De sociale zekerheid voorkwam revolutie. Maar nu moeten we anders tegen arbeid aankijken, zegt professor Van Steenberge.

MAANDAG organiseert de Koning Boudewijnstichting in de driedelige reeks Millenium Conference een studiedag over een nieuw sociaal contract. Voorzitter van de conferentie is Josse Van Steenberge, rector van de 25 jaar oude Universitaire Instelling Antwerpen (UIA) en specialist sociale zekerheid. Van Steenberge stelt volgende maand een origineel kunstboek voor, ?De sociale zekerheid, getekend? (Die Keure, Brugge). Dat boek combineert een bevattelijk overzicht van de geschiedenis van de sociale zekerheid met tekeningen van de Antwerpse kunstenares Nicole Van Goethem, in 1987 nog Oscar-winnares voor de animatiefilm ?Een Griekse Tragedie?.

Van Steenberge vindt dat het debat over de sociale zekerheid te weinig rekening houdt met het verleden. Het is namelijk helemaal geen toeval dat zoveel mensen een beroep doen op ons sociaal systeem : twee miljoen gepensioneerden, een miljoen al dan niet volledig werklozen, twee miljoen jongeren die kinderbijslag krijgen, elke zieke. Telkens weer speelde de sociale zekerheid immers op nieuwe behoeften in. Artsen, apothekers, verpleegkundigen en vijftigduizend ambtenaren verdienen hun brood in de sector. En de vakbonden, werkgevers en ziekenfondsen ontlenen er een deel van hun macht aan.

Maar wie niet weet hoe de sociale zekerheid tot stand kwam, weet niet hoe het systeem uit het slop kan worden gehaald, vindt Van Steenberge. Ook het bijwijlen fel ideologisch politiek debat voldoet de rector niet. Er wordt te weinig gepraat over de kern van deze vierde crisis van het industrieel kapitalisme : de notie arbeid is vandaag namelijk niet meer wat ze vijftig of honderd jaar geleden was.

JOSSE VAN STEENBERGE : Het debat over de sociale zekerheid draait als een hond die achter zijn eigen staart aanloopt. We kennen de problemen : werkloosheid, veroudering en ontgroening van de bevolking, langer studerende kinderen, afhankelijke bejaarden, de uitvoer van arbeid naar lagelonenlanden, de uitstoot van arbeid door technologie. Telkens willen wij daarop een antwoord formuleren. Telkens vinden we het onbetaalbaar. En uiteindelijk zijn we telkens bereid ervoor te betalen. Er is namelijk niemand die oude mensen wil aanzetten tot euthanasie. We draaien dus rondjes.

Dubbel erg is dat de cirkel een neerwaartse spiraal vertoont. We verrekenen de kostprijs namelijk op de arbeid en hollen bijgevolg het draagvlak van onze sociale bescherming verder uit. Om het debat in een opwaartse spiraal te brengen, moeten we het verruimen. Wat zijn de echte sociale risico’s ? Kunnen we de arbeid nog langer als basis van onze sociale bescherming nemen ? En kan dat nog het begrip arbeid zijn van honderd of vijftig jaar geleden ? Als we die vragen beantwoorden, springen we misschien op de trampoline die ons uit die neerwaartse spiraal haalt.

Het systeem werkt : het aantal armen is nergens lager. Tegelijk mag er voor twintig procent van de bevolking niet veel mislopen. Die mensen zijn bestaansonzeker.

VAN STEENBERGE : Ons systeem is een van de beste die ik ken. Mocht het niet bestaan, er zouden vandaag niet zes maar dertig à veertig procent armen zijn en we zouden op een vulkaan van ongelijkheid leven. Vanzelfsprekend vertoont het systeem ook negatieve kanten. De actieven voelen zich als geperste citroenen die verplicht worden een groot deel van hun inkomen af te staan aan de niet-actieven. De verhouding tussen wat actieven betalen en wat zij krijgen, is sociaal bijna niet meer aanvaardbaar. De actieven betalen te veel, de niet-actieven krijgen te weinig. Daar zit de kern van het debat dat om arbeid draait. Want wie is actief ? Wie werk heeft. En wie is niet-actief ? Wie het werk niet heeft waar ons systeem op steunt.

Een klassieke kritiek is dat ons sociaal vangnet te breed is. Als het smaller wordt, zullen de mensen wel aan de slag gaan.

VAN STEENBERGE : Ga dat maar eens uitleggen aan wie leeft van een kleine uitkering, een klein pensioen of een invaliditeitsvergoeding. Natuurlijk weet ik dat de wig tussen de minimumlonen en de uitkeringen te klein is. Maar de lonen verhogen, is onmogelijk. En de uitkeringen zijn al te laag.

De crisis van de jongste twintig jaar is er een van werkgelegenheid.

VAN STEENBERGE : Ons systeem steunt op de notie arbeid zoals die honderd of honderdvijftig jaar geleden industrieel en commercieel is omschreven. Arbeid als wat op de arbeidsmarkt wordt gepresteerd. Wie meedoet, zit goed. En zelfs wie er even uitvalt, blijft goed zitten. Maar wie er definitief uitvalt, is uitgesloten. Vroeger waren diegenen die de laaggeschoolde arbeid verrichtten, de uitgeslotenen. Dat was het proletariaat van het begin van de negentiende eeuw. Het eigenaardige is dat wie vandaag deze arbeid niet meer doet, wordt uitgesloten.

U gaat er vanuit dat een deel mensen geen klassieke arbeid meer zal verrichten.

VAN STEENBERGE : In onze contreien, ja. Puur technische, laagbetaalde arbeid zal worden uitgevoerd. Als arbeid goedkoper is in Thailand of in Vietnam, is dat zo. Een Vietnamese werkloze staat voor mij gelijk met een Vlaamse.

Alleen is dat hier iets moeilijker verkoopbaar.

VAN STEENBERGE : Waarom mag arbeid niet worden gemundialiseerd ? Het is een liberaal principe dat arbeid daar wordt gepresteerd, waar dat onder de beste voorwaarden kan. Ik heb er niks tegen dat de ongeschoolde arbeid wordt geëxporteerd. Er blijven voldoende zaken die niet exporteerbaar zijn. Groenvoorziening, bejaarden of andere mensen helpen, uw omgeving leefbaar maken. Er zijn honderden onbeantwoorde behoeften op de markt. We moeten dus de beschikbare arbeid opvoeren. Maar wat is arbeid ? En hoe komt wie nu van de arbeidsmarkt wordt uitgestoten, weer in de markt ? Hoe maak je dat betaalbaar ?

Dat is een rol voor de overheid, vindt u.

VAN STEENBERGE : De overheid moet stimuli geven. Het is zinloos dat iemand die tien jaar werkloos is, niet mag arbeiden terwijl er in de wijk stapels werk liggen te wachten. De mensen krijgen twintig- à dertigduizend frank, maar worden gedemotiveerd. Ik bezocht in Dublin een buurt waar de helft van de bevolking werkloos is. Daar lopen zeer interessante projecten. Religieuze congregaties sloten met de overheid een overeenkomst. Mensen staan op vrijwillige basis hun vergoeding af aan instellingen die door de overheid goedgekeurde projecten uitvoeren. Een werkloze die meedoet, is niet langer werkloos. Hij is een contractuele en verzekerde werknemer die zijn uitkering terugkrijgt als nettoloon voor deeltijdse arbeid. Mensen zijn er actief in onderwijs, sociaal werk of kinderopvang. Studenten met leerproblemen krijgen bijles van gedreven en bekwame, maar compleet ongeschoolde werkloze vrouwen die daartoe op hun beurt zijn bijgeschoold. Die mensen fleuren op, hebben een job, kunnen antwoorden op de vraag : wat gaat gij morgen doen ?

In Rijsel begonnen de werkgevers van de Kamer van Koophandel met Projets Dormants, slapende projecten. Werkloze managers worden aangeworven om, tegen betaling van de uitkering, kleine projecten op touw te zetten en daarvoor andere mensen aan te werven. In Nederland zijn er de Melkertbanen.

Is een systeem als dat van Dublin overplantbaar ?

VAN STEENBERGE : Ik zou het in Antwerpen wel willen beginnen, maar onze wetgeving laat het niet toe. Werklozen mogen niet werken. Daarom net moet de overheid ingrijpen. Zoals ze dat destijds deed toen ze de privé-verzekeringen subsidieerde, de sociale verzekering verplichtte, of de openbare onderstand installeerde. Nu betaalt de overheid 1.500 miljard frank en vraagt de mensen om nutteloos te zijn. Laten we dat enorme bedrag gebruiken om uit de negatieve spiraal te geraken. De betwiste plaatselijke werkgelegenheidskantoren (PWA’s) zijn daarvan een eerste, schuchter voorbeeld.

U zegt dat we de huidige crisis niet kunnen aanpakken, als we de geschiedenis van de sociale zekerheid niet kennen.

VAN STEENBERGE : Vanaf de Franse Revolutie (1789) en de industriële revolutie tot vandaag, groeide de vraag naar sociale bescherming. Bij de eerste grote crisis van het industrieel kapitalisme, in de jaren 1840-1850, doken de privé-verzekeringen op. Ze namen vooral in de jaren 1860 een grote vlucht. De overheid maakte deze verzekeringen juridisch mogelijk. Maar alleen wie de premies kon betalen, verzekerde zich. Eigenlijk werd het kapitaal verzekerd.

In de jaren 1870-1880 volgde de tweede crisis. Het proletariaat kwam op straat, socialistische partijen, vakbonden en mutualiteiten werden uitgebouwd. Mensen werden mondiger. Ze wilden verzekerd worden maar konden hun premies niet betalen. Dat was het begin van de sociale verzekering, met premies gedeeltelijk door de werkgevers betaald. De werknemers werden verzekerd tegen de risico’s waaraan zij blootstonden. Hun lichaam, de handen waarmee zij werkten, dat was hun kapitaal, hun loonvormend vermogen.

Na de Eerste Wereldoorlog en vooral in de jaren dertig, volgt de derde fase. Werkloosheid wordt als een risico aanvaard. Er komen werkloosheidskassen, steun aan daklozen, openbare onderstand, kinderbijslag. Alles wat met armoede te maken heeft, krijgt groeiende aandacht en leidt, in België met vertraging, in de jaren zeventig tot het bestaansminimum en het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW).

Waarom komt België bijna altijd twintig jaar later ?

VAN STEENBERGE : Wij zijn bang voor tussenkomsten van de overheid. Wanneer de overheid dan toch tussenbeide komt, schuift ze de uitvoerende taken onmiddellijk door naar privé-instellingen. De sociale verzekeringen gingen naar de vakbonden, de zieken- of de kinderbijslagfondsen van de werkgevers. Het recht op bijstand is een zaak voor de OCMW’s en dus voor de gemeenten. In feite is de sociale zekerheid geprivatiseerd. De politieke vraag naar privatisering verdoezelt dan ook de vraag naar commercialisering, dus naar verzekeringen met winst.

U bent niet voor verdere commercialisering ?

VAN STEENBERGE : Neen. Wat laakbaar is, is de te grote invloed van sommige zuilen op de sociale zekerheid. We kunnen de zaak opengooien, het gemakkelijker maken om ziekenfondsen, vakbonden of werkloosheids- of kinderbijslagfondsen op te richten. De burger is gediend met scherpere concurrentie.

Hij is niet gediend met commercialisering ?

VAN STEENBERGE : Neen, de sociale risico’s daarvan zijn te groot. De overheid moet haar rol spelen in de nieuwe sociale crisis van de jaren tachtig en negentig. Zoals wij het proletariaat kenden in de jaren 1880 of de armoede in 1930, zo moeten de uitgeslotenen van 1980 worden beschermd. Een werkloze vrouw van 45 jaar is uitgesloten.

En daar moet de maatschappij zich bij neerleggen ?

VAN STEENBERGE : Neen, dat is juist de uitdaging. Deze mensen voelen zich ondanks hun uitkering uitgesloten, omdat ze niet meer kunnen en vaak niet meer mogen deelnemen aan het sociaal-economisch leven.

De vergoeding alleen volstaat niet meer.

VAN STEENBERGE : Het volstaat niet meer om mensen, zoals honderd of honderdvijftig jaar geleden, wat geld te geven. We moeten hen een activiteit geven. We moeten het begrip arbeid opnieuw definiëren. Een mens is maar mens als hij nuttig bezig is. Wie niet deelneemt aan het sociaal-economisch leven, voelt zich nutteloos en uitgesloten. Sommigen lossen dat op met zwart- of vrijwilligerswerk, anderen met de opvoeding van hun kinderen. Zij zijn niet uitgesloten, ze gebruiken hun uitkering om iets te doen. Dat zou ik tot de regel verheffen.

Iemand krijgt op lange termijn nog alleen een uitkering, als hij zich inschakelt in het sociaal-economisch leven. Het relatieve succes van de Plaatselijke Werkgelegenheidsagentschappen (PWA’s) bewijst dat er een enorme vraag is naar dit soort sociale diensten. Als we de uitkering gebruiken om de mensen in het sociale, culturele of buurtleven in te schakelen, pakken we de uitsluiting aan. En dat is niet duurder dan wat we nu investeren in sociale zekerheid. Essentieel is dat de finaliteit verandert. Nu betalen we mensen die een accident meemaakten, hun job verloren, ziek werden. We betalen het verleden van de mensen. Ik zou de toekomst betalen. Mensen krijgen een uitkering, als ze zich nuttig maken. Mensen willen een dagtaak, een motivering.

In het verleden was geld de basis voor integratie : je moest een inkomen hebben. Vandaag volstaat dat niet meer. Een basisinkomen is geen garantie voor integratie. In mijn opvatting is een basisinkomen geen recht op luiheid, maar een recht op initiatief. Wie iets wil doen, krijgt het. Het is de economische uitdrukking van de wil van de burger om zich in te zetten voor de maatschappij door eraan deel te nemen.

Het lijkt wel een therapie.

VAN STEENBERGE : Dat mag het niet zijn. Mensen moeten ook niet verplicht worden. Maar wie niks wil doen en zichzelf bewust opzij zet, moet ook geen 30.000 frank van de samenleving krijgen. Uiteraard pleit ik er niet voor om alle gehandicapten, dementerende bejaarden en zieken aan het werk te zetten. Maar wie de capaciteit heeft, moet de schade beperken, wil hij in een maatschappij leven en van het verzekeringssysteem genieten. Als je huis afbrandt, krijg je ook geen verzekeringsgeld als je niet geprobeerd hebt de schade te beperken.

Kan het dat de jongeren van vandaag geen ander perspectief hebben dan dit alternatieve circuit, dat ze in hun leven nooit een normale baan in het echt economisch circuit vinden ?

VAN STEENBERGE : We moeten die twee systemen in elkaar doen schuiven. Maar ik weid even uit. Op de echte arbeidsmarkt werken mensen almaar korter. Velen studeren lang, de meesten stoppen vroeg. De normale carrière wordt teruggebracht tot 25 à 30 jaar. In die periode moet uw carrière rond zijn, uw huis er staan en moeten uw kinderen school gelopen hebben. Eens uitgewrongen als een spons, mag je rusten. Het is afgelopen, je wordt uitgesloten. Dat is zinloos. Ik pleit ervoor om de stresserende arbeid open te trekken, door mensen op jaarbasis minder te laten presteren, maar ze op jongere leeftijd te laten beginnen en ze tot zestig, zeventig jaar te laten doorwerken. Als mensen meer dan tachtig jaar oud worden, is het dwaas om hen op vijftig te doen stoppen. Dus : langer werken, maar tegen een lager ritme, want dit houdt geen kat vol. Laten we vijf, zeven of tien jaar werken en er dan een jaar verplicht uitstappen en iets anders doen op de tweede arbeidsmarkt. Waarom eens geen kinderen bijscholen ? Vroeger hebben we het arbeidsritme verbeterd om de gezondheid van de mensen te beschermen. We moeten de moed hebben om hetzelfde te doen, maar dan op carrièrebasis. Dat is het middel om die twee arbeidsmarkten in elkaar te schuiven.

Dat lijkt een moeilijke gedachte om te slijten.

VAN STEENBERGE : Het is dezelfde discussie als honderd jaar geleden bij de invoering van de zondagrust of als vijftig jaar geleden voor de achturendag. Eerst werd de arbeidsvermindering op weekbasis georganiseerd, later kwam de betaalde vakantie op jaarbasis. In de jaren dertig hadden de mensen zes dagen vrij, nu blazen velen twee keer twee weken per jaar uit. Waarom zouden we dat ook niet op carrièrebasis organiseren ? Na vijf, zeven of tien jaar, eens één jaar stoppen, iets anders doen en toch het recht hebben om terug te keren, zoals je ook na het weekend of na vier weken vakantie gewoon herbegint. Wie honderd jaar geleden vier weken vakantie nam, werd onmiddellijk ontslagen.

Op welke manier krijgen jongeren zo een plaats op de arbeidsmarkt ?

VAN STEENBERGE : Door hen vroeger te laten beginnen, door sneller studie en werk te combineren. Ook voor de ouderen moeten we de arbeid rekken. Iemand van zeventig moet niet zo hard werken als iemand van vijftig. Maar hij moet bezig blijven. Die nieuwe visie op arbeid betekent ook dat een nieuwe arbeidsmarkt, met nieuwe behoeften wordt aangesneden. En bovenal betekent dit een gezonder levensritme voor de mensen. Straks zeggen de mensen al na tien jaar werken tegen dit hels tempo : ik kan niet meer, ik hou het niet meer vol. Dat is allemaal stress. Honderd jaar geleden was van depressies of rugklachten geen sprake. Het hele debat heeft te maken met de definitie, de verdeling en spreiding van arbeid.

Maar dat is iets anders dan het klassieke debat over de arbeidsherverdeling.

VAN STEENBERGE : Dat is zo. De arbeid kan niet verdeeld worden als we arbeid zoals vandaag blijven definiëren. Dan is de arbeid niet herverdeelbaar over de laaggeschoolden. Die komen nooit aan de bak. Een manager met werk zal niet vrijwillig zijn carrière onderbreken om zich voor minder geld in te zetten in de maatschappij. Dat doet niemand. Maar de achturendag is ook niet vrijwillig ingevoerd. De overheid heeft dat opgelegd.

En wie een baan heeft, moet er ook financieel rekening mee houden dat hij er na vijf, zeven of tien jaar een jaar tussenuit is ?

VAN STEENBERGE : Natuurlijk. Arbeidsstress is een nieuw risico, dat moet verdeeld worden. Mensen kunnen nu al vijf jaar aan loopbaanonderbreking doen en ze krijgen daar zelfs een kleine vergoeding voor. Wie een jaar op reis wil, kan dat in sommige gevallen.

Wat zijn de nieuwe risico’s in de sociale zekerheid ?

VAN STEENBERGE : De risico’s van vroeger bleven : armoede, arbeidsongeval, ziekte. Nieuwe risico’s zijn : nooit werk vinden, milieugevaar, verkeersgevaar.

Sociale zekerheid is sociale veiligheid ?

VAN STEENBERGE : Nog beter : maatschappelijke veiligheid. Het gaat om maatschappelijke geborgenheid, u lid weten van een samenleving, er zich kunnen voor inzetten.

U hoort de kritiek al : terwijl de economie mundialiseert, gaat uitgerekend West-Europa dit frivool debat aan. In plaats van wat aan de concurrentiepositie te doen, en te snoeien in de sociale zekerheid.

VAN STEENBERGE : Mijn voorstel is niet duurder dan het huidige systeem. Een eeuw geleden zouden alle bedrijven ook failliet gaan, toen de werkgevers mee moesten betalen voor de sociale verzekering van hun personeel. Toen in de jaren zestig werd gepraat over het recht op inkomen voor iedereen, zeiden veel sociaalvoelenden dat dit land failliet ging als we nu ook de luieriken zouden betalen. We betaalden het, al maakten we schulden. Maar we kochten ook veel sociale onvrede af. Het gaat trouwens nooit zo snel : de sociale verzekeringen van het eind van de negentiende eeuw kwamen er vooral in de jaren twintig. Het recht op basisinkomen dateert van de jaren dertig, maar werd hier pas in de jaren zeventig ingevoerd.

Vandaag moeten we de politieke funderingen leggen die ons toelaten een antwoord te formuleren op de vierde crisis van het industrieel kapitalisme. De uitvoering kan later volgen, in de jaren 2010-2020. Dan maken wij weer spetterende tijden mee, kan het geld niet op, beleven we de nieuwe jaren zestig. Dat zijn nu eenmaal economische wetmatigheden. Economische golven bewegen zich over vijftig, zestig jaar. Het probleem is dat politici altijd denken dat als het goed gaat, het geld niet opkan en als het slecht gaat, het altijd zo blijft.

Dit continent is niet afgeschreven, gaat weldra niet ten onder ?

VAN STEENBERGE : Neen. Er schuilen enorme economische mogelijkheden in onze kennis en technologie. De invoering van nieuwe technologieën leidt bijna altijd tot een economische crisis. Vervolgens is diezelfde technologie dertig jaar later de oorzaak van economische welstand. Wat nu werk uitstoot, trekt straks werk aan. In die zin is onze sociale zekerheid wellicht betaalbaar.

Intussen moet het huidige systeem betaalbaar blijven.

VAN STEENBERGE : Het systeem moet worden gemoderniseerd. Als we het afbreken, komt een massa mensen in de armoede terecht. Die mensen zullen op een andere manier hun eten vinden. Dat betekent dus revolutie en opstand. Willen we dat vermijden, moeten we het systeem behouden, aanpassen en uitbouwen tegen de nieuwe risico’s. We moeten daarbij niet naar de oude formules teruggrijpen. Ik ben tegen alleen maar privatisering, want dat is het antwoord van het midden van de vorige eeuw. Dat hebben we gehad. Ik ben niet voor alleen maar sociale verzekering. Dat is déjà vu, want een oplossing van 1880. Ik ben niet voor het basisinkomen voor iedereen, zomaar. Dat is een idee van de jaren dertig en wij weten nu dat de mensen meer willen dan geld. De oude recepten hebben hun oplossingen geboden. Maar de nieuwe oplossing vertrekt van wat mensen willen : integratie in de maatschappij.

U vindt dat Nederland en België hierin een toonaangevende rol moeten spelen.

VAN STEENBERGE : Dat is een Spielerei omdat de privé-verzekeringen in Frankrijk ontstonden, de sociale in Duitsland en het recht op minimuminkomen en bijstand in Engeland. Nu is het aan ons. Het is aan de politici om dit risico te nemen. Als Bismarck de sociale verzekering invoerde, was dat een risico. Als Churchill wat aan de armoede wilde doen, was dat een antwoord op het opkomend fascisme. In België en Vlaanderen is men zich te weinig bewust van wat er zou gebeuren zonder sociale zekerheid, en dus zonder een nieuw antwoord op de nieuwe risico’s.

Peter Renard

Josse Van Steenberge : Wij betalen het verleden van de mensen : dat zij een ongeval hadden, ziek of werkloos werden. Laten we hun toekomst betalen. Mensen krijgen dan een uitkering als ze zich nuttig maken.

Van Steenberge : Een basisinkomen is geen recht op luiheid, maar een recht op initiatief.

Van Steenberge : Een eeuw geleden zouden alle bedrijven ook failliet gaan, toen de werkgevers mee moesten betalen voor de sociale verzekeringen. (Beeld : Karel Boone en Tony Vandeputte van de werkgeversorganisatie VBO)

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content