Goud van de Scythen en Latijnse barok uit de Hermitagecollecties, te zien in Bonn.

Nicolaes Witsen (1641-1717) gold als een uitstekend kenner van Siberië. Als jonge man maakte hij in 1664-’65 deel uit van een Nederlands gezantschap dat een reis door Rusland maakte. Het land was een belangrijke handelspartner van de Verenigde Oostindische Compagnie en daarom was het nodig contacten te leggen en te onderhouden. Witsen hield tijdens de reis een dagboek bij, dat hij evenwel nooit zelf publiceerde. Het werd pas in 1966 uitgegeven. Witsen was in dat dagboek zeer kritisch over wat hij zag en wie hij ontmoette. Hij vond Rusland al bij al een achterlijk land, waar de wetenschap bijvoorbeeld nergens stond.

De interesse van Witsen voor Rusland en Siberië was evenwel gewekt en jarenlang verzamelde hij allerhande informatie over het gebied. Hij kon daarbij onder meer rekenen op Andrej Winius, de zoon van een Nederlander die tot Rus was genaturaliseerd. Deze Winius was een tijdlang bestuurder van Siberië, en op basis van zijn opgestuurde gegevens kon Witsen een omvangrijk boekwerk publiceren gewijd aan ?Noord- en Oost-Tartarye?, zoals Siberië ook wel genoemd werd. In dat boek stond onder meer de eerste kaart van het gebied. Witsen was ook een verwoed verzamelaar van allerlei voorwerpen uit vreemde culturen. Hij beschikte over een uitgebreid netwerk van correspondenten die hem van alles opstuurden. Via Winius kreeg hij enkele archeologische voorwerpen uit Siberië in handen, fraaie gouden kleinoden in de vorm van dieren. Deze hebbedingetjes waren blijkbaar bij toeval gevonden of door sluikgravers opgehaald uit de immense graftomben van Siberië.

Van enige systematische opgraving was nog geen sprake. Daar zou weldra verandering in komen. Want Nicolaes Witsen was in 1697 burgemeester van Amsterdam toen de jonge tsaar Peter de Grote enkele maanden in de stad verbleef. Hij kon er onder meer mee helpen bouwen aan een nieuw VOC-schip, dat te zijner ere de Peter en Paul werd genoemd. Witsen introduceerde Peter ook bij enkele belangrijke Nederlandse verzamelaars. Later zou de tsaar een aantal van die collecties aankopen en laten overbrengen naar de ?Kunstkamera? in Sint-Petersburg, het eerste openbare museum ter wereld.

Bij Witsen kreeg Peter de Grote ook de gouden voorwerpen te zien uit Siberië. Terug thuis gaf hij bevel op zoek te gaan naar nog meer van dat fraais. Hij schreef in dat verband ook een aantal verordeningen uit. Zo mocht niets van wat gevonden werd aan particulieren worden verkocht of omgesmolten. Alles moest integendeel keurig naar de hoofdstad worden verstuurd. Daarmee legde Peter de Grote de basis van de Russische archeologie. De museale interesse van Peter de Grote werd later overgenomen door één van zijn opvolgsters, Catharina de Grote. Die liet in 1764 een deel van het Winterpaleis ombouwen tot een Hermitage, waarin zij zich graag terugtrok en waar zij onder meer haar enorme collectie schilderijen liet in onder brengen. Meteen was ook het Hermitagemuseum geboren dat nu is uitgegroeid tot één van de rijkste musea ter wereld. Naar schatting worden er om en nabij de drie miljoen kunstvoorwerpen bewaard. Een museum met vele gezichten dus.

DE STEPPEN VAN DE SCYTHEN

Aan Peter en Catharina de Grote worden nog tot 12 april in Amsterdam twee imposante tentoonstellingen gewijd (zie Knack van 22 januari). In Bonn is nu de Hermitage zelf te gast, of althans twee delen ervan. In de reeks ?Die Grossen Sammlungen VI? worden er ?Zwei Gesichter der Eremitage? getoond : ?Die Skythen und ihr Gold? en ?Von Caravaggio bis Poussin?, een selectie schilderijen uit de barok in Italië, Spanje en Frankrijk. Het zal allicht geen toeval zijn dat er tegenwoordig zoveel kunstvoorwerpen uit Russische musea de ronde doen. De toestand in die instellingen is ronduit belabberd te noemen en het uitlenen van kunstvoorwerpen brengt wat geld in het bakje. Het wekt anderzijds ook belangstelling voor het land en zijn cultuur en ook dat is belangrijk.

Enkele jaren geleden toerde er al een tentoonstelling over het Goud van de Scythen in Europa rond. Ze was in 1991 ook te zien in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in Brussel. Die musea zijn toen gaan samenwerken met de Russische archeologen om de Siberische (Scythische) grafsites verder te ontginnen. Er is daar nog veel werk aan de winkel.

Het is interessant om de tentoonstelling te beginnen met het bekijken van de Duitse video die er permanent wordt vertoond. Zo krijg je een idee van de steppen waar de Scythen leefden. Ook wordt stilgestaan bij de rol van de koerganen, de reusachtige grafheuvels waarin vorsten en prinsessen begraven werden met al hun huisraad, hun dienaars en hun paarden. In één van die graven werden bijvoorbeeld niet minder dan tweeëntwintig kadavers van paarden gevonden, helemaal opgetuigd zoals het hoorde. De kadavers, zowel van mensen als van dieren, zijn nog in zo’n goede staat omdat ze als het ware eeuwenlang zijn ingevroren. Op de video wordt ook een mummie van een vorst getoond van wie de armen met tatoeages van fabeldieren zijn bedekt. De tentoonstelling wordt verder omkaderd met teksten van de Griekse historicus Herodotos, die in de vijfde eeuw vóór Christus al heel wat over de Scythen te vertellen had.

Die Scythen zelf worden opgedeeld in twee groepen, de Steppen-Scythen en de Altaï-Scythen, allebei nomadenvolkeren. De eersten leefden ten noorden van de Zwarte Zee en de Kaspische Zee, de anderen in de buurt van het huidige Mongolië. Met zijn allen bevolkten zij een 7000 kilometer lange steppengordel, van de monding van de Donau tot de grenzen van China. Hun geschiedenis begint ongeveer in de zevende eeuw vóór Christus en loopt af omstreeks het begin van onze tijdrekening.

In de tentoonstelling worden vooreerst de bekende Scythische gouden voorwerpen getoond uit het gebied waar de Dnepr in de Zwarte Zee uitmondt. Het zijn versieringen van wapens, gordels, meubelen ook. Voorts zijn er gouden sieraden, bekers en pronkwapens. Op één van die bekertjes heeft de Griekse kunstsmid een aantal Scythen afgebeeld. De mannen, met lange haren en baarden, dragen jassen gemaakt van huiden en afgeboord met bont. Daaronder een wijde ruitersbroek die in soepele laarzen gestoken is. De laarzen zijn aan de enkel met touw samengebonden. Eén enkele heeft ook een puntige muts op.

JUWELEN EN SIERADEN

Aan een aspect van de geschiedenis van de Scythen, dat in de Goud der Scythen-tentoonstelling nauwelijks aan bod kwam, wordt in Bonn wel veel aandacht besteed, namelijk de vruchtbare contacten tussen Scythen en Grieken in de Griekse kolonies rond de Zwarte Zee en op de Krim. Uit de graven die daar werden ontdekt, kwam eveneens een schat aan goud te voorschijn, maar ook Attisch roodfigurig vaatwerk en wondermooie juwelen en sieraden. Zo worden er ragfijne geciseleerde halssnoeren in goud geëxposeerd, ringen met edelstenen, armbanden en oorringen. Twee van die oorringen hebben warempel de vorm van een gevleugelde Nikè van 4,8 centimeter hoog.

Een ander schitterend stuk is een boogfoedraal zoals de Scythen die aan hun gordel droegen. Dit foedraal, 48 cm lang en 28 cm breed, is van goud en zal wel een ceremoniële functie hebben gehad. Opmerkelijk is evenwel dat op het foedraal fragmenten zijn uitgebeeld van een verhaal van Achilleus. Het wijst op een verregaande vermenging van de Griekse en de Scythische culturen. De laatste zaal van de tentoonstelling is gewijd aan de Scythen als nomaden. Er is paardentuig te zien, gemaakt van leder, pels, vilt en versierd met brons en goud. Er zijn twee tapijten in vilt, versierd met een sfinx en met een feniks, er is een zadeldek van vilt, wapens van brons en een bronzen drievoetketel. In deze zaal zijn ook zeven voorwerpen te zien uit de Scythische collectie van Peter de Grote. Ze werden in 1715 aan zijn vrouw geschonken door de toenmalige gouverneur van Siberië.

Het ?zweite Gesicht der Eremitage? dat in Bonn wordt getoond, is gewijd aan de barokschilderkunst van drie Latijnse landen. Italië is het sterkst vertegenwoordigd met 35 werken, waaronder een geniale luitspeler van Caravaggio. Van Guido Reni zijn er twee werken, een ?Petrus? en een ?Jeugd van Maria?. Beide werden ooit nog voor Catharina de Grote in Parijs aangekocht. De ?Jeugd? kwam uit het bezit van kardinaal Mazarin. Frankrijk zelf is vertegenwoordigd met werken uit de Grand siècle van de landschapschilder Claude Lorrain tot de ?klassieke? Nicolas Poussin, met enkele werken geïnspireerd door het Romeinse landschap.

In een selectie Franse en Italiaanse tekeningen uit dezelfde periode, zijn er ook enkele werkjes van dezelfde Poussin te zien, vingervlugge schetsen van Latium en Rome. Het meest opmerkelijk in dit schilderkunstig deel van de Hermitage-collectie is evenwel de Spaanse bijdrage, met werken van de allergrootsten, Velasquez, Zurbaran, Ribera en Murillo. Van deze laatste zijn er twee altaarstukken van de ?Heilige Antonius? en de ?Onbevlekte Ontvangenis?, naast een eenvoudig ?Jongen met hondje?. Het heilige en het profane liggen in Spanje nooit ver uit elkaar. Datzelfde blijkt eveneens uit één van de werken van Diego de Velásquez. Nu eens geen statig vorstenportret, maar wel een ontbijt in de taverne, met figuren die zo uit de Vlaamse genreschilderkunst zijn weggelopen.

Paul Dossche

?Zwei Gesichter der Eremitage?, ?Die Scythen und ihr Gold?, ?Von Caravaggio bis Poussin?, in de Kunst- und Ausstellungshalle der Bundesrepublik Deutschland in Bonn. Tot 11/5.

Schijfvormige hanger met Athena-kop, 1ste helft 4de eeuw vóór Christus. Goud, emaïl. Hoog 18 cm. Uit de Koergan Koel’Oba, Krim : een verregaande vermenging van de Griekse en Scythische culturen.

Caravaggio, De luitspeler, 1595-96. Olie op doek, 94 x 199 cm. : geniaal.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content