolese president Joseph Kasa-Vubu trachtte hem nog politiek te neutraliseren toen hij hem op 5 september afzette en senator Joseph Ileo opdroeg een nieuwe regering te vormen. Lumumba betwistte de wettelijkheid van zijn afzetting en ontsloeg op zijn beurt de president, met een patstelling tot gevolg.

Toen trad het leger op: met een coup verving Mobutu op 14 september de regering door een college van commissarissen-generaal, voorgezeten door Justin Bomboko, tot dan minister van Buitenlandse Zaken. Maar Lumumba kon blijven rekenen op steun in het parlement, in het leger en bij de bevolking. Dat hinderde Mobutu zozeer dat het hoofd van de VN in Congo, Rajeshwar Dayal, hem omschreef als ‘de zwakste sterke man die ik ooit heb gezien’.

KOLONIALE NOMENKLATOERA

De plannen voor een fysieke liquidatie zouden weer van pas komen. En zo arriveerde Edouard Pilaet omstreeks 20 september in Leopoldstad. Hij kwam als zakenman, zowel voor eigen rekening als in opdracht van de Forminière. Maar hij had ook een moordplan op zak. En ook dat deed hij niet in zijn eentje. Over beide aspecten van zijn opdracht bracht hij trouw verslag uit bij Norbert Laude, ooit zijn chef bij het verzet, daarna luitenant-kolonel in de Force Publique en directeur van de Koloniale Hogeschool in Antwerpen, en bij Alfred Moeller de Laddersous, topman van de Forminière.

Congokenner Jef Van Bilsen, in 1960 adviseur van Kasa-Vubu, rekende deze lui in zijn memoires tot ‘de verstokte koloniale nomenklatoera’. En die reikte ver. Norbert Laude was bijvoorbeeld adviseur van koning Boudewijn bij de voorbereiding van diens Congoreis van 1955. Dat verklaart waarom Pilaets rapporten via Laude ook belandden bij luitenant-generaal Raymond Dinjaert, hoofd van het militaire huis van Boudewijn, en bij graaf Harold d’Aspremont Lynden (CVP), die eerst adjunct-kabinetschef van premier Gaston Eyskens (CVP) was, vervolgens aan het hoofd stond van de Belgische ’technische missie’ in Katanga en op 2 september 1960 tot minister van Afrikaanse Zaken werd benoemd.

Pilaet was niet de enige die op een covert action tegen Lumumba broedde. In september, oktober 1960 circuleerden zo tal van plannen – operatie Barracuda, actie 58316, de missie-Dedeken, operatie L., Beau Temps – die wellicht intens met elkaar verweven waren, indien het al niet om dezelfde actie ging. En vond Pilaets Beau Temps zijn oorsprong in de privé-sector, er bestonden ook plannen voor een ‘officiële’ Belgische geheime actie. Die werden georganiseerd vanuit d’Aspremonts ministerie van Afrikaanse Zaken.

In Brussel coördineerde ’s ministers militaire adiviseur, majoor Jules Loos, de operatie. Luitenant-kolonel Louis Marlière, gewezen adjunct-stafchef van de Force Publique, deed dat te velde, samen met André Lahaye van de Belgische Staatsveiligheid. Dat gebeurde vanuit Brazzaville. Want door de diplomatieke breuk tussen Brussel en Leopoldstad had België zijn ambassade in de Congolese hoofdstad moeten sluiten, waarna de diplomaten en wat daar rondhing verkast werden naar de overkant van de Congostroom, naar het consulaat-generaal in de hoofdstad van Congo-Brazzaville.

Pilaet had al een hele operatie klaar, toen hij in september 1960 werd gecontacteerd door majoor Loos. Die vroeg hem om ‘samen te werken met zijn organisatie opdat de diverse actiegroepen de zijne niet in de weg zouden lopen’. Uit niets blijkt dat het Pilaet verbaasde dat Loos van zijn plannen afwist, wat al wijst op de vermenging van privé-belangen met officiële instellingen. Pilaet vond het voorstel prima en stelde zich ’ter beschikking’ van Loos. Dat betekent dat de verantwoordelijkheid voor wat Pilaet ging uitrichten uiteindelijk bij politiek Brussel kwam te liggen.

Twee dagen na het eerste contact vroeg Loos Pilaet om meteen naar Leopoldstad te vertrekken, vijf dagen eerder dan Pilaet zelf had gepland. Er was haast bij: noch de afzetting door Kasa-Vubu, noch de coup van Mobutu hadden Lumumba uitgeschakeld. Integendeel, in de daaropvolgende politieke polarisering nam diens invloed almaar toe en werd hij navenant ‘gevaarlijker’. Pilaet reisde naar Congo in het gezelschap van ‘een van zijn [Loos’] mannen’, agent Van Gorp van de Staatsveiligheid – alweer een voorbeeld van de joint venture tussen privé- en openbare sector. Trouwens, toen Pilaet informatie over een Belgische vrouw in Leopoldstad wenste, vroeg hij Laude om daarvoor Ludo Caeymaex aan te spreken, de administrateur-generaal van de Staatsveiligheid, die hij omschreef als iemand ‘die wij beiden zeer goed kennen’.

Pilaets missie illustreert zo de verwevenheid tussen de koloniale bedrijven, de inlichtingendiensten, het rechtse verzet tijdens de oorlog, de anticommunistische netwerken – en het Hof.

DE VERKEERDE ACHILLE

In zijn rapporten rept Pilaet niet meer over Van Gorp, maar dat betekent niet dat hij er alleen voor stond. Zijn archief bevat bijvoorbeeld een nota van ene Socrate, wellicht van eind juli, die zich erover beklaagt dat Lumumba te weinig politiek weerwerk krijgt en dus voorstelt om de FM-zender van de regeringsradio te saboteren. ‘We beschikken in Leopoldstad over een betrouwbaar iemand om dit werk uit te voeren.’ Blijkbaar was daar dus al een clandestien netwerkje actief, dat politieke problemen het liefst met geweld oploste.

Door Loos’ haast dacht Pilaet dat de plannen in Brazzaville al zo goed als rond waren. Quod non. In zijn rapporten aan Laude deed Pilaet niets dan mopperen over het amateurisme van zijn medecomplotteurs. Zo bleek Marlière aanvankelijk onvindbaar, wat Pilaet al ‘onverantwoordelijk’ vond. Toen hij werd gecontacteerd door de tussenpersoon Milo – die hij identificeerde als Emile Verstraeten, ex-agent van de koloniale informatiedienst – sprak deze hem aan met de verkeerde codenaam, ‘Achille’, wat niet de naam was die hij Loos had meegedeeld. Deze Milo bleek bovendien op eigen kosten naar Congo te zijn gereisd en al spoedig naar België terug te keren, wat Pilaet ook maar bedenkelijk vond.

Allemaal de schuld van majoor Loos, vond Pilaet. Vast een sympathiek man, maar een ‘fantaisist’, hooguit geschikt als militair attaché bij Zijne Doorluchtige Hoogheid prins Rainier van Monaco. Omgekeerd liet Laude Pilaet weten, op briefpapier van de ‘Club der Universitaire Stichting’, dat hij maar niet te veel op Marlière diende te rekenen, aangezien die over weinig middelen beschikte. Pilaet zelf, zo blijkt uit zijn rapporten, kon daarentegen uit een fors budget putten.

Niettemin werd Marlière door would-be complotteurs in Leopoldstad wel vaker om wapens gevraagd, waarbij Pilaet verontrust opmerkte dat Marlières opdracht kennelijk een publiek geheim was. Marlière kreeg via Loos wel degelijk wapens geleverd. Ook Pilaet bestelde bij hem vijf met vizieren en geluidsdempers uitgeruste scherpschuttersgeweren – men kan raden waarom.

Voorts leed de operatie nog onder de overbelasting van de verantwoordelijken ter plekke, in de eerste plaats Marlière. Want begin oktober verhuisde die van Brazzaville naar Leopoldstad om militair adviseur van Mobutu te worden. Omstreeks diezelfde tijd werd ook André Lahaye aangezocht om bij Congolese politici in dienst te treden. Zulke functies, zo vonden zowel Pilaet als Marlière, vielen niet te combineren met het voorbereiden van een moordplan.

Pilaet vond dat Laude dat alles maar eens moest gaan vertellen aan ‘graaf A., die naar Loos me in Brussel vertelde, volledig op de hoogte is van de voorgestelde actie en, al weet hij niets van de actie zelf, haar zijn zegen en steun heeft toegezegd’ – de graaf zou als oud-verzetsman best begrijpen dat de actie zo tot mislukken was gedoemd. Die graaf A. (de initiaal is in handschrift aan de getypte nota toegevoegd) kan niemand anders zijn dan de minister van Afrikaanse Zaken, graaf d’Aspremont Lynden.

GEEN RELIGIEUS BEZWAAR

Pilaet onderzocht verschillende mogelijkheden voor een aanslag, gaande van vergiftiging door geneesmiddelen te verwisselen, tot een georchestreerde volksopstand. Uiteindelijk kwam hij uit op een hit-and-run-actie, uit te voeren door vijf tot zeven professionele commando’s. Dat was het type acties waarin hij zich in het verzet had bekwaamd. Mocht er wat fout lopen, dan hoorden zwaargewonde commando’s ter plekke afgemaakt te worden, opdat ze niet gevangen zouden worden genomen en het complot zouden verraden. Pilaet kon alvast de hand leggen op een plattegrond van Lumumba’s residentie – die bevindt zich nog altijd in zijn archief – een zaak die nogal wat voeten in de aarde had.

Congolezen moesten er in alle geval buiten worden gehouden, vond Pilaet. Lumumba’s politieke opponenten vroegen trouwens niets liever dan dat de Belgen de klus zouden klaren. Hij wou vooral het Congolese leger niet bij de zaak betrekken, want dat vond hij een onbetrouwbare verzameling ongedisciplineerde ‘bandieten’. Nee, het commando zou in België moeten worden gevormd en getraind en na de aanslag meteen worden geëxfiltreerd. Met de ‘materiële en morele steun’ van de Belgische ‘officiële autoriteiten’, al moesten die naar buitenuit ‘zogezegd’ wel elke betrokkenheid kunnen ontkennen.

Pilaet wou ‘het hoofddoel’, Lumumba neerschieten, goed omkaderen. Een intense propagandacampagne moest de bevolking er rijp voor maken. Ook de Congolese politici moesten goed beseften hoe noodzakelijk ‘de absolute en onmiddellijke verdwijning van Patrice’ wel was en dat ‘geen enkel sentiment, ook geen religieus, hen van deze dwingende plicht mocht afhouden’. Dat hield Pilaet Jean Bolikango voor, Ileo’s aspirant-minister van Defensie. Het ging hem om de strijd tegen het wereldcommunisme, waarmee geen compromissen te sluiten vielen, en de vuige streken van Moskou, dat in Lumumba zijn Congolese pion had gevonden en met wie dus ook elk compromis ondenkbaar was.

Daar diende Pilaet alvast Albert Kalonji niet van te overtuigen. Diens frustratie over een gemankeerde portefeuille in Lumumba’s eerste regering inspireerde Kalonji tot een bloedhaat tegen de premier en bracht hem ertoe om in juli, naar Katangees model, de secessie van zijn thuisbasis te organiseren, de provincie Zuid-Kasai. En, a propos, zo kreeg Pilaet te horen, als de Forminière met de nodige miljoenen over de brug kwam, kon ze haar activiteiten daar zonder problemen hervatten.

Toch kwam Pilaet nooit in actie; omstreeks 12 oktober had Marlière hem laten weten dat het niet meer hoefde en Pilaet besteedde de rest van de tijd, tot zijn vertrek op 22 oktober, aan zaken. Want de tiende was Lumumba in feitelijke gevangenschap verzeild, toen rond zijn huis een dubbel cordon was gelegd: VN-blauwhelmen controleerden wie naar binnen ging, en Congolese soldaten controleerden wie buitenkwam. Voor Loos en Marlière kwam het liquidatieplan zo in een nieuwe fase, ook omdat zowel Loos als de Amerikaanse inlichtingendienst CIA nieuwe huurmoordenaars zouden uitsturen. En misschien vonden ze die Pilaet met zijn oorlogsmanieren toch maar een zeur. Een ‘kletskous’ volgens Marlière. Want hij was het die hem en Loos, via Laude, voortdurend als amateurs afschilderde bij hun baas d’Aspremont. Begrijpelijk dat ze hem graag zagen vertrekken.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content