Bij de overhaaste repatriëring van twaalf Roemeense boefjes in juni heeft België wellicht het Verdrag van de Rechten van het Kind geschonden, zegt Paul Nijs. Als coördinator van het opvangcentrum ’t Huis pleit hij voor een zorgvuldiger beleid.

In juni besliste de Antwerpse jeugdrechtbank twaalf Roemeense boefjes terug te sturen naar hun land van herkomst. Al sinds april werd Antwerpen geteisterd door een plaag van parkeermeterkraken. De jeugdrechters stonden zo goed als machteloos tegenover de buitenlandse minderjarige daders: bij bosjes werden ze opgepakt en weer vrijgelaten, want de instellingen waarin de jongeren zouden kunnen worden opgevangen, kampten zoals gewoonlijk met plaatsgebrek. Uiteindelijk besloot de jeugdrechtbank deze twaalf te repatriëren – iedere niet begeleide buitenlandse minderjarige kan in principe terug naar huis worden gestuurd, hij hoeft daarvoor niet eens een ‘als misdrijf omschreven feit’ te hebben gepleegd. Premier Guy Verhofstadt zorgde er in hoogsteigen persoon voor dat de repatriëring van de Roemeentjes ook onmiddellijk werd uitgevoerd.

Paul Nijs, de coördinator van ‘ t Huis, een opvangcentrum in Aalst voor niet begeleide buitenlandse minderjarigen die geen asiel zoeken, stond niet helemaal negatief tegenover de maatregel van de Antwerpse jeugdrechtbank. ‘Ik ben er niet a priori tegen, gezien de stijgende jeugdcriminaliteit waarmee de steden geconfronteerd worden’, zei hij in juni.

Ondertussen raakte bekend dat vier van de twaalf gerepatrieerde boefjes eigenlijk meerderjarig waren, en dus niet eens onder de bevoegdheid van de jeugdrechtbank vielen. Nog steeds heerst onduidelijkheid over de precieze procedure die bij de terugbrenging werd gevolgd en de principes die daaraan ten grondslag lagen.

De zeer pertinente mondelinge vragen van ex-Spirit-kamerlid Ferdy Willems aan de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie (Welke criteria werden gebruikt? Wat was de rol van de Dienst Vreemdelingenzaken? Werd de thuissituatie in Roemenië op voorhand onderzocht? Welke organisatie zorgde voor de opvang in Roemenië? Is er verder nog toezicht op de Roemeense opvang?) werden beantwoord met een paar algemeenheden en een partijtje verantwoordelijkheid afschuiven vanwege beide excellenties.

Een en ander doet Paul Nijs besluiten dat de repatriëring van de Roemeense boefjes helemaal niet met de nodige zorgvuldigheid is gebeurd en dat de Belgische overheid hier wellicht het Verdrag van de Rechten van het Kind geschonden heeft. ‘Men zegt dat werd gehandeld in het belang van de jongeren zelf: ze werden weggehaald uit hun criminele milieu en opnieuw toevertrouwd aan hun ouderlijk milieu. Het eerste is natuurlijk positief, maar bij het tweede bevind je je al op glad ijs. Er is geen enkele jeugdrechter die een Vlaamse jongere terugstuurt naar zijn ouders zonder zicht te hebben op de familiale situatie. Misschien is de situatie thuis precies de oorzaak van het feit dat hij op het verkeerde pad is beland. Ik kan mij niet voorstellen dat er onderzoek is gebeurd of die Roemeense ouders hun kinderen met open armen zouden ontvangen.’

‘Wij hebben in ’t Huis het dossier opgemaakt van een Roemeense parkeermeterkraker die vrijwillig wilde terugkeren. Zijn moeder weigerde hem te laten terugkomen, ze had liever dat hij hier voor inkomsten zorgde. Die jongen is weggelopen, weer opgepakt, weer weggelopen… Wellicht was hij een van die twaalf die uitgewezen zijn.’

ONSCHULDIGE HANDLANGER

Dat de uitgebreid in de media gebrachte repatriëring van de Roemeense boefjes misschien meer te maken had met de strijd van de jeugdrechters voor de uitbreiding van de opvangmogelijkheden voor probleemjongeren dan met het individuele belang van de twaalf jongens in kwestie, wil Nijs nu ook weer niet gezegd hebben. ‘De Antwerpse jeugdrechters hebben een moedige rol gespeeld in de discussie over het tekort aan opvang. Hun intenties lijken mij wel in orde. Maar het is het ministerie van Binnenlandse Zaken dat niet meegemarcheerd heeft. Het zijn wij niet die de jongetjes terugsturen, wij maken onze handen hieraan niet vuil, was daar de houding. De Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) heeft zich opgesteld als een onschuldige handlanger van de jeugdrechter, die enkel uitvoert wat die laatste heeft opgedragen.’

‘Vliegtuigtickets bestellen, verder reikte de verantwoordelijkheid van de DVZ zogezegd niet. Maar wie waakt er dan wel over dat zo’n uitwijzing, want dat is het toch, op zorgvuldige wijze gebeurt? Als overheid kun je het niet maken dat er hierop geen toezicht wordt uitgeoefend. Dan zet je de deur open voor ontoelaatbare toestanden. Want wat als een jeugdrechter morgen beslist om een jongen uit Sierra Leone die hier een tomaat heeft gepikt, terug te sturen naar zijn moeder en de DVZ koopt blind een vliegtuigticket?’

Nijs hoopt dat de ervaringen met de twaalf parkeermeterkrakers Binnenlandse Zaken nu wel tot actie zullen dwingen. ‘Aan de vooravond van de uitbreiding van Europa kun je het als overheid niet maken de problemen niet te zien. Want als die gastjes niet goed opgevangen worden in hun land van herkomst, staan ze hier morgen terug. Of proberen ze eens een andere EU-lidstaat.’

Wat er dan moet gebeuren? Nijs: ‘We moeten met de betrokken landen van herkomst onderhandelen en afspraken maken – zoals we dat bijvoorbeeld hebben gedaan bij de uitwijzing van Slovaakse Roma uit Gent. We moeten de overheden ginds om assistentie vragen om in een korte tijdspanne adequate informatie over de families van de jonge delinquenten te verzamelen. We kunnen afspreken dat zij toezicht houden op de familiale reïntegratie. Als ouders hun kinderen dan weer de brousse insturen, moeten zij optreden. We kunnen ook vragen welke opvangmogelijkheden ze hebben voor jongeren die niet meer thuis terechtkunnen. Eventueel kunnen we hen ook ondersteuning aanbieden bij de uitbouw van de noodzakelijke instellingen.’

Natuurlijk zijn afspraken met de landen van herkomst niet voldoende om het parkeermeterkraken in Antwerpen of de uitbuiting van gehandicapte bedelaars in Brussel te bestrijden. ‘Je moet proberen het hele systeem, van de opdrachtgevers tot de minderjarige boefjes, die meestal meer slachtoffer zijn dan dader, te ontredderen.’

Makkelijk is dat niet, beseft Nijs. ‘Ik hoor van politiemensen dat de Oost-Europese criminele activiteiten meestal niet het werk zijn van grote, hiërarchisch gestructureerde organisaties maar eerder van los van elkaar opererende groepen, waartussen wel eens transacties gebeuren. Als je een netwerkje hebt opgerold, staat er al een ander in de plaats. Belangrijk is dat je er telkens opnieuw achteraan gaat. En dat je hun werkmethodes doorziet. Dan kun je alerter reageren. Dan weet je bijvoorbeeld dat het nuttig is de gehandicapte bedelaars in Brussel eens nauwkeuriger in het oog te houden – hen maar met rust laten is geen uiting van menslievendheid, maar eerder medeplichtigheid aan uitbuiting.’

MANIFEST WANTROUWEN

’t Huis in Aalst heeft sinds zijn oprichting drie jaar geleden 140 niet begeleide buitenlandse jongeren opgevangen. ‘Statistisch gezien is dat genoeg om een goede foto te hebben van deze groep’, zegt Nijs. Hij vindt het ‘merkwaardig’ dat Binnenlandse Zaken nog nooit heeft gevraagd naar de ervaringen van zijn instelling – wat het profiel is van die minderjarigen, hoe ze zich aanpassen, wat de slaagkansen van de opvang zijn? Wordt er dan ook helemaal geen beleid gevoerd tegenover deze doelgroep? Jawel, zegt Nijs, en hij verwijst naar de nieuwe interne nota van Binnenlandse Zaken waardoor jongeren voortaan ook zelf gehoord kunnen worden. Maar de aanpak van de regering noemt hij wel erg ‘juridistisch’. Mooiste voorbeeld daarvan is volgens Nijs het wetsontwerp over een voogdijregeling voor de niet begeleide buitenlandse minderjarigen, dat momenteel bij de Raad van State ligt.

‘Eigenlijk zou een voogd problemen van handelingsonbekwaamheid van de minderjarige moeten voorkomen’, stelt Nijs. ‘Maar in de praktijk bestaan die problemen niet. Jongeren kunnen een walkman kopen, zich in een school inschrijven, een klacht indienen over mensenhandel… Ik ben zelf ook al eens als wettige vertegenwoordiger opgetreden om voor iemand een licentie bij de voetbalbond te krijgen.’ Dat het wetsontwerp een veel ruimere taakomschrijving geeft aan de toekomstige voogden, vindt Nijs helemaal geen goede zaak. ‘De voogd moet de vertrouwenspersoon van de jongere worden. Nu zijn de mensen die de jongere opvangen en begeleiden, wij dus, de vertrouwenspersoon. Moet de voogd ons werk nog eens overdoen?’

Uit het wetsontwerp spreekt bovendien ook een manifest wantrouwen tegen de Dienst Vreemdelingenzaken, zegt Nijs. ‘De nieuwe voogdijdienst zal dag en nacht, zeven dagen op zeven beschikbaar zijn. Wanneer een minderjarige wordt aangetroffen, moet eerst een voogd worden gezocht, pas daarna mag de DVZ zich met het dossier bemoeien. Maar wat doet zo’n voogd als hij op een zaterdagmiddag naar Oostende moet om een jongere wiens taal hij niet spreekt op te vangen? Hem bijvoorbeeld naar ons doorverwijzen? Dat doet de DVZ ook. En de politie ook. Zo’n permanentie is peperduur, maar de opvang verbeteren doet het niet. Want een voogd heeft geen bed, bad en brood. En dat blijft de eerste prioriteit.’

christine albers

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content