Geboren op 31 januari 1971 in Asse. Werkloos.
Ze ziet er geen dertig uit. Toch heeft ze een zoontje, Dylan, van zeven en een dochtertje, de vrolijk ronde baby Anaïs. Ze is nu enkele maanden alleen, haar vriend ging weg. ‘Het lukte niet, hij was geen vader voor mijn zoon. En ik ben koppig. Wat ik in mijn kop heb, moet gebeuren.’
Gemakkelijk is het niet. ‘Maar ik moet sterk blijven omwille van de kinderen.’ Alleen ’s avonds als ze alleen is, kan ze verdrietig worden. ‘Toch ben ik sterk’, zegt ze. ‘Ik heb veel meegemaakt. Daar word je hard van. Of nee, niet hard, je laat je alleen niet meer op je kop zitten.’
Veel meegemaakt, dat klopt wel. Een onplezierige jeugd met veel klappen. Op haar achttiende van school zonder diploma. Toch ging ze graag naar school, maar ‘als je jong bent, wil je ook plezier maken’. Toen haar vader thuis wegging, moest er toch iemand geld verdienen. Eigenlijk was ze graag kapster geworden. Thuis kapte ze haar moeder en soms ook vriendinnen. Waarom ze dan geen opleiding volgde? ‘Daar was nooit geld voor.’ En dus ging ze via een uitzendkantoor aan het werk. Poetsen, bandwerk, hulp in een groentezaak en in de frituur van het dorp. ‘Dat deed ik echt graag. Ik werkte ook nog bij een dierenarts. Jammer dat ik daar moest stoppen, maar het kon niet anders. Mijn moeder, die Dylan opving, werd ziek.’
Ze zocht verbeten naar een baan waarbij ze haar zoon zelf kon opvangen. Uiteindelijk ging ze tijdens de weekends in een discotheek aan de slag. ‘Als ik hoor dat ze drugs gaan toelaten, dan weet ik het niet meer. Ik heb al die jonge gasten zien dansen en slikken. Met die bonkende housemuziek moeten ze volgens mij wel slikken. Anders blijven ze niet overeind. Daar ga je toch kapot van?’ Als ze de verhalen van haar moeder hoort, verlangt ze soms naar de tijd dat mensen zich zonder ‘al dat lawaai’ konden amuseren. En Roy Orbison blijft voor haar ‘goede muziek’, niet dat geboenk van tegenwoordig.
Twee stukgelopen relaties, twee kinderen. Geen werk, want ze maken dat zo moeilijk als je kinderen hebt. ‘Het kan toch niet dat zo’n kind elke dag naar een ander familielid moet?’ Maar een vaste opvang betalen, kan niet. En dus heeft ze voorlopig geen werk, en ze kan niet stempelen omdat er wat papieren verkeerd ingevuld waren. Maar daar is de vakbond mee bezig. Tot alles in orde is, springt het OCMW bij. Daarom woont ze nog in het huis dat ze eigenlijk niet meer kan betalen sinds haar vriend weg is. Het OCMW zoekt een kleiner huis, alleen is dat niet te vinden. Want ook haar gemeente wordt door asielzoekers overspoeld. ‘Dan word ik soms boos. Voor hen zijn er huizen en ik word met mijn kinderen uit mijn huis gezet omdat ik de huur niet op tijd betaal. Zodra dat stempelgeld in orde is, krijgt de huisbaas zijn geld. Ik wil geen schulden.’
Ze noemt zichzelf niet ‘arm’, ze trekt haar plan. Toen Anaïs geboren werd, vroeg ze luiers en melk als cadeau, nuttige dingen die ze anders moest kopen. ‘Je rekent de hele dag en deelt je geld per dag in. Als er iets overblijft, leg ik het opzij. We komen er wel. Al had ik maar tienduizend frank voor de hele maand, toch hebben we Kerstmis gevierd. Er was wel niet veel, maar het was gezellig. En als je zoekt, vind je goedkope cadeautjes voor de kinderen. Want die horen er ook bij.’
Wat zou ze kopen als ze niet de hele tijd moest rekenen? Een televisie met een videorecorder voor de kinderen. Dylan heeft een paar cassettes, maar haar vriend nam de video mee. ‘Met zo’n toestel zouden we in het weekend eens een film kunnen huren, en samen kijken.’ En voor zichzelf? ‘Ik koop met mijn ogen. En ik denk: later koop ik dat wel.’
Want ooit wordt alles beter. Als haar dochtertje naar school gaat en ze weer kan werken. Ze volgde al een herscholingscursus als bejaardenhelpster. ‘Ik was zes maanden zwanger en niemand geloofde dat ik mijn stages zou afmaken. Maar ik héb het gedaan. Ik ben koppig. En ik deed het graag: poetsen, strijken, verzorgen. Sommige mensen noemen me wispelturig, maar ik wil mijn werk niet beu worden. Hoe meer variatie hoe beter.’
Is ze dan niet bang: uit haar huis, alleen, geen werk? ‘Ik ben alleen bang voor de dood. Als ik een ziekenwagen hoor, word ik al angstig. Niet om dood te gaan, maar om ziek te zijn en pijn te hebben. Verder trekken we ons plan.’
Misjoe Verleyen