Fictie en werkelijkheid, gekte en het spel daarmee, het liep allemaal door elkaar in het leven van Jan Arends. Zijn werk krijgt nu eindelijk de aandacht die

het verdient.

Nico Keuning, ‘Angst voor de winter’, De Bezige Bij, Amsterdam, 368 blz., euro 22,50.

Jan Arends, ‘Vrijgezel op kamers, verzameld werk’, De Bezige Bij, Amsterdam, 582, euro 32,50.

Misschien valt er iets voor te zeggen: met plezier de eerste exemplaren van een nieuwe poëziebundel in handen krijgen, zich moed indrinken, dan naar huis en uit het raam springen, omdat het leven als voltooid kan worden beschouwd. Gelukkig blijft het normaal gezien een fantasme, maar Jan Arends (1925) deed het helaas wel op een druilerige avond in 1974.

’s Middags was hij nog bij zijn uitgeverij De Bezige Bij langsgegaan en had hij zich enthousiast getoond over zijn bundel Lunchpauzegedichten die twee dagen later aan het publiek zou worden voorgesteld. Enkele uren later stortte hij moedwillig te pletter. ‘Het langzaam zieken/ naar de grond/ waarin ik met de dingen/ een zal zijn’, lezen we in een van zijn typisch gebalde gedichten. Zo was het ook. Net geen negenenveertig jaar lang probeerde Arends in het leven vaste voet te krijgen. Want de bodem was in zijn prilste kinderjaren al weggeslagen.

Hij werd geboren in een arme Haagse wijk. Zijn moeder was amper twintig toen ze van hem beviel. De biologische vader, een kleinhandelaar, wou zijn zoon niet erkennen. Jan kreeg de familienaam van zijn moeder: Arends. Nomen est omen. Met een wantrouwige, spiedende en vaak ook spottende arendsblik keek hij gedurende zijn hele leven de wereld in. We kunnen blijven speculeren over zijn werkelijke vader, want zijn moeder trouwde een tweetal jaar na Jans geboorte met een metselaar, wiens vrouw pas overleden was, vooral omdat die man fysieke gelijkenissen met Jan Arends vertoonde. In de biografie Angst voor de winter, waarin Nico Keuning vat probeert te krijgen op het bewogen leven van Jan Arends, vinden we deze uitspraak van Arends: ‘Er moet een misverstand in mijn leven zijn, want een man heeft een vrouw. Een man die geen vrouw heeft, is geen man.’

Arends vertoonde een getroebleerde houding tegenover vrouwen. Een echte moederfiguur had hij nooit gekend. En een vader was sowieso afwezig in zijn jeugd. Zijn moeder en grootmoeder waren zo goed als invalide door reuma en konden niet voor de kleine Jan zorgen. Hij kwam op een vrije school in Den Haag tussen rijkeluiskinderen terecht. Hij werd er gepest en vernederd en plaste vaak in zijn broek. Arends schopte het niet ver op school. In een katholiek jongenstehuis in Rijswijk voltooide hij zijn opleiding tot schoenmaker. De voetveeg van anderen, zo voelde hij zich ook. In Keefman, het befaamde, prachtige verhaal waarin hij het hoofdpersonage, een psychiatrisch patiënt, een tirade laat houden tegen de psychiater, die gek is volgens hem, verraadt Arends hoe het hem dwars blijft zitten dat hij nooit een fatsoenlijk diploma behaalde.

NOGAL SCHIZOïDE

Jan Arends probeerde het nog in de richting van het theater, maar aan de Amsterdamse toneelschool vonden ze hem – stel je voor – nogal ‘schizoïde’. En dat op een plek waar het alleen maar een troef is om zich niet alledaags te gedragen en verschillende zielen in een borst te laten zien. Vanaf zijn twintigste ongeveer wordt Arends dan ook voer voor de psychiaters. Een van hen overweegt zelfs castratie. Voor Arends begint een weg van twaalf stielen en dertien ongelukken: schoenmaker, bakkersknecht, krantenbezorger, ijsjesverkoper, arbeider in een autofabriek in Zweden en vooral ook copywriter. Tussenin belandt hij regelmatig in een psychiatrische instelling. Hij kan nooit lang een job houden door zijn onevenwichtige persoonlijkheid. Nico Keuning oppert dat Arends schizofreen was, maar het blijft bij een oppervlakkig uitgewerkte suggestie aan de hand van getuigenissen en van zijn manier van spreken in interviews.

De job van copywriter lag Arends nog het best. In het reclamevak leerde hij zuinig zijn met woorden. Het heeft zeker zijn poëzie beïnvloed, die precies door de karigheid als een mes op de keel van de lezer voelt. Via zijn gedichten praat hij ‘dun met de taal’. Zijn gedachten knellen in die smalle versregels, als wild vlees van een litteken dat meegroeit. De ongeneeslijke wonde van zijn bestaan was de voedingsbodem voor zijn gedichten, maar ze zitten zo vol zelfspot, ingehouden woede en frustratie, vaak ook melancholie, dat ze bijna nergens verzinken in een plas van tranerigheid. Jan Arends was amper vijfentwintig toen hij het volgens mij tamelijk onsterfelijke, want als een plensbui pijnlijk weldadige gedicht Lieve Jacoba schreef, door Kris De Bruyne ooit prachtig op muziek gezet: ‘De wind speelt een spel met mijn haren, de mensen die slapen zo diep/ lieve Jacoba, het regent/ en mijn liefde gaat over in griep.’

In 1965 verschijnt Arends’ debuutbundel bij De Bezige Bij, onder de eenvoudige titel Gedichten. Hij wordt nogal lauw ontvangen, zo blijkt uit Keunings biografie. Arends zelf had het ook niet zo begrepen op de literaire wereld: te veel vriendjespolitiek. In een gedicht uit zijn debuutbundel moeten de redacteuren van het toenmalige gezaghebbende tijdschrift Podium ( Boon, Borgers, Hofland, Kouwenaar en Polet) eraan geloven. De ik-figuur vreet niet alleen de woorden op, maar ook de namen van de redactieleden.

Arends bleef er een haat-liefdeverhouding met de literaire wereld op na houden. Hij klampte iedereen aan die met de letteren te maken had. Daardoor was het gevaarlijk om hem op café te ontmoeten, want, zoals iemand in Keunings boek getuigt: ‘Arends schoof als een wurgplant bij je aan tafel.’ In 1971 had Arends relatief veel succes met de verhalenbundel Keefman, maar door zijn problematische houding tegenover collega-auteurs, werd hij natuurlijk door de meesten argwanend bekeken. Uit zijn hele werk spreekt hoe dan ook een grote drang tot communicatie. Zijn proza en poëzie hebben nochtans een sterk monologisch karakter. Maar het mooiste bewijs voor zijn nood aan een permanent gesprek via zijn literaire werk vormt misschien wel zijn langdurige frustratie over het feit dat zijn theaterstuk Smeer of De weldoener des Vaderlands nooit opgevoerd werd. Hij stelt er de reclamewereld vakkundig in aan de kaak.

Op een neurotische manier voelde Arends zich volgens Keuning gedwongen om zijn aandacht te verdelen tussen schrijven en de zichzelf opgelegde taak van huisknecht. Het was Arends’ oplossing om zijn getroebleerde seksualiteit te beleven. Hij plaatste advertenties om bij rijke, liefst goed in hun vlees zittende dames te kunnen dienen. Hij deed de vaat, stofte af en poetste. Hoe nederiger hij zich kon gedragen, hoe liever. Arends onaneerde in bed, terwijl hij over zijn dame fantaseerde. Maar als het hem begon te vervelen, sloeg zijn masochisme om in sadisme. Dan verfde hij de witte hondjes van de dames roze, gooide de soep over tafel of zoop de drankvoorraad op.

Fictie en werkelijkheid, gekte en het spel daarmee, het liep allemaal door elkaar in Arends’ leven. Jammer genoeg gebeurt dat ook in de nochtans boeiend geschreven biografie van Nico Keuning. Bij Jan Arends’ geboorte en tijdens de laatste uren voor de fatale sprong, voert hij hem als een romanpersonage op. Het maakt de biografie minder waarheidsgetrouw. Maar dat mag de pret niet drukken. Wees gerust: u bent goed bij uw hoofd, als u dankzij deze levensschets de neiging krijgt om u helemaal in de al te vaak onderschatte gedachtekronkels van Jan Arends te verplaatsen.

Paul Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content