Over een nieuwe, frisse en verrassende opname van Vivaldi’s “Gloria” en “Magnificat” door Concerto Italiano.

In mijn garage rust een oldtimer, een Ford A, jaargang 1928. Ze behoort als een van de eerste seriewagens wel niet tot de hogere auto-adel, maar ze straalt waardigheid uit. Soms op zondag maken we een tochtje. Telkens valt me dan op hoe somber veel wandelaars tegenwoordig kijken, zelfs bij stralend weer. Tot ze de donkergroene Ford A zien met haar zwart dak, dito glimmende spatborden en grote verchroomde koplampen. Dan blijven ze staan en glijdt er een blijde glimlach over hun gezicht. Kinderen dansen en zwaaien. Ze vinden het prachtig als de hese toeter kucht.

Dit heeft allemaal niets met muziek te maken, maar wel met de uitstraling en magie van sommige dingen. De gedachte daarover komt me nu enkel op, omdat ik hetzelfde vreugdemakend effect ontdek als ik mensen observeer die naar muziek luisteren van Antonio Vivaldi (1678-1741). Wat is dat magische? De auto voor de gewone man, de muziek voor de gewone man? Het geniale in de eenvoud? Raadsel.

Helemaal alleen in die denkpiste sta ik niet. Ik herinner me dat de befaamde H.C. Robbins Landon, ’s werelds grootste kenner van Haydn en Mozart, mij negen jaar geleden ook iets dergelijks over Vivaldi zei, en dat hij Mozart eveneens zo’n opwekkende uitstraling toedichtte. Hij was toen zelf aan een boek over de Venetiaanse toondichter bezig; het verscheen in ’93 en heet “Vivaldi, Voice of the Baroque” (Thames and Hudson). Lekker vlot geschreven. De eigenlijke biografie omvat maar 160 bladzijden. Meer kan niet, omdat er zo weinig over Vivaldi geweten is. Dat weinige is de reden dat er veel onzin over hem wordt verteld en onbenullige details worden uitvergroot.

Nu we het toch over boeken hebben: een meesterlijke uitgave is “Vivaldi, Venetië en zijn muziek” door Alan Kendall, in het Nederlands bewerkt door Ton Koopman (De Gooise Uitgeverij, Bussum). Het schijnt intussen uitverkocht te zijn, doch wie zoekt die vindt. De nuchtere Koopman relativeert in zijn voor- en nawoord het één en ander. Zo bijvoorbeeld Vivaldi’s armzalige begrafenis in Wenen in 1741. Hij vindt dat we daar niet over moeten lamenteren. “Mozart en Vivaldi”, zo schrijft hij, “behoorden tot de 98 procent mensen die “van de armen” begraven werden. Enkel de allerrijksten konden op een bij hun status passende wijze ter aarde worden besteld. M.a.w.: de manier van begraven van Vivaldi en Mozart was dus de normale begrafenis in hun tijd. Maar zelfs als Vivaldi het anders had gewild, dan heeft hem stellig de tijd ontbroken om het anders te realiseren. Hij stierf immers tamelijk onverwacht in het buitenland”. Het is fijn als een gezaghebbend iemand als Koopman zo komaf maakt met dat eeuwige soapgesnotter.

NATUURTALENT

Van Vivaldi’s composities zijn de instrumentale werken het meest bekend, met de “Vier Jaargetijden” als absolute topper. Zes van zijn talrijke andere concerto’s zijn onlangs op cd verschenen in een fraaie vertolking door Il Fondamento onder leiding van Paul Dombrecht (Vanguard Classics 99723). Verder schreef Vivaldi nog een resem opera’s en – hij was tenslotte priester – een heel pak kerkelijke muziek. We vermoeden dat van dit laatste veel verloren is gegaan. Zo is er geen enkele volledige mis meer teruggevonden hoewel we weten dat hij er gemaakt heeft. We hebben wel mis gedeelten zoals het “Gloria in D, RV 589” (dat RV staat voor Ryom Verzeichnis, naar Peter Ryom die Vivaldi’s werken gecatalogiseerd heeft). Het is in zijn genre qua populariteit te vergelijken met de “Vier Jaargetijden” in het instrumentale.

Van dit werk (samen met het “Magnificat”, waarover straks) is recentelijk een zeer opvallende opname verschenen bij het label Opus 111. Uitvoerders zijn de sopranen Deborah York en Patricia Biccire, de contralto Sara Mingardo, het vocaal ensemble Akademia en het Concerto Italiano. Dirigent is Rinaldo Alessandrini. Aanvullend op deze cd staan twee kleine concerto’s, de RV 128 en RV 563.

Rinaldo Alessandrini is een heel bijzonder man. Hij is nooit naar een conservatorium geweest en noemt zich autodidact. Pas op zestien jaar is hij piano gaan spelen. Daarna werd het klavecimbel. Zes maanden volgde hij les bij Ton Koopman in Amsterdam. Toen had en wist hij het; zijn natuurlijk aanvoelen deed de rest. In 1984 stichtte hij zijn ensemble Concerto Italiano. Er volgde een hele reeks uitmuntende cd-producties. Nu wordt hij beschouwd als een internationaal erkende autoriteit: op zaterdag 15 mei spreekt hij in de Munt tijdens het Internationaal Colloquium “De Oude Muziek” over “Het madrigaal bij Monteverdi”. De muziek van Monteverdi is trouwens een specialiteit van hem.

Ik was in oktober vorig jaar bij de opname van het Gloria in het Arsenal van Metz, ooit een wapenopslagplaats maar nu een modern uitgeruste concertzaal met schitterende akoestiek. Zelden heb ik muzikanten en geluidstechnici zo verbeten aan het werk gezien. Spil was uiteraard Alessandrini. Alleen al aan het inleidende, nog geen twee minuten durende “Gloria in excelsis Deo” werkten ze van ’s morgens negen tot ’s middags vijf. Ze waren gespannen maar toch relaxed omdat ze zich gesteund wisten door producer Yolanta Skura, oprichtster van het label Opus 111, en haar assistent-technicus Laurence Heym.

Telkens dreef Alessandrini het tempo op naar een jubelende virtuositeit. Het zestienkoppige koor vroeg hem op een bepaald ogenblik in twee te slaan in plaats van vier. Eerlijk gezegd had ik eerst wat moeite met dat halsbrekende tempo. Ik moest eraan wennen. Om het in tijd uit te drukken: Alessandrini doet dit Gloriafragment in 1’51” met als toevallig voor mij liggende vergelijking de opname van Neville Marriner (EMI) uit 1990 in 2’21”. Zo’n verschil van 30 seconden voor een stukje allegro van 72 maten is enorm. Dan rol je van het normale in het virtuoze.

GENIALE WEESMEISJES

Beschaafd uitblinken is een van de uitgangspunten van Alessandrini geweest en waarschijnlijk heeft hij gelijk. Kerkmuziek in Vivaldi’s tijd en zeker in Venetië was voor een groot deel show, theater voor het volk, zoals de barokke kerken zelf theatraal aangekleed zijn. Het kerkgebouw was overigens ook een gezellige ontmoetingsplaats. Moeders zoogden er hun baby’s, er werden broodjes gegeten en worsten en de laatste nieuwtjes uitgewisseld. Niet voor niets vonden ze de bel uit om belangrijke momenten aan te kondigen zoals de consecratie, als sein dat nu toch iedereen even moest zwijgen. Het religieuze leven was nog niet romantisch spiritueel, maar eng verwant met het wereldse doen en laten. De gewone man die niet naar de opera kon, kwam bovendien muzikaal aan zijn trekken rond het altaar: in veel kerken werd mooier en virtuozer gespeeld en gezongen dan in menig operahuis. Zeker in Venetië.

Vivaldi had briljant materiaal om mee te werken: de weesmeisjes van het Pietà. Ze zongen en musiceerden zo knap, dat lieden uit heel Europa naar hen kwamen luisteren. Dit Pietà, waar Vivaldi jarenlang als vioolleraar en koormeester werkte, was een van de vier Venetiaanse tehuizen om kinderen op te vangen die ouderloos waren, onwettig geboren, of uit armoede gewoon in de steek gelaten. Weeshuizen dus. Omdat er ziekenzalen waren, werden ze ospedali genoemd. Het totale aantal weeskinderen in de zo geroemde dogestad liep soms op tot zesduizend. In Vivaldi’s tijd waren ze haast uitsluitend bevolkt door meisjes.

In feite was dit verschijnsel toen een sociale schande voor de welvarende metropool, waar rijke kooplieden koningen waren. De meisjes werden goed beschermd. Vaak zongen ze achter traliewerk, afgescheiden van het volk als nonnen. Dat was niet enkel om hun kuisheid te beschermen, zo lezen we in “Confessions” van Jean-Jacques Rousseau die een keer achter de schermen mocht kijken. Er waren heel gebrekkige kinderen bij: Cattina, ze was aan één oog blind; Bettina, de pokken hadden haar misvormd…

Kerk en liefdadigheid hadden hen godzijdank niet in de steek gelaten. Er groeide zelfs iets positiefs uit, omdat de hoofdbrok van hun vorming bestond in klassieke muziek. Veel meisjes bereikten ongekende artistieke hoogten. Ze werden vanwege hun trieste afkomst enkel met de voornamen genoemd, aangevuld met het instrument dat ze beheersten. Bijvoorbeeld Silvia dal violino, Cattarina dal cornetto of Luciana organista. Fluitist Joachim Quant stelde in 1726 van de vier ospedali het Ospedale della Pietà op het niveau van een conservatorium.

SUBTIELE EXPRESSIE

Met dit schitterend materiaal kon Vivaldi op het spectaculaire en theatrale mikken, precies wat veel muziek van hem zo elegant, licht en aangenaam voor het oor maakt. Uitgerekend dèze inkleuring kon Alessandrini niet in andere bestaande opnamen vinden, en daarom besloot hij het Gloria op cd te zetten, ondanks de al zovele versies op de markt.

Zijn keuze voor een snel tempo geldt niet enkel het Gloriafragment, maar ook andere delen zoals “Laudamus te”, “Domine Fili” en “Qui sedes”. Zelfs het prachtige “Et in terra pax” doet hij vlugger dan gebruikelijk. Het is een prachtig stukje muziek. Doorgaans wordt het “In terra pax” gecomponeerd in een vreugdevolle huppeldepupstijl: de blijde boodschap, weet u wel. Vivaldi echter koos voor een ingetogen benadering, in b-mineur, als een hoopvolle wens.

De hier en daar snelle tempi zijn bij Alessandrini slechts een deelfacet. Het is vooral de sensibiliteit, de subtiele expressie die het doet. Dat hoor je heel duidelijk in “Domine Deus, Rex caelestis” (hij gebruikt hier een viool in plaats van een hobo), voortreffelijk vertolkt door Deborak York. Over dit deel doet hij 4’58”; Marriner 4’03”. Het mooiste gedeelte is wellicht het “Domine Deus, Agnus Dei” (in 5’07”!, Marriner in 3’19”), fantastisch gebracht door Sara Mingardo. Beluister deze passage eens als proef. Echt ontroerend. Alessandrini weet net als Vivaldi hoe je de mensen in het hart kunt grijpen.

Persoonlijk vind ik het tweede religieuze werk op deze cd, het “Magnificat in g, RV 611”, nog mooier. Ik noem het religieuze opera. Het is de laatste van een reeks bewerkingen die Vivaldi ervan maakte. In deze definitieve versie zette hij vijf nieuwe solopartijen die uitgevoerd werden door de beste zangeresjes van het Pietà: Apollonia, Maria, Chiaretta, Ambrosina en Alberta. Alessandrini gebruikt voor zijn opname slechts drie solisten, maar ze presteren het om aan elk fragment een eigen karakter te geven. Let eens op de virtuoze Deborah York in “Et exultavit”, Patricia Biccire in “Quia respexit”, of vooral op Sara Mingardo in “Esurientes”. Van haar cadenza krijg je rillingen. Met zulke muziek word je weer kerkganger. Deze opname van Vivaldi’s “Gloria” en “Magnificat” kan ik u warm aanbevelen.

Vivaldi “Gloria”, “Magnificat”. Concerto Italiano. Rinaldo Alessandrini. Opus 111 OPS 30-195.

Fons de Haas

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content