De nieuwe roman van de Portugese psychiater António Lobo Antunes, ‘Preek tot de krokodillen’, is het derde luik in een ‘roman fleuve’.

Wat krokodillen doen als je tegen ze preekt – het beeld moet van Chuang tze zijn, de oud-Chinese filosoof – dat laat zich voorstellen: ze zullen zich schurken tegen een stuk hout, wat beter in de zon gaan liggen, weg uit de schuivende schaduwen.

Waar Preek tot de krokodillen van António Lobo Antunes over gaat, is misschien juist dát, al zal het niet meevallen dat ook in de feiten aan te tonen. Dit boek is het derde deel in de ‘roman fleuve’ die de Portugese wildeman een paar jaar geleden begon met Handboek van de inquisiteurs, en voortzette met De glans en pracht van Portugal. Het is een groot project, waarin Lobo Antunes met moed en zelfverachting de Portugese rechterzijde beschrijft na de ‘anjerrevolutie’ van 25 april 1974, het verdwijnen van de fascistische dictatuur, de dekolonisering en het einde van de Portugese narcistische droom, en vooral het einde van dertien jaar koloniale oorlog in Afrika.

Lobo Antunes is psychiater in Lissabon, heeft de oorlog in Afrika ‘gedaan’ en na de revolutie ook als eerste beschreven. Het enige dat hij in de ogen van het publiek vóór heeft op zijn eeuwige rivaal José Saramago – die uiteindelijk ‘in zijn plaats’ de Nobelprijs voor literatuur zou krijgen – is dat Saramago een communist is, een onverbeterlijke dan nog, en Lobo Antunes niet. Van hem houden is dan nog iets anders.

Maar hij is zo onontkoombaar. Handboek behandelde de heren in het noorden van Portugal, de niet zo grote landeigenaars van de quintas, de niet zo rijke maar hecht met het regime vervlochten families en hun neergang, in samenhang met die van het regime en zijn moorden, de Pide, de geheime politie, de haast op dorpsniveau onderhouden betrekkingen met de top van het regime, ‘de professor’, Salazar. Glans en Pracht gaat over de kolonisten in Afrika, in Angola, die uiteindelijk naar het land terugkeren, en is een woeste aanval op de Portugese mythologie van de zachte kolonisatie, de nooit racistische, de gecultiveerde, wat aristocratische regering over ongelukkige gebieden. Het boek laat er niets van heel, je kunt het alleen maar vergelijken met parallelle delen in Célines Voyage au bout de la nuit.

STILLE VROUWEN

Vergeleken daarbij is Preek tot de krokodillen een stil, bijna ingetogen boek over de fluisterende, dove, blinde en verlamde vrouwen van de bommengooiers, de uiterst rechtse vleugel van uiterst rechts Portugal, die met overgebleven Pide-agenten en hulp uit Franco-Spanje probeerden het linkse regime te destabiliseren met aanslagen en moorden. Dat is een zwak motief, omdat het in geen enkele verhouding staat tot de gigantische Afrikaanse tragedie of de sociologische catastrofe die het Portugese noorden trof: met die uiterst rechtse guerrilla is het nooit zo’n vaart gelopen, meer doden dan het verkeer eist op een doorsnee Portugees weekend zijn er nooit gevallen, en de verhalen erover zijn grotendeels cafépraat. Maar dat is het onderwerp van Lobo Antunes ook niet. Hem interesseren die vrouwen, één voor één passieve, ondergeschikte en onwetende radertjes in de machinerie van een groot moordverhaal, dat zelf op de achtergrond blijft.

De vrouwen mompelen in zichzelf, vier eega’s van uiterst fascistische terroristen die wel zien wat er aan de hand is, maar het niet mogen en niet willen weten, uit angst en om hun gevestigde belangen. Wat zij verraden, is dat ideologie, ethiek, politiek of historisch bewustzijn, of zelfs het eigen erf maar enigszins overschrijdende economische overwegingen, van geen tel zijn. Achteraf, in de schaduw van de bomen, zal zij huilen, maar een moreel bewustzijn heeft de vrouw niet. Ze ziet de dingen gebeuren, ze helpt mee waar dat van haar verwacht wordt, ze geeft niet eens een commentaar. Ze gaat beter liggen, in de zon. Krokodillen hebben koud bloed.

In de zon groeien beelden. De preek is speciaal, omdat de auteur zich hier meer poëzie toegestaan heeft. Eén grootmoeder komt uit Galicië en zweert dat ‘het in Galicië voortdurend regende en dat daar rozen groeiden in de zee’. Even tevoren staat er: ‘Wanneer de Taag tot rust komt, raapt de maan zijn op het water verspreide stukken bijeen.’

Maar poëzie is verraderlijk, zij brengt spookbeelden aan, ongewenste jeugdherinneringen, blikken in spiegels die beter leeg gebleven waren. De kneep van Lobo Antunes zit hierin dat die vrouwen weten wat gebeurd is, wat hen overkomen is, en de lezer niet. Hun verhaal springt van allusie op allusie, met verwijzingen en toespelingen, halve frasen die aan elkaar geregen worden. Hoofdstuk na hoofdstuk mompelen zij voort over dezelfde dingen, eindeloos herhalend, eindeloos herkauwend zodat het verhaal verdikt, een beetje zoals een bolero: bij elke herhaling komt er iets bij, komt de verkrachting, komt het incest dichterbij, groeit de dreun aan van de aangekondigde moorden. Dat is de kracht van het boek, het hallucinante ervan. De zwakheid is dat de vier stemmen te zeer op elkaar lijken, zodat hun verhalen door elkaar gaan lopen en het drama zijn afgelijndheid, zijn duidelijkheid verliest. Dat maakt Preek tot de krokodillen misschien tot de zwakke schakel in een zeer sterke keten.

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content