Welke richting gaat het Europese sociale beleid uit? Europees commissaris voor Sociale Zaken, de Tsjech Vladimir Spidla: ‘Géén enkele.’

Vanuit de bevolking bestaat er een groot onbegrip ten aanzien van Europa. Europa is te liberaal en bekommert zich niet om onze sociale bescherming. Wat kan de Europese Commissie op het sociale vlak doen?

VLADIMIR SPIDLA: Het verdrag biedt ons niet veel mogelijkheden. De bevoegdheden van de Commissie situeren zich veel meer op het domein van de competitie. Er zijn wel een paar mogelijkheden, maar ze zijn beperkt, en technisch en juridisch ingewikkeld. Zo is het onze taak om de interne markt verder te helpen uitbouwen. Daartoe moeten we de vrije beweging van arbeid bevorderen, en bijvoorbeeld de overdraagbaarheid van de extra pensioenen. We streven gelijkheid en antidiscriminatie na op het werk. Wat de arbeidsmarkt betreft, kunnen we een gezamenlijke strategie voor Europa uitwerken. Het doel is dat in het kader van de Lissabon-strategie in alle lidstaten een tewerkstellingsgraad van 70 procent wordt bereikt.

Daar staan we nog ver vandaan?

SPIDLA: Dat klopt. Toch is het duidelijk dat de participatiegraad de jongste twee jaar met ongeveer 2 procent gestegen is. Vooral de Scandinavische landen doen het bijzonder goed. De Denen bereikten 75 procent, de Zweden 72 procent. België blijft steken op 60 procent.

Welke richting gaat het sociale beleid in Europa uit, ondanks de beperkte mogelijkheden?

SPIDLA: Geen enkele richting. Elk land moet dat voor zichzelf uitmaken. Er is niet één sociaal model voor Europa. Er is alleen een gemeenschappelijk pakket aan waarden, zoals solidariteit, antidiscriminatie, gelijkheid van kansen. Elke lidstaat kan die op zijn manier invullen.

U boog zich over het vrije verkeer van werknemers binnen de EU. Moeten de overgangsregelingen die gelden in bepaalde lidstaten voor de komende drie jaar worden hernieuwd?

SPIDLA: Ik streef ernaar dat ze zouden worden opgeheven. Twaalf van de vijftien lidstaten (de EU-15 behalve Ierland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk) legden acht van de tien nieuwe lidstaten gedurende twee jaar maatregelen op die de vrijheid van arbeid beperkten. Drie nieuwe lidstaten (Hongarije, Polen en Slovenië) deden hetzelfde in de omgekeerde richting. In januari moeten de lidstaten beslissen of ze dat vanaf mei 2006 voor drie jaar zullen verlengen. De vrije beweging van arbeid is een grondrecht van de Europese Unie, en daar moet iedereen van kunnen genieten. Statistieken tonen immers aan dat de arbeidsstromen beperkt gebleven zijn. Ze moeten worden opgeheven. n

‘In Scandinavië heerst een andere mentaliteit. Wie ontslagen is, wordt al snel elders weer in dienst genomen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content