Twee vrouwen sloven zich voor elkaar uit, maar hun karakters blijven onverzoenbaar. In ‘De deur’ beschrijft Magda Szabó de mislukking van al hun pogingen.

‘De deur’, Magda Szabó. Uit het Hongaars vertaald door Anikó Daróczi en Ellen Hennink. Uitgeverij Houtekiet, Antwerpen/Houtekiet. 286 blz., euro 17,95.

De nachtmerrie komt geregeld terug: door de met staaldraad bewerkte glazen deur is het ambulancepersoneel op straat te zien, maar de vrouw die de verplegers moet binnenlaten, krijgt haar deur niet open. De vrouw is een schrijfster op leeftijd in Boedapest. Zij heeft besloten om groter te gaan wonen. Het gevolg daarvan is dat ze het huishouden niet meer aankan. Ze krijgt de hulp van een oudere vrouw, Emerence, die haar tegenspeelster wordt. Aan het slot van het boek sterft Emerence. Haar overlijden wordt door de vertelster al op de eerste bladzijden aangekondigd in een intrigerende zin: ‘Ik ben het, die Emerence vermoord heeft. Dat ik haar niet vernietigen, maar redden wilde, verandert daar niets aan.’ Magda Szabó (°1917) heet de Hongaarse schrijfster van deze onthutsende roman die De deur heet.

In de huishoudelijke hulp die het verdere leven van de vertelster zo niet behekst – Emerence ruikt de dood en kan het gedrag van dieren programmeren – dan toch beheerst, beschrijft ze een personage dat op een natuurlijke manier vervuld is van zijn eigenwaarde. De arrogantie van Emerence is echter geen levenshouding, maar een onderdeel van haar defensief arsenaal waar ze zonder complexen gebruik van maakt als ze dat nodig vindt. Aangesproken over het uurloon dat ze zal krijgen, stelt Emerence haar voorwaarden: ‘Maar ze wilde nu nog niet beslissen, zei ze, ze zou de hoogte van het bedrag bepalen als ze een indruk van ons had gekregen en zou weten hoe achteloos of slordig we waren, en hoeveel werk ze bij ons zou moeten doen. Ze zou proberen om inlichtingen over ons in te winnen (…) en als ze die had gekregen, zou ze zich melden, ook in geval van een negatief antwoord.’

Daarmee is de toon gezet. Het gesprek markeert het begin van een stormachtige relatie, die gedurende de komende twintig jaar haar beloop zal nemen. De deur is het verhaal van een verhouding tussen twee vrouwen die voor elkaar genegenheid willen opvatten, elkaar willen vertrouwen, vriendschap en uiteindelijk zelfs liefde voor elkaar willen gaan voelen. Maar uiteindelijk is Szabó’s roman de geschiedenis van de mislukking van al die pogingen. Dit falen is de kern van het tragisch hoogtepunt waar de roman op uitloopt.

SOCIALE TEGENWERELD

De problematiek is ongewoon. Tussen de twee vrouwen zijn er weliswaar wrijvingen die te maken hebben met de hiërarchie, maar die zijn bijzaak als je weet dat de werkgeefster duizelig wordt van de eer dat haar werkster iets van haar wil hebben. Het punt is dat zowel de werkgeefster als de werkster goede mensen zijn, althans het beste met elkaar voor hebben. Zonder daar woorden aan vuil te maken, sloven ze zich voor elkaar uit, maar ze doen dat vanuit het zuigend spoor van zo verschillende sociale antecedenten, dat ze er niet in slagen die genegenheid een duurzame structuur te geven. De werkgeefster – een intellectueel, een gerespecteerde schrijfster – wordt geconfronteerd met een vrouw die uit een sociale tegenwereld komt. Emerence heeft een hekel aan cultuur, ze geeft geen moer om politiek en heeft een afkeer van religie.

In tegenstelling tot de schrijfster, die een beschermde jeugd achter zich heeft, werd Emerence haar hele leven met rampspoed geconfronteerd. Als kind werden haar familieleden door oorlog en ongeluk gedecimeerd. Later liepen al haar verhoudingen met mannen op fiasco’s uit. Emerence hoeft dus waarlijk geen levenslessen meer te krijgen. Maar ondanks de bitterheid die in haar is geslopen, is een stuk van haar ziel intact gebleven: ‘De oude vrouw hield alleen van geven, als iemand haar met iets wilde verrassen, reageerde ze woedend.’

Die woede slaat op het temperament van Emerence, die vloekt en slaat als men haar te dicht benadert. De afgeslotenheid van haar huis, haar altijd afgegrendelde deur, is meer dan zomaar een beeld van haar dodelijke angst om verwond te raken in datgene waar ze om geeft: de katten waarover ze waakt als een schikgodin en die ze beschermt als de Rus, de Duitser en de jood die ze destijds voor hun achtervolgers verstopte.

Naarmate het boek vordert en we een beter zicht krijgen op de onverzoenbaarheid van de karakters, gaan we Emerence steeds meer zien als een personage met mythologische proporties. Deze Hongaarse Medea leeft en dicteert volgens haar persoonlijke Grondwet, ze bestiert haar huis als een Verboden Stad en ze spaart al haar geld om na haar dood zichzelf en de lijken van haar overleden familieleden bij te kunnen zetten in een luisterrijke crypte die door de vertelster ironisch Emerences Taj Mahal wordt genoemd. De tragische ironie van dit verhaal berust erin dat de vertelster verraad moet plegen aan een individu als ze geen verraad wil plegen aan de normen van de beschaving. Op een bepaald ogenblik heeft Emerence tegen haar ‘vriendin’ gezegd: ‘Maar als je liefhebt, moet je ook kunnen doden, het zal u niet schaden als u dit onthoudt.’ De schrijfster heeft dit advies opgevolgd, zij het – hoe kan het anders? – op een andere manier dan de raadgeefster had bedoeld.

Piet de Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content