De schoonheid van verval. Thomas Mann wist er alles van maar ook Allard Schröder, met zo’n naam niet toevallig de meest Duitse van alle Nederlandse schrijvers, kan er in zijn nieuwste roman De econome aardig mee overweg.

Linde Wielantz is in de fleur van haar leven als ze de dood in het aangezicht kijkt. Zo begint De econome, de fascinerende nieuwe roman van Allard Schröder, die als een eigentijdse Elckerlyc te lezen valt. Alleen heeft ‘iedereen’ hier dus het uiterlijk van een succesvolle jonge vrouw en gaat de dood aanvankelijk vermomd als een lifter die Linde toevallig oppikt: ‘Misschien was hij een Vlaming. Hij zei niets, de stilte om hem heen leek een ondoordringbare dampkring, waarin niemand behalve hij kon ademen.’ Silbering is zijn omineuze naam en vanaf het moment dat hij in Lindes auto stapt, baadt haar wereld in een aparte, zilveren glans. Het duurt een tijdje voor de lezer doorheeft dat dit wonderlijke licht de gloed is van een ondergaand leven: Lindes leven. Het is een huzarenstukje om, zoals Schröder dat hier doet, vanuit het perspectief van één enkel personage de eigenaardige schoonheid van een leven in verval te kunnen oproepen.

Sterven is immers allesbehalve een romantische bezigheid zou je denken, tenzij je houdt van zwarte romantiek. Charles Baudelaire wist al dat de prachtigste bloemen die van het kwaad waren en schreef in zijn gelijknamige bundel onsterfelijke poëzie over op het eerste gezicht negatieve onderwerpen als eenzaamheid, verveling en hopeloze verliefdheid. Ook Thomas Mann was een meester in het vitaal verklanken van de diepste melancholie, zoals blijkt uit Dood in Venetië. Schröder is op zijn manier geïntrigeerd door de zogenaamd donkere kant van het leven: ‘Gebiologeerd keek Linde naar het wonderlijke schijnsel dat alles leek te vergulden, maar haar tegelijk ook weemoedig stemde omdat het – haar gevoel bedroog haar niet – in al zijn schoonheid stervend was.’

Na de onverwachte ontmoeting met de lifter en de al even onverwachte gedaanteverwisseling van haar omgeving, zoekt Linde soelaas in een Zuid-Duits kuuroord, waar ze haar overleden vader opnieuw tegen het lijf loopt. Geleidelijk aan daalt de lezer mee af in het gemoed van Linde en verkent hij samen met haar het innerlijke landschap dat in ieder van ons sluimert. De vreemdste kindheidsherinneringen spelen er, naast de levenden en de doden, een prominente rol. Linde komt terecht in een coma maar

herstelt. Ze keert terug naar Nederland maar beseft dat ze voortaan in de greep van een dreigende ondergang leeft.

Schröder laat zien hoe niet alleen optimisme en succes de wereld intens kunnen kleuren maar ook – hoe eigenaardig dat mag klinken – afscheid en verlies. De dood is voor het hoofdpersonage letterlijk een kwestie van perceptie en regisseert haar wereldbeeld. Het is maar hoe je het leven bekijkt, aldus Linde: ‘Alleen het leven telde, de zilte slijmerigheid en de zoete geur van het lichaam, zachte machine, die uiteindelijk onherroepelijk vast zou lopen en in stof uiteen zou vallen.’ Lindes vader, die een passie had voor de muziek van Richard Wagner, dacht er volgens Linde waarschijnlijk eveneens zo over: ‘Misschien was een mens hem al genoeg geweest als trilling van de lucht, vluchtig en van voorbijgaande aard, zoals hijzelf was geweest.’

Schröder bekijkt dus de mens vanuit een terminaal perspectief. Daardoor wordt zijn fragiele lichaam een toevallig kruispunt van allerlei krachten. In die zin ontpsychologiseert Schröder zijn personages en plaatst hen in de anonieme werveling van chaotische energiebanen. De stuwing van de muziek van Wagner is het muzikale equivalent van de woorden van Schröder. Ze brengen de lezer, die meegaat op het ritme van de woorden, in een roes die je meezuigt in de aparte schoonheid van Lindes leven, gewijd aan de naderende dood. Met deze roman bewijst Schröder, samen met Geerten Meijsing, dat de traditie van de zwarte romantiek in de Nederlandse literatuur springlevend blijft. Wat Ferdinand Bordewijk en Willem Frederik Hermans ooit in hun koele romans deden, doen zij in hun vreemde verhalen: aantonen dat de dood bij het leven hoort en kilte een vorm van warmte is.

ALLARD SCHRöDER, DE ECONOME, DE BEZIGE BIJ, AMSTERDAM, 192 BLZ., 18,90 EURO.

DOOR frank hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content