Wie doet wat bij de politie en in een gerechtelijk onderzoek ? Een rondgang in de wereld van onderzoeksrechters en hondenbrigades, van nationale magistraten, Napoleon, PK’s, PG’s, GPP, BOB en KI.

DE drie Belgische politiediensten overlappen elkaar, ze lopen elkaar voor de voeten, vat Chris Van den Wyngaert samen. Van den Wyngaert is hoogleraar strafrecht aan de Universitaire Instelling Antwerpen en lid van de commissie voor de herziening van het strafprocesrecht. ?Sommige landen doen het met twee, wij met drie, maar concurrentie heb je altijd. Iedereen wil de pluimen op zijn eigen hoed steken.?

Tussen de drie diensten zit één plaatselijke : de gemeentepolitie, verdeeld over 584 eenheden en met een bevoegdheid die de eigen gemeentelijke grenzen niet overschrijdt. De kosten van dit apparaat in 1994 alles bij elkaar 32,7 miljard frank dragen de lokale gemeenschappen zelf, op een kleine inbreng van de federale of regionale overheden na. Deze 3,3 miljard komt er via de veiligheidscontracten, integratiesubsidies of terugbetaalde opleidingen. De gemeentepolitie vormt ook al door deze financiële inbreng het snelst groeiend korps van de drie en in de periode 1991-1994 stegen de uitgaven per Belg voor de gemeentepolitie met gemiddeld 22 procent. Toch zijn deze ordehandhavers wellicht niet eens zo goed uitgerust ; van de ruim 32 miljard gingen er amper 3 naar investeringen, al de rest : personeelskosten voor de afgerond 18.000 agenten en officieren.

Korpsen van de gemeentepolitie vallen onder het gezag van de politiecommissaris en onder het toezicht van de burgemeester, meteen een sterk verschil met de rijkswacht. Dat is een nationaal georganiseerd geheel, met een sterke hiërarchische structuur, één centraal commando en alles bij elkaar 15.500 manschappen. Ze zitten gespreid over vijf echelons : de territoriale groep, de provinciale verkeerseenheid, het district, de brigade (427 stuks) en tenslotte de 25 Bijzondere Opsporingsbrigades (BOB). De in 1991 gedemilitariseerde rijkswacht werkt met een nationaal budget van 26 miljard frank (cijfer 1994), ressorteert onder twee ministeries (Justitie en Binnenlandse Zaken) en haar bevoegdheid strekt zich uit over het hele Belgische grondgebied.

CAVALERIE.

Zowel rijkswacht als gemeentepolitie houden zich bezig met wat heet de bestuurlijke opdrachten (preventie, handhaving van openbare orde, bescherming van personen en goederen), plus met de gerechtelijke taken (repressie, opsporen van misdaden of personen,…). Bestuurlijke aangelegenheden, daar moet de derde politiepoot, de Gerechtelijke Politie bij de parketten in het jargon GPP zich niet mee inlaten. Het is een eigen dienst van het parket of het openbaar ministerie, zeg maar van Justitie, in principe bevoegd voor alles wat vervolging betreft. Inclusief de laboratoria beschikt de GPP over een kleine 1.400 medewerkers, uitgesmeerd over 22 zelfstandige brigades bijna evenveel als er gerechtelijke arrondissementen zijn plus één nationale brigade (vooral coördinatie) en nog een commissariaat-generaal. De GPP functioneert nationaal en legt verantwoording af aan een procureur des konings (PK), het hoofd van elke afzonderlijke brigade.

Alles samen teveel van het goede ? Op het eerste gezicht wel. Zo lopen een aantal taken die de BOB, de GPP en de zogenaamde Opsporingsdiensten van gemeentelijke korpsen naar zich toetrekken, volledig parallel. De drie diensten koesteren, bijvoorbeeld, identieke operationele eenheden voor de bestrijding van drugs of de bescherming van de zeden. Zelfs de gemeentepolitie kent nog cavalerieafdelingen of speciale hondenbrigades, een BOB-specialisatie. Maar al de afdelingen of eenheden zitten binnen één en dezelfde politiedienst geografisch niet eens gelijk verdeeld. De Limburgse gemeentepolitie kent geen enkele zedenafdeling, die van Antwerpen liefst vier. De GPP van het arrondissement Hasselt bouwde amper twee gespecialiseerde (louter administratieve) eenheden uit, die van Marche-en-Famenne twintig stuks, waaronder zowel administratieve als operationele.

Alleen op papier lijkt het beheer van die drie aparte korpsen glashelder. Wat bestuurlijke opdrachten betreft, zou de bestuurlijke overheid (van burgemeester tot de minister van Binnenlandse Zaken) verantwoordelijk zijn, voor gerechtelijke taken, de justitiële autoriteiten. Met daartussen pas sinds 1990 een soort bewaker voor alle drie : het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten. Simpel ? Vergeet het maar, want bij het beheer van de politiediensten komt een pleiade aan spelers kijken : burgemeesters dus en ministers (twee), maar ook procureurs en een trapje hoger de vijf procureurs-generaal, gemeente- en provincieraden, de Gemeenschapppen, arrondissementscommissarissen en zelfs de koning. Ze mogen allemaal rechtstreeks of onrechtstreeks hun zegje doen over het reilen en zeilen van het Belgisch politiewezen, waardoor er geen sprake kan zijn van enige bestuurlijke eenheid.

MISPUNT.

Even ingewikkeld liggen de kaarten op wettelijk vlak. De relaties tussen de diensten, de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden zitten verspreid over het gerechtelijk wetboek, de (nieuwe en oude) gemeentewetten, het wetboek van strafvordering, de provinciewetten, plus nog een reeks recente wetten, waaronder die op de politie en inlichtingendiensten (1991) of die op het politieambt (1992). Maar ondanks dat indrukwekkend legislatief arsenaal blijven de verschillende bevoegdheden slecht of helemaal niet geregeld en manifesteren zich duidelijke lacunes, onder meer wat het zuivere opsporingswerk aangaat.

Tel daarbij het totaal gebrek aan territoriale afbakening of de menselijke maar vaak nefaste rivaliteit tussen de concurrerende diensten en dat moet per definitie leiden tot verspilling, verwarring of ontsporingen, waar de verbijsterde leek alleen via de media af en toe mee geconfronteerd raakt. Informanten die gedeeld worden door de GPP en de BOB bijvoorbeeld, of beschermd door de ene dienst, gezocht door de andere (in de zaak- Dutroux). Informatie die moedwillig wordt achtergehouden (ook bij Dutroux). Alles kan, tot zelfs rivaliserende eenheden die letterlijk op elkaar gaan schieten.

Nieuw zijn die anomalieën allesbehalve. De in zelfdunk badende parlementaire commissie die het onderzoek naar de Bende van Nijvel analyseerde, vroeg zich in haar eindrapport af of ?het falen van een aantal gerechtelijke onderzoeken tijdens het voorbije decennium in enige mate aan structurele problemen binnen de politiediensten (kan) toegeschreven worden of het slechts gaat om toevallige ontsporingen.?Cyrille Fijnaut, docent criminologie aan de KU Leuven die op vraag van de minister van Justitie momenteel een onderzoek naar dat onderzoek voert, vond dat later een ?bizarre vraagstelling?. Een eufemistische uitdrukking, want de commissie had enkele regels hoger een fraaie staalkaart gegeven van wat er zo al misgelopen was : eigenbelang van politiediensten dat primeerde op het algemeen belang, onoordeelkundig gebruik van informanten, gebrekkige leiding van de onderzoeken, zwakke structuren, een juridisch vacuüm, wantrouwen en een volledig gebrek aan communicatie tussen onderzoekers onderling en tussen onderzoekers en magistraten,…. Wanneer dat allemaal in één onderzoek ?toevallige ontsporingen? kunnen heten, dan is Marc Dutroux geen misantropisch mispunt, maar een humanist.

IN VOORRAAD.

Het opsporen van strafbare feiten geschiedt dus door de politie, het vervolgen ervan door het gerecht, dat in een vrij vroege fase van het onderzoek bij de zaak betrokken wordt. Wanneer gemeentepolitie of rijkswacht misdaden vaststellen of op het spoor komen, horen zij via hun hiërarchische oversten dadelijk het parket of het Openbaar Ministerie in te lichten, met name de procureur des konings. Het is een magistraat met een dubbele pet want hij staat in voor de opsporingen, maar één fase verder ook voor de vervolgingen. Substituten assisteren hem daarbij, de PK rapporteert aan één van de vijf procureurs-generaal en is enkel bevoegd in zijn eigen arrondissement. Bij overschrijding van die territoriale grenzen moet hij via een collega werken ; tijdrovend, administratief omslachtig en vandaar dat er, bijvoorbeeld, voor terrorisme en banditisme een parketmagistraat met nationale bevoegdheid kwam of kort, een nationaal magistraat, zeg maar een super-procureur voor het ganse land.

Eén van de nevralgieke punten hier is het moment waarop een procureur bij een lopende zaak betrokken wordt. Uit jurisprudentie blijkt dat een politiedienst een eigen onderzoek omzeggens mag afronden vooraleer de PK in te lichten, maar Van den Wyngaert wijst erop dat de wet het strikt genomen anders wil. ?Die zegt dat politiediensten het parket dadelijk moeten verwittigen. Wat is dadelijk ? Is er ruimte voor een autonoom onderzoek, zonder parket ? Volgens het boekje niet en de politiediensten zelf dringen daar al jaren op aan.?

Waarom in feite via een procureur werken ? Het parket dus het gerecht en niet de politie bepaalt het vervolgingsbeleid. Een PK kan namelijk twee richtingen uit met een zaak die hem aangekaart is : de affaire gewoon klasseren of verder laten onderzoeken. In dat laatste geval heeft hij opnieuw twee opties : alles zelf uitspitten met zijn substituten en via een zogenaamd opsporingsonderzoek, ofwel een onderzoeksrechter aanstellen en dan gaat het om een gerechtelijk onderzoek. Volgens het wetboek van strafvordering zou dat gerechtelijk onderzoek de regel moeten zijn, maar in praktijk blijkt dat in ons land 95 procent van de gevallen via een opsporingsonderzoek afgehandeld raakt.

Een keurige en ondubbelzinnige omschrijving wanneer een procureur de hulp moet inroepen van een onderzoeksrechter, bestaat niet maar in elk geval draaft zo’n magistraat op als er dwangmaatregelen (aanhoudingen, huiszoekingen,…) genomen moeten worden of wanneer de zaak uiterst complex lijkt. Onze wet gaat er van uit dat niemand van het Openbaar Ministerie (de procureur, dus) zo’n maatregelen mag nemen, omdat hij later in een eventueel proces (als vervolgende partij) moet optreden. Om meer objectiviteit in opsporing en procesvoering te krijgen, schoof de wetgever die taken door naar een rechter (de onderzoeksrechter) die later geen partij meer vormt in een gerechtelijke procedure.

In elk geval beschikt de tandem procureur-onderzoeksrechter over het complete gamma aan politiediensten om een onderzoek te voeren. Ze kunnen leden van de drie korpsen vorderen, maar ook boswachters, douaniers, leden van het Hoog Comité van Toezicht, havenkapiteins, inspecteurs van de luchtvaartpolitie of zelfs burgemeesters wanneer er geen commissaris van de gemeentepolitie in voorraad zou zijn. Elk van hen geniet namelijk het statuut van officier van de Gerechtelijke Politie, wat absoluut vereist is om zogenaamde onderzoeksdaden te mogen stellen. Zo voert overigens een lid van de gemeentepolitie een taak van bestuurlijke politie uit wanneer hij schoolkinderen over het zebrapad helpt, maar op het ogenblik dat hij daarbij een verkeersovertreding vaststelt, treedt hij op als officier van de Gerechtelijke Politie.

VERGETEN ARTIKEL.

Centraal in alle grote affaires staat dus de onderzoeksrechter, een gewoon rechter, die niet afgezet kan worden, maar die tegelijkertijd ook officier van de Gerechtelijke Politie is. Juist omwille van dat dubbelmandaat noemde Napoleon Bonaparte hem de ?machtigste man van Frankrijk?. Deze magistraten elk gerechtelijk arrondissement telt er verschillende en ze werken met een beurtrol zijn benoemd voor één jaar, dan voor twee, vervolgens telkens voor perioden van vijf jaar. De procureur omschrijft voor elke zaak hun opdracht precies en de onderzoeksrechter mag zijn enquête niet uitbreiden naar feiten die buiten die taakomschrijving vallen, zoniet kan het onderzoek nietig worden verklaard.

Een onderzoeksrechter is net als de procureur bevoegd voor het opsporen van alle misdaden in zijn arrondissement. Eén keer daarbuiten, doet hij een beroep op een collega en werkt dan met ambtelijke opdrachten of rogatoire commissies. Hij rapporteert bij lang aanslepende zaken om de zes maanden aan het parket en kan slechts zeer uitzonderlijk van een affaire afgehaald worden. Dat gebeurde met behulp van een bijna vergeten wetsartikel, in het onderzoek naar de moord op André Cools. Twee onderzoeksrechters, Veronique Ancia en Marc Connerotte, vlogen mekaar in de haren en Connerotte, nu onderzoeksrechter in de zaak-Dutroux, moest het veld ruimen.

De PK kan te allen tijde een lopend dossier opvragen en inkijken, zelfs bijkomende onderszoeksdaden vragen (niet opleggen), maar zijn onderzoeksrechter staat in voor de feitelijke (praktische) leiding van de enquête. Als officier van de Gerechtelijke Politie (niet als rechter) valt de onderzoeksrechter overigens onder leiding van een procureur-generaal (PG), die zich echter niet in het onderzoek mag mengen. De PG mag zelfs geen onderzoeksdaden goed- of afkeuren, hij houdt enkel toezicht op de werkzaamheden, opnieuw om te vermijden dat bij een eventueel later proces zou blijken dat het openbaar ministerie het onderzoek in een bepaalde richting stuurde. Een onderzoeksrechter hoort namelijk een objectieve enquête te garanderen en moet daarom niet alleen de elementen ten laste, maar ook tot ontlasting onder de loep nemen.

OEKAZES.

Het systeem van op papier sterke, onafhankelijke onderzoeksrechters biedt zo zijn voordelen en bestaat ook in andere landen als Italië (de sterren in de operatie mani pulite) of Frankrijk ( les petits juges), maar niet in Groot-Brittannië. Daar voert het parket zelf (via de politie) het onderzoek, met als kwalijk gevolg door een gebrekkige bewijsvoering tot ontlasting gerechtelijke dwalingen zoals bij de Birmingham Six of de Guilford Four. De verregaande autonomie van onderzoeksrechters roept vanzelfsprekend regelmatig spanningen op met onder meer de uitvoerende macht. Dat bleek de jongste jaren zonneklaar in Italië ( Antonio Di Pietro) of in Frankrijk, waar onderzoeksrechters de politie huiszoekingen opdroegen, die door oekazes van de minister van Binnenlandse Zaken naar de politieprefecten, verhinderd werden.

Bij ons stelt zich een ander probleem, geeft Chris Van den Wyngaert aan. ?De politie is de jongste jaren gevoelig versterkt, de magistratuur niet. Een onderzoeksrechter in Antwerpen, bijvoorbeeld, krijgt gemiddeld één nieuw dossier per dag. Dus legt hij prioriteiten. Vandaag is dat fraude, morgen mensenhandel, vaak al naargelang van de gevoeligheden bij het publiek. Omdat hij overstelpt raakt met dossiers, gaat hij meer en meer onderzoeksdaden opsporingen, ondervragingen,… uit handen geven en delegeren naar de politie. Die moet constant aan hem rapporteren, maar we zien de politiediensten almaar zelfstandiger optreden. Gevolg : informatie stroomt niet meer door of wordt achtergehouden, zoals in de affaire-Dutroux. Je kan daar Jef Geeraerts-scenario’s aan vastkoppelen, maar dat lijkt me sterk.?

Cruciaal is tenslotte de rol van twee andere gerechtelijke instanties bij onderzoeken : die van de Raadkamer en die van de Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI). Onderzoekers mogen een verdachte maximaal 24 uur vasthouden. Dan volgt vrijlating of schrijft de onderzoeksrechter een arrestatiebevel uit, dat slechts vijf dagen van kracht blijft. Na verloop van die periode beslist de Raadkamer in praktijk één rechter over vrijlating of een verdere, voorlopige hechtenis. Die beslissing valt achter gesloten deuren en de Raadkamer hoort de procureur, de verdachte en eventueel zijn advocaat, die op dat ogenblik geen inzage krijgen in het dossier, wel in het gemotiveerd arrestatiebevel. Beroep tegen de uitspraak van de Raadkamer kan enkel bij de Kamer van Inbeschuldigingstelling. De Raadkamer beslist maand na maand of de voorlopige hechtenis al dan niet wordt verlengd.

CELLEN.

Wat de justitiële kant van onderzoeken en vervolgingen betreft, veranderde er de afgelopen jaren bitter weinig. Door laksheid van opeenvolgende ministeries van Justitie, waarbij de zes jaar Melchior Wathelet (PSC) omzeggens neerkwamen op zes jaar stilstand. Maar ook omdat de rechterlijke macht zelf elke inmenging van buitenaf, elke kritiek of poging tot hervorming afhoudt als ware het een aanslag op haar eerbaarheid. ?We zien een afschuwelijk geklungel,? constateert Van den Wyngaert, ?maar we lopen het gevaar het kind met het badwater weg te gooien. Als je gaat hervormen, dreig je de uitvoerende macht nog verder te versterken en dat kan niet. De rechterlijke macht zou eindelijk eens een eigen grote kuis moeten houden. Die mensen zijn verwittigd, onder meer door het Bende-onderzoek, maar blijkbaar is de boodschap nog altijd niet goed doorgedrongen.?

Van echt immobilisme is er minder sprake aan de kant van de politie. De jongste jaren doken op verschillende echelons uiteenlopende vormen van samenwerking op. IPZ’s bijvoorbeeld, of Interpolitiezones waar gemeentepolitie en rijkswacht binnen één geografisch geheel gemeenschappelijk instaan voor basistaken. Of de zogenaamde cellen, samenwerkingsverbanden (Cools, Bende van Nijvel, hormonen,…) waar zowel rijkswachters als leden van de GPP naar gedetacheerd worden. Het parket van Neufchâteau experimenteert nu zelfs met een ?open cel? ; specialisten uit de verschillende korpsen worden voor een beperkte periode bij het onderzoek betrokken, maar blijven in tegenstelling tot de gesloten cellen in hun eigen dienst of eenheid aan de slag.

Straks buigt het parlement zich ook over een voorstel om de taken van rijkswacht en GPP nauwkeurig te verdelen. Kenners twijfelen eraan of zoiets werkzaam is. Neem de zaak-Dutroux, waarin sprake is van netwerken van mensenhandel, voertuigenzwendel en geweldsdelicten, drie terreinen die volgens dat project naar de rijkswacht zouden gaan. Maar in dezelfde affaire komt er doodslag bij kijken, georganiseerde criminaliteit en internationale ontvoering, drie jachtvelden die het voorstel reserveert voor de GPP.

De drie dan maar integreren in een eenheidspolitie ? Wat dan met de controle daarop ? Of gedeelten van de verschillende korpsen fuseren, zoals Fijnaut vroeger al voorstelde voor de GPP en de BOB ? Chris Van de Wyngaert geeft tenminste eerlijk toe : ?Ik weet het ook niet, maar er moet iets gebeuren.? Samen 35.000 politiemensen of méér dan één op 300 inwoners is in een goed functionerende machine misschien niet te veel, ook al ligt dat cijfer boven het Europees gemiddelde. Afgemeten aan de resultaten in de grote onderzoeken van de jongste jaren, lijkt het echter heel veel. Veel te veel.

Jos Grobben

Onderzoek in de zaak-Dutroux : afschuwelijk geklungel.

Rijkswacht op de plaats van de misdaad : zijn drie korpsen te veel van het goede ?

De tandem procureur-onderzoeksrechter, Michel Bourlet (links) en Marc Connerotte (rechts).

Criminoloog Cyrille Fijnaut : een bizarre vraagstelling.

Zoeken naar lijken in de affaire-Dutroux : 35.000 mensen in de politiekorpsen of één op 300 burgers.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content