De Spaanse conservatieven gniffelen: een socialistisch oud-minister kreeg tien jaar voor clandestiene operaties tegen ETA. Maar zelf brengen ze geen vrede in Baskenland.
De toeristen die elkaar aan de costas verdringen, zal het vermoedelijk een zorg zijn, maar in de Spaanse politiek is er van vakantiestemming geen sprake: Madrid is in de ban van de zaak- Marey. Voor het eerst immers sinds het herstel van de democratie in Spanje in 1976 is een voormalige minister tot een zware gevangenisstraf veroordeeld. Op woensdag 29 juli bevond het Spaanse Hooggerechtshof José Barrionuevo, in de jaren tachtig minister van Binnenlandse Zaken in de socialistische regering van Felipe González, schuldig aan het ontvoeren van de Franse Bask Segundo Marey en aan het misbruik van staatsgelden om de huurlingen te betalen die de ontvoeringsactie hebben uitgevoerd.
Rafael Vera, destijds chef van de Staatsveiligheid, hoorde hetzelfde verdict tegen zich uitspreken. Tenzij ze in hoger beroep gaan bij het Grondwettelijk Hof of gratie vragen en krijgen bij de conservatieve regering, verdwijnen beiden in september voor tien jaar achter de tralies.
Segundo Marey, een handelsreiziger, werd in december 1983 abusievelijk aangezien voor de ETA-terrorist Mikel Lujua en door de Antiterroristische Bevrijdingsgroepen (GAL) uit zijn huis in het Franse Hendaye ontvoerd. Hoewel de vergissing algauw aan het licht kwam, hield de Spaanse politie hem nog tien dagen gevangen, om hem uiteindelijk te ruilen voor vier Spaanse agenten die in Frankrijk vastzaten na een andere mislukte ontvoering van een etarra. De operatie was de eerste die werd opgeëist door de GAL, een clandestiene organisatie van politiemensen en huurlingen die tussen 1983 en 1986 een “vuile oorlog” voerde tegen de Baskische afscheidingsbeweging ETA. In totaal zou de staatsterreur van de GAL 27 al dan niet werkelijke ETA-leden het leven kosten. Behalve de zaak-Marey lopen er in Spanje momenteel gerechtelijke onderzoeken in minstens zes andere GAL-dossiers.
De onthullingen over de activiteiten van de GAL speelden twee jaar geleden een belangrijke rol in de Spaanse verkiezingsstrijd. De conservatieve Partido Popular (PP) van huidig premier José María Aznar buitte de affaire uit om de socialistische partij (PSOE) van Felipe González, die toen al veertien jaar regeerde, uit het zadel te lichten. Tijdens het proces-Marey formuleerden zijn politieke tegenstanders herhaaldelijk de eis dat González, nog steeds een van de boegbeelden van de PSOE, zich bij een veroordeling van Barrionuevo en Vera definitief uit de politiek zou terugtrekken. De vroegere premier is op dit ogenblik parlementslid, maar wordt ook genoemd als mogelijke opvolger van Jacques Santer aan het hoofd van de Europese Commissie.
Volgens zijn tegenstanders draagt González niet alleen de politieke verantwoordelijkheid voor de GAL-aanslagen, maar maakte hij ook in eigen persoon deel uit van de structuur van de organisatie. De socialistische voorman heeft dat altijd in alle toonaarden ontkend, onder meer in zijn getuigenis onder ede tijdens het proces-Marey. Ook na de uitspraak van het Hooggerechtshof blijven de Spaanse socialisten de onschuld van Barrionuevo en Vera, en van González, staande houden. In een officiële verklaring daags na de veroordeling wees de PSOE op de ongelooflijke druk van de politiek en ook van een zekere pers op de rechters, waardoor volgens haar een objectief en onpartijdig vonnis onmogelijk was gemaakt.
NIET ZONDER LIJFWACHT DE STRAAT OP
Is, overigens, de Partido Popular nu ze zelf aan de macht is, in staat een vuist te maken tegen het ETA-geweld? Dat mocht ze willen. Als er successen zijn geboekt tegen de Baskische extremisten, dan dankzij initiatieven van het Spaanse gerecht, en niet van de regering in Madrid.
De laatste ophefmakende zet van het Spaanse gerecht was de sluiting op 15 juli van de Baskische krant Egin (“Doen”) en de daarmee verbonden radiozender en de arrestatie van elf kaderleden van het blad. De krant, met een oplage van 52.000 exemplaren, werd inhoudelijk gecontroleerd door ETA en gefinancierd met “revolutionaire belastingen” die de etarras van bedrijven afpersen. ETA gebruikte de kolommen van Egin ook om aanslagen op te eisen en om gecodeerde boodschappen aan ETA-commando’s door te geven. De maatregel stuitte op heel wat verzet in Baskenland en bij de media, omdat de persvrijheid erdoor in het gedrang zou zijn gebracht.
Maar belangrijker was wellicht de gedeeltelijke ontmanteling, eind mei, van de financiële structuur van ETA. De justitie legde een netwerk van 170 kleine bedrijfjes bloot die zorgden voor het witwassen van de revolutionaire belasting en van de bij ontvoeringen verkregen losgelden. De jaaromzet van deze maffiose praktijken bedroeg zeshonderd miljoen frank.
Twaalf Basken die hierin een sleutelrol speelden, werden opgepakt. Ten slotte werden het afgelopen jaar ook verscheidene ETA-commando’s opgerold, zodat er op dit ogenblik waarschijnlijk nog maar één eenheid op Spaanse bodem actief is, in San Sebastián.
Maar gerechtelijke acties alleen kunnen de ETA-terreur niet uitbannen, zoals uit de gebeurtenissen van het voorbije jaar blijkt. Sinds Miguel Angel Blanco, een 29-jarig gemeenteraadslid van de Partido Popular in het Baskische plaatsje Ermua, op 12 juli 1997 vermoord werd, maakte ETA nog vijf andere lokale verkozenen van dezelfde partij van kant. De laatste moord dateert van 25 juni, toen in het dorpje Rendería voor de tweede maal een gemeenteraadslid werd omgebracht. En dan waren er nog enkele mislukte aanslagen en vele doodsbedreigingen. Baskische PP-verkozenen wagen zich niet meer zonder lijfwacht de straat op. Een aantal onder hen heeft de politiek intussen helemaal vaarwel gezegd. Ook het “gewonere” ETA-geweld hield het voorbije jaar aan: twee politieagenten verloren het leven bij een aanslag en de Baskische steden moeten nog steeds afrekenen met het kleine straatgeweld van jeugdige ETA-aanhangers.
DE “GEEST VAN ERMUA” IS VERVLOGEN
De moord op Miguel Angel Blanco leidde vorig jaar tot een Spaanse versie van de Witte Beweging: voor het eerst kwamen miljoenen Spanjaarden op straat om openlijk te protesteren tegen de ETA-terreur. Alle democratische politieke partijen besloten de handen in elkaar te slaan om eens en voorgoed af te rekenen met het geweld. Er werd een “cordon sanitaire” opgericht tegen Herri Batasuna, de politieke arm van ETA, die als enige partij weigerde de aanslag op Blanco te veroordelen.
Maar van die “geest van Ermua”, zoals de nieuwe politieke eensgezindheid ging heten, is een jaar later niet veel meer te bespeuren.
Traditionele partijpolitiek en electorale nummertjes domineren opnieuw de Spaanse en de Baskische politieke arena. Vooral de kloof tussen de Baskisch-nationalistische partijen en de Spaansgezinde PP en PSOE wordt met de dag groter.
De breuk in het politieke front kwam er in maart, toen een vredesplan van de lehendakari, de Baskische premier José Antonio Ardanza, door de PP en de PSOE werd afgewezen. Ardanza stelde voor om, naar het model van de succesvolle vredesbesprekingen in Noord-Ierland, te onderhandelen met Herri Batasuna. Er zouden vooraf geen politieke voorwaarden worden gesteld en de centrale regering in Madrid zou zich ertoe verbinden de uitkomst van dit “overleg onder Basken” te zullen aanvaarden – ook als daarvoor de grondwet moest worden aangepast. Zowel de PP als de PSOE reageerden afwijzend: zij willen niet praten met de extremisten zolang ETA de wapens niet heeft neergelegd. De PNV, de grootste Baskische partij, nationalistisch maar democratisch, besloot daarop het “cordon sanitaire” te doorbreken en contact te zoeken met Herri Batasuna. Wat de socialisten, al twaalf jaar coalitiegenoten van de PNV in Baskenland, dan weer te ver ging. De PSOE stapte uit de Baskische regering.
Dat de PNV het anti-ETA-front doorbrak en nu weer sterker de nationalistische kaart trekt – de partij protesteerde ook tegen de sluiting van Egin -, heeft volgens de Spaansgezinde partijen alles te maken met de komende Baskische verkiezingen op 25 oktober. ETA en Herri Batasuna (HB) genieten nog altijd vrij veel steun bij de Baskische bevolking: bij de regionale verkiezingen van vier jaar geleden behaalde HB nog 16 procent van de stemmen, meer dan de Partido Popular. En een duidelijke meerderheid van de Basken is voorstander van een dialoog met de extremisten, om het geweld eindelijk te doen stoppen. De PNV heeft dus weinig te winnen bij een boycot van ETA en HB.
Maar ook de PSOE krijgt het verwijt, vooral van de Partido Popular, dat haar verdwijning uit de Baskische regering enkel een electoraal manoeuvre is. De socialisten verwijten de conservatieven op hun beurt dat ze als regeringspartij weinig of niets ondernemen tegen ETA, omdat ze de PNV, die hen in het parlement van Madrid aan een meerderheid helpt, niet tegen de haren in willen strijken.
En de PNV schiet met scherp op beide Spaansgezinde partijen. Volgens de gematigd nationalistische partij willen de PP en de PSOE niet eens echt vrede in Baskenland, want dat zou stemmenverlies betekenen. Het is winst voor hen om op de dodenlijst van ETA te staan, schampert PNV-partijleider Xavier Arzalluz. Volgens recente opiniepeilingen zullen beide partijen bij de verkiezingen van oktober inderdaad een flinke winst boeken – tenminste als de PP genoeg kandidaten vindt die bereid zijn in kogelvrij vest rond te lopen.
Het is de eeuwige paradox in de Spaanse politiek: vrede in Baskenland zou weleens kunnen betekenen dat alle Baskische partijen front gaan vormen tegen Madrid en de aloude eisen van meer zelfbestuur of zelfs onafhankelijkheid opnieuw op tafel leggen. Tenslotte heeft de meerderheid van de Basken de huidige grondwet, die Spanje als één staat en natie beschouwt en de zeventien verschillende regio’s een (min of meer) beperkte autonomie toekent, nooit aanvaard. Zou Madrid met een democratische Baskische afscheidingsbeweging moeilijker kunnen leven dan met een terroristische organisatie?
Christine Albers