Met de olifant door het oerwoud

Dragers vervoerden niet alleen goederen maar ook koloniale administrateurs. © HP.1963.60.181, collectie KMMA Tervuren; foto C. Huet, s.d.

Transport was een van de belangrijkste hindernissen voor het kolonisatieproject van Leopold II. Wanhopig zocht de koloniale administratie haar heil in olifanten. Uiteindelijk bleek stoomkracht de oplossing voor het Congolese transportprobleem.

Van Indië naar Congo

Op 1 juni 1879 meerde de Chinsura aan in een baai onder Dar-es-Salaam aan de Afrikaanse oostkust. In het ruim bevond zich een hoogst eigenaardige lading. Op bevel van Leopold II bracht een zekere Carter vier olifanten en dertien oppassers uit Indië naar Afrika. Hun eindbestemming? Fort Karema. Die post van de Association Internationale du Congo bevond zich aan het Tanganyikameer, op 1200 kilometer van de kust. Een expeditie bestaande uit meer dan zevenhonderd dragers en acht soldaten begeleidde de vreemde groep naar het westen.

Het noodlot sloeg al snel toe. De weg was lang en moeilijk. De olifanten zakten weg in moerassen. De dieren raakten niet door de vaak dichtbegroeide karavaanpaden. Voedsel was schaars. De expeditie van Carter was nog niet halfweg toen de eerste olifant bezweek. Niet veel later moest ook nummer twee afgemaakt worden. Het derde exemplaar stierf net voor aankomst in Karema. Eén olifant bereikte het Tanganyika-meer. Het duurde echter niet lang voor ook dat dier doodging. Tijdens hun terugkeer naar Dar-es-Salaam werd de karavaan van Carter afgeslacht door Nyamwezi-strijders. De mislukking was compleet. Waarom wilde Leopold koste wat het kost Indische olifanten naar Congo halen?

In Api leerden olifanten onder andere karren voorttrekken.
In Api leerden olifanten onder andere karren voorttrekken.© HP.1953.53.93, collectie KMMA Tervuren; foto J. Laplume, 1913

Flessenhals

Transport was voor Leopolds kolonisatieproject wat economen een flessenhals noemen. Een kink in de kabel die de verovering en economische ontsluiting van Congo belemmerde. Het ontdekken en bezetten van de Vrijstaat door expedities, het bouwen, bevoorraden en bewapenen van staatsen handelsposten, het terug naar de kust voeren van belastinginkomsten en koopwaar, het verplaatsen van het koloniale leger met materiaal en proviand, de communicatie tussen Brussel en het Congolese binnenland, … Voor elke fundamentele schakel in het kolonisatieproces was een degelijk en betaalbaar transportsysteem onontbeerlijk. Transport bleek echter bijzonder moeilijk te organiseren in Congo. Vandaar de wanhopige experimenten met olifanten als lastdier.

Een aantal obstakels bemoeilijkten de verplaatsing van mensen en goederen in Kongo-Vrijstaat. Sommige problemen waren van natuurlijke aard. Watervallen, stroomversnellingen en seizoensgebonden overstromingen of laagwater maakten veel rivieren moeilijk bevaarbaar voor Europese schepen. Verder bestond driekwart van de Vrijstaat uit dichtbegroeide jungle. Toegang via land was dus moeilijk. Tot slot doodde de tseetseevlieg de meeste lastdieren.

Arbeidsschaarste vormde een tweede probleem voor de koloniale transportsector. Bij gebrek aan lastdieren vervoerden menselijke dragers het merendeel van de goederen in Congo. Kano’s deden het werk op de bevaarbare rivieren. Dragers en roeiers waren schaars in het dunbevolkte Congobekken. Bovendien stonden weinig Congolezen te springen om in de zengende tropenhitte wekenlang rond te zeulen met een zware lading. Hetzelfde gold voor kilometers stroomopwaarts peddelen met een forse vracht. Lonen waren dus hoog. Dwangarbeiders inzetten kon ook, maar dat was bijna even duur. Er moesten immers mensen betaald en bewapend worden om de dragers en roeiers te ronselen en te controleren.

Een trein in Matadi, klaar voor vertrek naar Léopoldville.
Een trein in Matadi, klaar voor vertrek naar Léopoldville.© AP.0.0.28530, collectie KMMA Tervuren; foto E. Bourdau, 1895

Olifanten in Api

Leopold en zijn vertrouwelingen beseften zeer goed dat transport een grote hindernis vormde. Vandaar de verbeten pogingen om olifanten te gebruiken. De Carter-missie was maar één van die experimenten.

In 1899 kreeg Jules Laplume de opdracht om inheemse olifanten te trainen in Congo. Hij reisde eerst naar Saint Fernand-Vaz in Gabon om er kennis te maken met missionarissen die twee jonge olifanten hadden gedresseerd. Met veel moeite slaagden de broeders erin om de dieren kleine ladingen te doen dragen. Geïnspireerd reisde Laplume verder naar Uele. In die noordelijke uithoek van Congo probeerde hij met een aantal Congolese medewerkers babyolifanten te vangen en te dresseren. Het zou tot 1904 duren voor Laplume eindelijk de juiste plek vond om zijn olifantencentrum te vestigen. In Api trainde hij olifanten tot 1911. Na zijn vertrek werd Laplumes werk verdergezet. Olifanten dresseren was tijdrovend, duur en moeilijk. Bijgevolg werden ze nooit op grote schaal ingezet als lastdier. De echte transportrevolutie kwam er dankzij stoomboten en treinen.

Stoomkracht

Stoomboten speelden een cruciale rol in de vroege kolonisatie van Congo. Op grote rivieren als de Congo, de Kasaï en de Ubangi hadden die schepen veel voordelen ten opzichte van inheemse kano’s. Ze voeren sneller, gebruikten minder mankracht en konden meer goederen en mensen vervoeren. Toch liet de opmars van de stoomboot lang op zich wachten.

Bij aankomst in de zeehaven van Matadi konden de binnenschepen niet simpelweg de Congostroom opvaren. Een twintigtal grote watervallen maakten dat onmogelijk. De stoomboten moesten onderdeel per onderdeel voorbij de watervallen gedragen worden. De reis van meer dan driehonderd kilometer duurde weken. In Léopoldville werden de schepen opnieuw in elkaar gezet. De koloniale hoofdstad zou hun thuishaven worden. Pas met de komst van de spoorweg in 1898 nam het aantal stoomschepen en hun tonnage snel toe. De trein kon meer en grotere scheepsonderdelen naar Léopoldville transporteren.

Een groot plateau scheidde het Congolese binnenland van de kust. De Congo was onbevaarbaar op dat punt. Alle transport gebeurde bijgevolg op Afrikaanse schouders. Voor dragers was het beklimmen en afdalen van de hoogvlakte een dodelijke lijdensweg. Duizenden lieten het leven. Voor de kolonisator waren karavaantransporten met dragers duur en tijdrovend. De stoomtrein bood een oplossing. Van 1890 tot 1898 werden duizenden dwangarbeiders uit Congo, Oost-Afrika en China opgeofferd om een spoorweg aan te leggen tussen Matadi en Léopoldville. Ondanks zijn kleine omvang – kwatongen spotten met het ’trammetje’ – gaf de trein Leopolds kolonisatieproject een enorme impuls. Goederen en mensen konden eindelijk vlot tussen de kust en het binnenland reizen. Niet de olifant maar stoomkracht bleek de sleutel te zijn voor het Congolese transportprobleem.

De tseetsee-gordel

De tseetseevlieg komt voor in grote delen van West-, Oost- en Centraal-Afrika. De vlieg brengt de trypanosomiasis-parasiet over. Bij runderen, paarden en ezels veroorzaakt die parasiet de Nagana-ziekte. Die ziekte verzwakt of doodt de geïnfecteerde dieren. Daardoor was het in de zogenoemde ’tseetsee-gordel’ onmogelijk om vee te houden of lastdieren in te zetten. Dat had een grote impact op de Afrikaanse landbouw, staatsvorming en economie.

Partner Content